In memoriam dr. Albert Noordegraaf (1933-2011)

Ongeveer een week voor zijn overlijden op 1 augustus l.l. zegde Albert Noordegraaf, samen met zijn vrouw Anna en hun huisvriend ds. Arie Romein, zondag 1 van de Heidelbergse Catechismus op. Hij wist zich in leven en sterven het eigendom te zijn van Jezus Christus. ‘Ik kijk ernaar uit dat ik Hem mag zien’, zei hij. Voor het schrijven van dit in memoriam greep ik dan ook eerst naar de het boek Kennen en vertrouwen, dat mede onder zijn redactie tot stand kwam.

De eerste bijdrage in dit boek, over zondag 1, is van zijn hand. Ik citeer: ‘Daar is de zonde als schuld en macht die het leven bedreigt en het sterven beangstigend maakt. De zonde maakt eenzaam, je bent aan jezelf overgeleverd, incurvatus in se. De zonde maakt scheiding tussen God en mens. Daar is het geweld, de macht van de duivel. In de werkelijkheid waarin we leven, regeert het kwaad. Het kwaad is het gebied van de satan. (…) Duidelijk is dat in het antwoord de verzoening door Christus in het midden staat. (...) De verzoening van Christus is Zijn daad aan ons. Daarom wordt gesproken in de voltooide tijd: Christus is voor ons gestorven toen wij nog zondaars waren (Rom. 8 : 5). Zo zijn we het eigendom van Christus en dat betekent dat wij bevrijd zijn van het verleden. Eigen zijn van Christus Jezus betekent in dit spraakgebruik: voor rekening zijn van Hem wiens eigen wij zijn. (…) Het weten van ‘de drie stukken’, ellende verlossing en dankbaarheid behoort bij het zalig leven en sterven in deze troost.’
Van dit bevrijdende evangelie gaf Ab Noordegraaf zich indrukwekkend rekenschap, toen de slopende ziekte zich aandiende. In Ecclesia schreef hij: ‘Voor allen die, om met Kohlbrugge te spreken, ‘vergenoegd zijn met het Lam’ is er de troostvolle verwachting dat in de heerlijkheid van het eeuwige leven het Lam hen zal weiden (Openb. 7 : 14).’

Prediking

Uit de verzoening leefde hij. De verzoening vormde het hart ook van zijn prediking, nauw verbonden met de uitwerking daarvan in de rechtvaardiging van de goddeloze. Daarin was hij ook verknocht aan Kohlbrugge.
De prediking had bij Albert Noordegraaf hoge prioriteit. Zo mogelijk preekte hij tweemaal per zondag, ook na een eerste herstel van de kwaadaardige ziekte. Onder de conditie van Jacobus 5 stonden ook naar de nabije toekomst toe de preekbeurten nog genoteerd.
In zijn preken daalde hij af tot het hart van de gemeente. Geen theologie, wel theologisch verantwoord. Hij verstond de kunst moeilijke dingen eenvoudig, voor ieder verstaanbaar te zeggen. Maar hij had een nauwgezet exegetisch geweten. Wat niet in de tekst stond of in de context preekte hij niet. Geen gemeentetheologie. Wat er wel in stond beende hij uit. En altijd weer vond hij de weg naar Christus die de Weg, de Waarheid en het Leven is. Naar mijn waarneming werd hij daarin de jaren door ook meer en meer innig, in de toonzetting van de verborgen omgang van de godvrezende met de Eeuwige.
In de prediking liet hij het ook breed hangen. Daarmee bedoel ik dat vanuit het hart de uitgangen naar het leven zichtbaar werden. Het volle brede leven, ook in maatschappelijke situaties en in de wereldverhoudingen kreeg zijn plaats. Bevinding was niet alleen een zaak van de binnenkamer maar ook van de straat, het publieke domein. Daarbij verloor hij zich niet in populisme. Wanneer theologie God-zeggen mag heten, wist hij dat de prediking ook op die toonhoogte dient te staan.
Ab Noordegraaf is na zijn dienst in de gemeenten (Daarle, 1959; Oldebroek, 1963; Ede, 1968 en Utrecht, 1978) dicht bij de gemeenten gebleven door zijn zondagse prediking. Dat siert een theoloog.

Exegese

Als theoloog was Noordegraaf horig aan de Schrift. Zijn nauwgezet exegetisch geweten leerde ik kennen in de vijf jaar durende arbeid binnen de redactie van Tekst voor tekst. In deze korte verklaring van de Heilige Schrift nam Noordegraaf zelf de verklaring van het boek Handelingen en het Evangelie van de schrijver ervan, Lucas, voor zijn rekening; alsook, samen met dr. L. G. Zwanenburg, het evangelie van Johannes. Wie Noordegraaf als exegeet wil leren kennen kan hier terecht.
Ik citeer uit het woord vooraf bij Handelingen: ‘Staat in de evangeliën de boodschap van het Koninkrijk van God centraal, in Handelingen wordt het zwaartepunt verlegd naar de prediking van Jezus als de gekruisigde en opgestane Here. De heerschappij van de opgestane Christus betekent de aanvankelijke realisering van het Rijk.‘
Deze heerschappij stuwt het zendingswerk voort, zegt hij. De betekenis van het boek Handelingen als zendingsboek had hij kort daarvoor grondig uiteengezet in zijn dissertatie, die hij op 1 december 1983 in Utrecht verdedigde, met prof. dr. J. Reiling als promotor, met dank aan prof. dr. W. C. van Unnik, zijn overleden ’leermeester’.
Ik noem twee stellingen bij het proefschrift:
‘Het toegevoegd worden tot de gemeente (Hand. 2:41, 47) dient gezien te worden in het licht van de oudtestamentische verwachting van de verzameling van het volk van God uit de Diaspora en de pelgrimage van de volken naar Sion.’
‘In de tekening die Lucas in het boek Handelingen geeft van de groei van de gemeente zijn het extensieve, het ‘vermeerderen’, en het intensieve, het ‘bewaren’, met elkaar verbonden.’

Israël

Ook met betrekking tot Gods weg met Israël luisterde Noordegraaf in de Evangeliën en de Handelingen consciëntieus naar het getuigenis van de apostelen. ‘Ondanks het feit dat Israëls leiders hun Messias gekruisigd hebben blijft Christus zijn volk opzoeken. Het ‘eerst de jood en dan de Griek’ is ook in Handelingen veelvuldig thema. De verkondiging van het heil onder de volken wordt gelegitimeerd door het heilsplan van God volgens de Schrift (Hand. 13:46-47; 18:6; 28:28). Maar de klop op de deur van de synagoge blijft tot aan het slot van Handelingen toe.’
Bij Handelingen 2:21 – ´En het zal geschieden dat ieder die de Naam des Heren zal aanroepen, behouden zal worden’ – tekent hij aan dat Lucas hier de toevoeging weglaat bij de profeet Joël, waar die belofte beperkt wordt tot de Joden: ‘Want op de berg Sion en in Jeruzalem zal ontkoming zijn.’ (Joël 2:28b). Het heil wordt universeel. Nochtans spreekt Noordegraaf over de volkeren ‘samen met Israël’; samen maar onderscheiden.
Het Evangelie van Lucas, zegt hij, begint en eindigt in de tempel. ‘Jeruzalem verstaat niet wat tot haar vrede dient (19:42) daarom zal het verwoest worden, omdat het de tijd niet heeft opgemerkt dat God naar haar omzag (19:44). Maar ondanks haar schuld, ondanks de woorden van oordeel over de stad (21:20-24) trekt de Here de handen niet van zijn stad af.’ ‘Jeruzalem blijft het centrum als de stad waar de verwachting van Israël vervuld wordt, waarheen de verstrooiden terugkeren en de volkeren het heil ontvangen.’ Jezus Christus zal er uiteindelijk Koning zijn.

Uitvalsbasis

Voor Albert Noordegraaf is zijn dissertatie de uitvalsbasis geweest voor de talloze publicaties die hij op zijn naam heeft staan, in zijn eigen boeken of brochures, in verzamelbundels, in periodieken als Theologia Reformata, de Waarheidsvriend, Kontekstueel, Christelijk Weekblad (v.h. Centraal Weekblad), Wapenveld. Zijn aandachtsveld was breed: zending en evangelisatie, kerk en samenleving, gemeenteopbouw en diakonaat, getuigenis en dienst. Daarin wist hij zijn theologische kennis in kleine munt door te geven.

Zending en evangelisatie

Rechtstreeks gelieerd aan zijn promotiestudie was zijn aandacht voor de zending. Bij het 35-jarig bestaan van de Hervormde Bond voor Inwendige Zending, waarvan hijzelf voorzitter is geweest, schreef hij in de gedenkbundel een bijdrage over ‘De noodzaak der bekering in de Heilige Schrift’. Heilsuniversalisme wees hij als strijdig met het Schriftgetuigenis ondubbelzinnig af. ‘Zonder iets af te doen aan de reikwijde van de verzoening, aan de kosmische aspecten van de komst van Gods Koninkrijk en de heerschappij van Christus, hebben wij er toch mee te rekenen dat de Bijbel geen heilsuniversalisme leert, in die zin dat alle mensen met God verzoend zijn door Christus’ dood en dat zij allen behouden zijn, of zij het weten of niet weten. (…) De evangelisatiearbeid onder hen, die van de kerk vervreemd zijn, zal juist vanuit de trouw van de God van het verbond met bewogenheid de noodzaak der bekering naar voren mogen brengen.’ Het is een zaak van ‘leven en dood’. Zo publiceerde hij in opdracht van de Gereformeerde Zendingsbond ook een zendingspreek. Hetzelfde refrein: ’Zonder geloof is er geen behoud. Dat is de diepe ernst van elke prediking. Ook van het zendingswerk.’
Intussen publiceerde hij na zijn dissertatie nog een fundamentele missionaire studie, onder de titel Vijf broden en twee vissen. Naast zijn dissertatie naar mijn oordeel zijn beste publicatie. Ik heb me altijd sterk aangesproken geweten in de theocratische gedachte, die in lijn van Van Ruler tot klinken komt in dit oeuvre. Hij zegt: ‘Het profetisch spreken van de kerk wordt dan ook in zijn bedoelingen misverstaan als we dit zouden afdoen als hervormd imperialisme en verkerkelijking van het leven. Dat geldt ook voor de waardering van het corpus christianum, zoals we die bij Van Ruler aantreffen. Ook daarbij gaat het niet om kerkelijke machtspolitiek. Dan miskennen we het theocratisch elan dat de voormannen van de Hervormde Kerk in die jaren dreef, hoe verschillend dit theocratisch belijden ook werd ingevuld’.

Diakonaat

Diakonaat werd allengs een specialisme van Ab Noordegraaf. Het behoorde, samen met gemeenteopbouw, tot zijn leeropdracht als docent aan de kerkelijke opleiding in Utrecht (1985-1998). Ook daaruit kwam een theologische publicatie voort, Oriëntatie op het diakonaat. Ik herinner me slechts één preek in mijn hele leven te hebben gehoord, die voor de volle honderd procent diakonaal was. Een preek van Ab Noordegraaf in het Visnet in Huizen over de gelijkenis van de Barmhartige Samaritaan. Geen vergeestelijking, maar van begin tot eind betrokken op de concrete nood van concrete mensen, dichtbij en ver weg. Ook het werelddiakonaat kwam aan de orde. In de lijn van Calvijn, die het weldoen aan alle mensen, naast het weldoen aan de huisgenoten des geloofs, op grond van schepselmatige verbondenheid het volle pond gaf.
In dat kader heeft Noordegraaf ook het begrip ‘medemenselijkheid’ uitputtend aan de orde gesteld; een nadere uitwerking van artikelen in de Waarheidsvriend en van zijn lessen aan de Gereformeerde Sociale Academie De Vijverberg, waaraan hij als docent verbonden is geweest (1978-1985).
In dit verband mag ook niet onvermeld blijven de fundamentele studie over de Bergrede. Hoewel hij daarin de persoonlijk-geestelijke dimensie ten volle honoreerde, bracht hij gewetensvol ook de (wereldwijde) sociale relevantie ervan, met name inzake gerechtigheid aan armen en verdrukten, voor het voetlicht, zonder tot een Social Gospel te vervallen.

Diversen

Wat zal ik verder nog noemen?! Zijn boekbesprekingen. Hij praktiseerde de rechte ethiek van recenseren. Een boek, waaraan een auteur lange tijd had gewerkt, mocht niet op een achternamiddag worden weggeschreven. Eerst zeggen wat er in het boek staat, vervolgens waarderen wat te waarderen valt en uiteindelijk een kritisch, ofwel onderscheiden oordeel geven; integer, óók waar het echt kritisch moest uitvallen.
Albert Noordegraaf was verder geen partijman. Hij was overtuigd hervormd gereformeerd, maar sloot zich niet op in de groep. De kerk en de gemeenten in de brede zin des woords gingen hem boven ‘de bond’. Het bonds-eigene, bijvoorbeeld in liturgicis of in zicht op de ambten, met name de kwestie van de vrouw in het ambt, oversteeg hij van tijd tot tijd. Hij ademde, meer en meer, in de psalmen. Maar ook de liederenschat van de kerk der eeuwen was hem dierbaar. Met prof. dr. H. Jonker zei hij: ‘De Psalmen zijn de bijbelse liederen, de gezangen zijn de dogmatische liederen.‘ Maar met Opwekking had hij niets.
Op de predikantenconcio’s van de Gereformeerde Bond zou hij echter nooit ontbreken. En in de Waarheidsvriend verzorgde hij jarenlang de Persschouw, waarin hij ook altijd doorgaf wat theologisch en voor de opbouw van de gemeente relevant was; altijd evenwichtig, al kon hij toornen wanneer bijvoorbeeld het verzoeningswerk van Christus werd aangetast. Vaak nam hij met instemming artikelen van prof. dr. Herman Ridderbos uit het Gereformeerde Weekblad (Kok, Kampen) over, de nieuwtestamenticus met wie hij zich verwant wist.

Persoonlijk

Ik sluit af met een persoonlijk woord. Ab Noordegraaf is wat zijn theologische en geestelijke arbeid betreft met een aantal trefwoorden te typeren: integer, evenwichtig, breeddenkend, diepgravend; Schriftgelovig, Schriftgebonden en daarin Christgelovig bovenal. Soms ook wat gejaagd, altijd weer op weg naar een volgend boek of naar een volgend artikel.
Zijn pen en zijn stem zijn stilgevallen, hoewel hij nog spreekt nadat hij gestorven is in artikelen over zijn leermeester Van Unnik in Confessioneel.
Ik staar hem na als een verknochte vriend. Ik laat hem nog een keer zelf aan het woord: ‘Ik hoop in de eerste plaats christen te zijn, vervolgens hervormd – nu protestants – predikant en dan pas lid van de Gereformeerde Bond. De Bond gedijt het best in open water, als hij het gesprek aangaat. Gereformeerd betekent ten diepste katholiek. Kijk maar hoe ruim en royaal de opstelling van Calvijn was. (…) Ik heb meer hervormd volkskerkdenken in me dan Kuyperiaans gedachtegoed.’
De tekst boven de overlijdensaankondiging was: ‘Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons heeft liefgehad en Zijn Zoon gezonden heeft als een verzoening voor onze zonden.’(1 Joh. 4:10).
In de dienst, die werd bijgewoond door een grote schare vrienden en verwanten, waaronder tientallen collega’s, zongen we hem na:
Ik heb de vaste grond gevonden
waarin mijn anker eeuwig hecht:
de dood van Christus voor de zonden,
van eeuwigheid als grond gelegd.
Die grond zal onverwrikt bestaan,
als aarde en hemel ondergaan
(Gez. 440 LvdK)

Cv

Dr. ir. Jan van der Graaf was ruim dertig jaar als algemeen secretaris verbonden aan de Gereformeerde Bond in de Nederlandse Hervormde Kerk.