'Ik wil het ongeloof dichter bij Christus beleven'

Dr. Wim Dekker over geloof in een tijd van secularisatie
Voor orthodox Nederland is dominee Wim Dekker een van de eersten die de ernst van de secularisatie aan de orde stelt. Zijn bijdrage aan het liber amicorum voor ds. L. Kievit heeft de titel ‘Predikant zijn in een a-theïstisch tijdperk’ (1983). Het artikel trok toen al de aandacht. En sinds die tijd thematiseert hij in diverse bundels en publicaties hetzelfde onderwerp, steeds weer benadrukkend dat de secularisatie doorgaat, dat mensen zonder God blijken te kunnen. En dat secularisatie niet alleen een gevolg is van onorthodoxe theologie, maar dat de secularisatie ons bestaan doortrekt. Veelal onopgemerkt. Op een dag staan wij op en ontdekken wij zonder God te kunnen.

‘Theologie in Utrecht is weg. Voetius is naar Amsterdam. Het is allemaal voorbij.’ Het klinkt theatraal. Het is ook niet gespeend van ironie en zelfspot. Dekker zit door het succes van zijn boek over de marginalisering van de kerk en de discussie die hij daarmee zelf los heeft gemaakt, in de rol van de onheilsprofeet. En hij weet dat. Maar dit interview is geen docudrama. Het spook van de secularisatie hoeft niet opgeroepen te worden. Het doortrekt de (ambtelijke) biografie van Dekker.

Voor orthodox Nederland is Dekker een van de eersten die de ernst van de secularisatie aan de orde stelt. Zijn bijdrage aan het liber amicorum voor ds. L. Kievit heeft de titel ‘Predikant zijn in een a-theïstisch tijdperk’ (1983). Het artikel trok toen al de aandacht. En sinds die tijd thematiseert hij in diverse bundels en publicaties hetzelfde onderwerp, steeds weer benadrukkend dat de secularisatie doorgaat, dat mensen zonder God blijken te kunnen. En dat secularisatie niet alleen een gevolg is van onorthodoxe theologie, maar dat de secularisatie ons bestaan doortrekt. Veelal onopgemerkt. Op een dag staan wij op en ontdekken wij zonder God te kunnen.

Het blijft niet bij een sociologische constatering alleen. Dekker is gedurende die tijd op zoek naar antwoorden. Een remedie. Op zijn minst een geloofsantwoord. Studerend, reflecterend en schrijvend discussiërend, onder meer in Wapenveld, wordt dit antwoord in dialoog met vrienden gezocht. Bladen en boeken met programmatische titels zien het licht: Kontekstueel of Met het woord in de tijd. De tijdgeest wordt beproefd, antwoorden van theologen gewogen en ergens altijd weer zijn leermeester K.H. Miskotte. Deze maand komt het allemaal samen in zijn proefschrift ‘Afwezigheid van God; een onderzoek naar de antwoorden bij W. Pannenberg, K.H. Miskotte en A. Houtepen’. De studie zal een bijdrage aan het theologisch onderzoek zijn, maar leest als een persoonlijke theologische zoektocht naar het antwoord op de secularisatie. De antwoorden van Pannenberg, Houtepen en Miskotte worden gepeild, onderling vergeleken en in een persoonlijke opstelling verwerkt. Het boek is een voorbeeld van de zinvolheid van de betrokken wetenschappelijke dialoog. Pannenberg en Houtepen figureren niet in een toneelstuk ter meerdere eer en glorie van Miskotte, maar leveren een substantiële bijdrage aan de visieontwikkeling.

Waar komt jouw voortdurende aandacht voor secularisatie vandaan? Was het altijd al zo’n worsteling voor je om het geloof te behouden?

Secularisatie was in mijn jeugd niet echt een thema. Ik heb mijn jeugd doorgebracht in Ermelo. Mijn vader oriënteerde zich op bevindelijke hervormde predikanten. Het geloof leefde in ons gezin, een bevindelijk geloof met invloeden van gezelschapskringen. Er werd altijd over gepraat, juist ook als er bezoek was. De kerk leefde bij ons thuis. Ik vond het altijd boeiend. Het ging voor mij ergens over. Maar het was wel de brede hervormde kerk. Dat gaf ook ruimte. Ik weet nog dat in Ermelo dr. J.J. Buskes voorging. Je had daar opendeurdiensten. Daar ging ik dan heen. Ik was altijd een gelovige jongen en daarin gevoelig voor mensen die met huid en haar, met heel hun gevoel bij het geloof betrokken waren. Als het existentieel was, ging ik ernaartoe. Daarom bezocht ik ook vaak de diensten in de Oud Gereformeerde Gemeente, waar ds. Van de Poel, Mieras, Toes en anderen voorgingen en de diensten in de buurtschap Steenenkamer bij Putten, waar ds. Doornenbal en anderen doordeweekse diensten leidden.

Het was een rare tijd toen. Secularisatie speelde nog niet echt in de orthodoxie, maar in de breedte van de kerk begon het al wel door te dringen. Ik bezocht in de jaren zestig de middelbare school in Harderwijk. Daar had je veel leraren met een academisch niveau, verschillenden waren gepromoveerd. Het docentschap was nog een intellectueel beroep. Een docent van mij was dr. S.H. Spanjaard, een christelijke theoloog van joodse afkomst. Op een dag kwam hij op school, helemaal van slag. De hele nacht had hij door zitten lezen in het boek van W.H. van de Pol, Het einde van het conventionele christendom. Een ander boek waar hij ons over vertelde was Eerlijk voor God van de Engelse bisschop Robinson. Dat luidde in Nederland toentertijd de ‘God is dood’-theologie in. Die man was daar helemaal stuk van. Enerzijds uit verontwaardiging over de antwoorden, anderzijds omdat de vragen hem raakten. Hij vertelde daar uitgebreid over. En juist dat existentiële daarin, trof mij. Daar ben ik altijd gevoelig voor geweest.

Het waren enerverende tijden, ook nog toen ik theologie studeerde. In reactie op de ‘God is dood’- theologie kreeg je de ‘Open Brief’ van dr. W.Aalders c.s. (1967) en in 1971 ‘Het getuigenis’ van prof. dr. G.C. van Niftrik c.s. Ook de naam van dr. S.H. Spanjaard stond onder de ‘Open Brief’. In de orthodoxe wereld had je iemand als dr. F. de Graaff, een cultuurtheoloog , die de vragen van Nietzsche thematiseerde en er een heel eigen antwoord op gaf. Wij begrepen er lang niet alles van, maar zij baanden wel een weg voor onze eigen bezinning en reflectie.

Van dit soort figuren moest je het ook wel een beetje hebben. Ik ben zeer dankbaar voor alles wat de theologiestudie aan kennis en inzicht bood. Maar inspiratie is natuurlijk wat anders. Er waren niet zoveel docenten, die werkelijk inspireerden. Gilles Quispel was interessant, maar te esoterisch om echt een leermeester te zijn. Ik ben ook beïnvloed door Frans Breukelman, naar wie ik met anderen op zaterdag ging luisteren, wanneer hij zijn colleges gaf in Amsterdam in de Oudemanhuispoort. Dat was wel een beetje een profeet. Die zei ook dat hij het geloof helemaal kwijt geweest was. Dat hoorden wij dan aan, voelden iets van de huiver ervan, maar wij herkenden het zelf toch niet. Voor ons stond dat grote verhaal van de orthodoxie nog. Maar zijn existentiële uitleg van de schrift sprak ons natuurlijk aan. Ik heb mij in die tijd ook wel beziggehouden met Bonhoeffer. Maar dat betekende toen nog niet dat ik innerlijk geraakt was door de vragen van de secularisatie en de afwezigheid van God. Ik was minstens zo betrokken bij vragen uit de eigen kring: de plaats van de Nadere Reformatie ten opzichte van Calvijn en andere onderwerpen die toen in de orthodoxe wereld speelden. Ik heb daarin zeer veel geleerd van prof. dr. S. van der Linde en prof. dr. C. Graafland, wier namen ik met ere wil noemen. Maar ik was niet opgesloten in de Gereformeerde Bond. Ik realiseerde mij dat er andere mensen waren met andere vragen. Daar ging ik niet aan voorbij. Dat ging met mij mee en werd actueel toen voor mij het vanzelfsprekende christelijke referentiekader begon te wankelen.

Wanneer voelde je dan wel nattigheid?

Ik vind het moeilijk om dat te zeggen. Uiteindelijk heeft het bij mij toch vooral te maken met mijn sensitiviteit voor het existentiële. Dat werd vooral actueel in Loenen aan de Vecht, maar het is nog steeds actueel voor mij. Ik was daar predikant en bezocht in enkele jaren tijd alle adressen uit de kaartenbak. Ik heb daar toen een overdosis aan ongeloof verwerkt. Dat is mij niet in de koude kleren gaan zitten. Ik kwam daar veel mensen tegen uit milieus waar studeren niet nieuw was maar behoorde tot de traditie van de familie. Veel generatiegenoten ook. Mensen die bewust leefden, veelal ook interessante mensen. Existentieel. Relatief veel kunstenaars ook. Zij maakten zich niet met een Jantje van Leiden van het geloof af. Maar midden in hun doorleefde leven, dat zoals elk leven gepaard gaat met een dosis zorg en lijden, raakten zij hun geloof kwijt of waren zij het kwijtgeraakt. Het geloof als referentiekader begon te wankelen. Zij gaven aan dat zij niet het geloof loslieten, maar dat het was alsof het geloof hen losliet. Het was geen bevrijding. Het begon met leeftijdgenoten. Van mijn generatie zijn bosjes mensen gevallen voor het ongeloof. Ik maakte daar ook catechisanten mee die in de loop van de tijd God kwijtraakten. Dat was aangrijpend.

Daar is Miskotte mij toen lief geworden. Daar ontstond geestverwantschap met anderen die ontsteld waren door de gevolgen van de secularisatie. Ik ben daar een ‘tweemens’ geworden: in de kerk gelovig, maar zodra ik bij de kerkverlaters kwam sloeg de twijfel toe. Charles Taylor heeft gelijk: geloven is een optie geworden. Je moet ervoor kiezen. Dat voel je ook in jezelf. Juist ook als je een gelovig mens bent. Je kunt wel allerlei goede argumenten voor het geloof verzinnen, maar tegelijkertijd besef je dat je er ook niet in kunt geloven.

Dat geeft iets gespletens. Miskotte zegt ergens dat je in de kerk moet zijn om te geloven. Buiten de kerk zijn wij zo dood als een pier. In de kerk worden de doden opgewekt. Als die stem niet tot mij spreekt zit ik in het nihilisme. Die ‘tweeheid’ kom je nu bijna overal tegen. Een heel enkele keer kom ik nog mensen tegen die een ongebroken geloof hebben. Onaangevochten. Maar dat is zeldzaam. Ik kom ze steeds minder tegen.

Hiermee is niet gezegd dat de kerk een weifelachtige gemeenschap wordt. Soms denk ik dat de kerk steeds orthodoxer wordt. De twijfelaars trekken weg. Het deel dat blijft is niet door de twijfel heen gegaan, maar ontloopt die. Je kiest dan wel voor de optie van het geloof, maar laat de vragen van het ongeloof niet toe. Dat heeft mijn hart niet. Ik maak mij daar ook zorgen om. Omdat het ook verstotend werkt voor de mensen die door de vragen van het ongeloof heen zijn gegaan. Ik ben wel eens bang dat wij in de kerken alleen die mensen overhouden die de vragen van de secularisatie niet toelaten. Misschien heb ik daarom een soort roepingsgevoel gekregen voor die twijfelaars. Ik wilde iets doen voor de mensen die het kwijt zijn. Ik kan het niet oplossen. Ik vind het zo fout dat je alleen een gelovige in Bijbelse zin kunt zijn op basis van een vanzelfsprekend godsgeloof vanuit de traditie. Alsof je dan geen boodschap meer hebt voor mensen die het vanzelfsprekende godsgeloof kwijt zijn. Dat is zo strijdig met mijn overtuiging dat God doden opwekt en goddelozen rechtvaardigt. Alsof God een aanknopingspunt in de mens nodig heeft.

En jijzelf?

Ja, dat is vreemd. Zelf ben ik God niet kwijtgeraakt. Ik heb Hem ook niet losgelaten. Waarom zou ik? Ik heb zoveel bevestiging gekregen dat God goed is en er zijn veel gelovige mensen op mijn pad gekomen. Maar het zit wel in de lucht en het infecteert mij. Net als griep. Daar onttrek je je niet aan.

Mensen die mijn vriend zouden kunnen zijn, mensen met wie ik veel deel, die raken het geloof kwijt. Voor hen is God irrelevant geworden. Soms vragen zij mij: hoe houd je het vol? Dan herken ik hun levensvragen. Maar ik moet dan steeds maar weer naar de kerk. Ik moet in de kerk zijn om het vol te houden. Soms, door de twijfel heen, betrap ik mij op de gedachte dat ik mij liever met Jezus vergist heb dan zonder Hem door het leven te moeten. Ergens leef ik in het besef dat het ook niet waar zou kunnen zijn. Ik weet het niet. Maar juist daarom wil ik het ontvangen, daarom heb ik juist die kerk nodig. Ik geloof omdat ik hoop en bid vastgehouden te worden in de traditie van geloven. Ik zoek de identificatie met die traditie in de gemeente en dan gebeurt er ook wat. Ik zoek de identificatie met het geloof van Jezus. Dat houdt mij vast. Dat dwarse en vreemde van het geloof en het daarin volhouden. Juist niet omdat het geloof past in het leven, maar tegen de haren instrijkt. Dan weet ik het weer.’ Jij moet er voorlopig niet vanaf’, zeg ik dan. Ik word er weer bij getrokken.

Maar als je zó zoekt, dan houd je je geloof wel vast. Dan vind je ook wat.

Ja. Dat is in zekere zin wel zo. Onlangs sprak ik iemand die zei: ‘Jullie houden het zaakje zo met elkaar in stand.’ En dat is waar. Je trekt je op aan elkaar. Juist in een cultuur met zo weinig referenties aan God heb je de gemeente nodig. Dat wil niet zeggen dat je het elkaar wijsmaakt. Ik ben onder de indruk geraakt van hoe het mensen lukt om hun verwarde leven in verband te brengen met God. Die mensen, daar prijs ik God om. Het geloof van de gemeente, zoals Gunning zegt, dat houdt mij bij het geloof.

Tegelijkertijd ben ik meer dan ooit een mens die lijdt aan zijn tijd. Toen wij jong waren met kinderen in de wieg hadden wij die onuitgesproken verwachting dat het kinderen van het verbond waren. En nu, als je met vrienden en leeftijdgenoten bij elkaar zit, schrik je van het aantal dat afgehaakt is. Dat doet zeer. Daar wen ik maar niet aan. Ik weiger ook om het probleem van mij af te houden. Door de ernst te relativeren of door nog weer orthodoxer te worden. Het is toch vreselijk dat zovelen van de kinderen van de gemeente weg raken? Terwijl ze aangeven nog wel iets met religie te hebben? Dat laatste is voor sommigen nog een troost. Hij heeft nog wel iets met religie, zeggen ze dan. Dat snap ik wel. Dat is ook mooi. Het maakt het wederzijds gesprek in ieder geval iets aangenamer. Het geloof van de Bijbel heeft niet zoveel met algemeen religieus besef, denk ik tegelijkertijd. Dat is een werk van God in geloof en wedergeboorte.

Heeft dit ook veranderingen teweeggebracht in je geloof? Is dat kwalitatief van karakter veranderd? Wij willen ook wat groei zien. Is Jezus je dierbaarder geworden, om maar eens een vraag uit het gezelschapsleven te citeren.

Ik weet niet of mijn geloof erop vooruit is gegaan. Ik ben wel onder de indruk geraakt van het diepe geloof van anderen. En het mijn hele leven bezig zijn met de Bijbel heeft ook zijn vruchten afgeworpen. Daar kan ik God voor prijzen. Het geloof in God in andere culturen is ook aanstekelijk. Maar mijn geloof is er niet vrolijker op geworden. Cognitief en existentieel vind ik het minderheid zijn niet leuk. Ik lijd aan de tijd waarin ik leef. Ik ben zoveel mensen in het geloof kwijtgeraakt, maar dat moet ik aan God overlaten en niet op mijn schouders nemen. Dat neemt niet weg dat ik daar last van heb. Daar zouden wij als kerk ook meer aan moeten lijden. Met zo’n oproep voel ik mij wat alleen staan. Orthodoxen sluiten hun ogen hiervoor terwijl de wat vrolijker gelovigen zeggen dat God ook van de afvalligen houdt. Maar als je gelooft in de uniciteit van Christus en het geloof een werk van God is, dan moet dit zeer doen. In die zin vind ik vreemdelingschap erg, omdat ik het geloof niet kan delen met mensen die mij lief zijn. Ergens had je vroeger toch meer een gedeeld referentiekader. Vroegen hadden wij buren die niet naar de kerk gingen, maar wij deelden hetzelfde referentiekader. Zij hadden een besef van schepping, verlossing en oordeel.

Dat lijden aan de secularisatie vind ik noodzakelijk. Juist ook als geloofsgestalte. Het geeft gemeenschap aan Christus. In zekere zin ben ik op zoek naar een geestelijk antwoord of een geestelijke houding in deze positie als kerk en als predikant. Door als gemeente en persoonlijk te lijden aan de geloofsafval krijg je, om het met Paulus te zeggen, deel aan het lijden van Christus. Ik heb daarin behoefte aan tochtgenoten. Maar in mijn persoonlijke spiritualiteit breng ik die behoefte ook wel in verband met de eenzaamheid van Christus. Ik wil daarin dichter bij Christus komen. Deel hebben aan het lijden van Christus heeft niet altijd betekend dat er vervolging was. Er is bij de eerste christengemeente ook een lijden geweest aan het ongeloof van de wereld om hen heen.

Is dat deel hebben aan het lijden van Christus jouw geloofsgroei of jouw geloofsverdieping? Juist door je ontzetting over het ongeloof?

Ik wil met die ontzetting over het ongeloof in geloof omgaan. Wat mij hierin aanspreekt is de eenzaamheid van Christus. Hij deed daar niet zielig over of klaaglijk, maar doorstond het. Ik heb het ook nooit zo in dat hermeneutisch kader gelezen. Dat deel hebben aan het lijden van Christus zoals Paulus dat betrekt op zijn eigen leven, heb ik nooit zo in dat perspectief gelezen. Ik probeer mij daarin te oefenen. Je zo op Christus concentreren, op wie hij is, dat het lijden niet ophoudt, maar in het perspectief staat van de verlossing. Ik wil het ongeloof dichter bij Christus beleven. Wat dat betekent weet ik nog niet helemaal.

In de Bijbel lopen het particuliere en het universele erg door elkaar. Soms wordt het particuliere van het heil benadrukt en wordt het contrast tussen geloof en ongeloof op de voorgrond geplaatst. Soms is het heil prachtig universeel. God zal alles zijn in allen. Dat krijg ik allemaal niet zomaar klein. De ene keer maak ik mij zorgen om de gevolgen van het ongeloof en de ander keer denk ik weer dat ik mij daar geen zorgen over hoef te maken en het met een gerust hart aan God over kan laten. Daar zwabber ik zo wat tussendoor.

Wat mij echt op de been houdt is de concentratie op Christus als de levende die bij ons is. Christus is degene met wie je nu kunt leven. Dat besef is er meer dan toen ik jong was, daarin ervaar ik wel groei. Toen ik jong was vertelde ik toch meer hoe het zat. Ik ben diep dankbaar voor het besef van de presentia realis. Het niet meer historiserend lezen van de Bijbel, maar het betrekken van de Bijbelwoorden op het heden. Zo ben ik toen gaan preken. Als Jezus de vrouw bij de bron opzoekt, dan doet Hij dat ook hier en nu. Wij zitten hier bij de bron en Christus zoekt ons nu op. Het is echt zo. Daar zijn mijn ogen voor opengegaan. Dat geeft aan het geloof een mystieke gloed. Dan valt de last van het getob en gereflecteer van je af. Uiteindelijk moet je Hem gewoon volgen. Daar houd ik het dan op. Ja, er is toch geloofsgroei.

Waar gaat het voor jou vooral om als je het hebt over de presentia realis?

Er is een beroemde preek Luther over de Kananese vrouw. Die bespraken we in een groep PKN-predikanten. Luther sprak er niet over, maar zat er middenin. Luther durft te zeggen, je zou toch maar zo door God op je kop krijgen, God is een schurk. Wij voelden allemaal – van midden-orthodox tot bonder – dat dit wel wat anders was dan wij vaak doen. De luisteraar word in de rol van de vrouw gezet, zonder discussie, ieder heeft relatie tot God, zonder discussie. Hij springt gewoon in het leven. Dat zijn wij veel meer kwijt. Er is veel gebeurd tussen Luther en ons.

Protestanten hebben euvele moed gehad om op plek van de mis de preek te zetten, het Woord. Maar McGrath heeft gelijk met zijn kritiek op de rationele kant van het protestantisme, ook in de preek. De viva vox evangelica is nodig en dat heeft ten diepste te maken met de presentia realis. Alles wat dit kan ondersteunen, prima. Maar ik ben wel zoveel protestant dat ik het gevaar zie dat voordat je het weet toch meer de algemene religiositeit wordt gevoed.

Ik heb het ook nodig om met dat ontstellende ongeloof naar Christus toe te gaan. Daardoor ontstaat er weer ruimte om aan de slag te gaan, de andere lijn in mijn boek Marginaal en missionair, want die is er ook. Het is niet alleen somber en treurig. In Christus kun je het uithouden in het ongeloof en de eenzaamheid van de kerkverlating, maar komt er ook de beweging naar de wereld toe. Is er juist aandacht voor de manier waarop de moderne mens leeft en zoekt naar geborgenheid en spiritualiteit. Wordt dat weer een aanknopingspunt voor het gesprek.

Nu komen wij op het terrein van je proefschrift. Daarin sta je stil bij de antwoorden van respectievelijk Miskotte, Houtepen en Pannenberg op de secularisatie en godsverduistering. Toen wij het ter voorbereiding lazen, dachten wij dat Pannenberg en Houtepen de rol van aangever zou zijn toebedeeld. Beiden tot meerdere eer en glorie van Miskotte. Maar het lijkt erop dat je ze bent gaan waarderen. Je komt uit op twee trappen. De mens is aangelegd op God. Je zet de kaarten niet alleen op de openbaring.

Miskotte heb ik vroeger veel gelezen, als student. Nu te midden van twee andere stemmen. Daardoor heeft Miskotte meer betekenis voor me gekregen. In het solistische barthiaanse – alleen het Woord loodrecht van boven – heb ik me nooit zo thuis gevoeld, ervoer ik toch wel als een knieval voor de secularisatie. De openbaring te veel tegenover het leven. Dan geef je het leven over aan de secularisatie. Veel barthianen zijn zo onbekommerder geseculariseerd. Dat vind ik arm. Dan gaat er veel te veel verloren.

Maar eerlijk gezegd, ik blijf het moeilijk vinden. Joep de Hart zegt dan weer dat de moderne mens verlangt naar God. Hij geeft dan hoog op van de nieuwe religiositeit. En dat moeten wij ook niet wegzetten. Maar ik blijf het pijnlijk vinden dat in dat verlangen zo weinig plaats is voor God. Ik heb zoveel gesprekken gevoerd, als predikant in een gemeente en nu bij de IZB. Zoveel gesprekken waarin ik het geloof aan God niet aan die verlangende zielen kwijt kon.

Het is ook zo complex. Want wat is nu eigenlijk de rode draad van het ongeloof? Is dat de wetenschap? Welnee. Het rationalisme is allang het probleem niet meer. Wij lopen niet tegen de onuitlegbaarheid van het verhaal op. Waar je tegenop loopt is veeleer het gebrek aan referentiepunten in de persoonlijke levens- en wereldervaring. ‘Stel dat het zo gebeurd is, so what?’ Wat zou de opstanding van Christus nu kunnen betekenen voor het leven hier en nu? Dat is het probleem nu. In het zelfverstaan van mens en wereld is nauwelijks ruimte voor God. De werkelijkheid wordt zo immanent beleefd.

Ik blijf dus moeite houden om het verlangen naar geloof serieus te nemen. Net zoals de aanleg van de mens op God. Want waarom lukt het ons als kerk dan niet? Tegelijkertijd hebben Houtepen en Pannenberg mij ook op het andere been gezet. Houtepen en Pannenberg weten op een fraaie manier vraagtekens te zetten bij het opgesloten zitten in het immanente van de moderne mens. Met Houtepen en Pannenberg ben ik toch geneigd om te zeggen dat er een referentiekader is waarbinnen het christelijk geloof ter sprake kan komen. Daarom pleit ik in mijn proefschrift ook voor die tweetrapsbenadering in de missionaire beweging van de kerk. Je redt het niet alleen met Bijbellezen en leerhuizen. Dat heb ik in mijn waardering voor Miskotte wel een tijd gedacht. Hij was vuurbang voor dat opstapje voor het Woord. Volgens hem moet je niet proberen op een voorbereidende wijze ruimte te scheppen voor het Bijbels abc, bijvoorbeeld door eerst het immanente denken onder kritiek te stellen. Daar denk ik nu anders over.

Maar is ergens de structuur van de schepping niet aangelegd op de openbaring? Er is toch ook nog zoiets als thuiskomen? Is een fenomenologische benadering niet vruchtbaar?

Katholieken hebben altijd veel meer gehad met de fenomenologie, dan de protestanten. Voor Miskotte is de fenomenologie een uitstapje, hij begint er nooit mee. Al kan hij prachtige fenomenologische waarnemingen doen, bijvoorbeeld in zijn beschouwingen over het gratuite en het toevallige. Wat er echt toe doet in het leven, kan nooit gepland worden. Contingentie is voor hem een kernwoord, is een afglans van de Openbaring.

Maar je denkt zelf toch ook in twee trappen? Van het leven naar de Openbaring? Is dat niet de ontdekking van je proefschrift? Zit hier ook niet een verschil in ervaring? Voor jouw generatie is de inzet van Miskotte belangrijk? Wij zien misschien weer meer dat de Openbaring aansluit bij het leven, leven mogelijk maakt. Geloven is niet absurd.

Daar heb ik ook nooit aan getwijfeld. Maar bij het schrijven hinkte ik steeds van het ene been op het andere, of op een soort parallelweg. Toen heb ik er maar een tweetrap van gemaakt. Ik heb heel veel theologie gezien dat bij het algemeen menselijke inzet, maar nooit meer uitkomt bij het bijzondere.

En ik ben ook in missionaire settings nogal eens van een koude kermis thuisgekomen met deze aanpak. Omdat mensen aan het eind van de rit niet zeggen dat ze naar Christus moeten. Grondervaringen van geschonken zijn, de levensreis, leiden niet zomaar tot geloof in de opstanding van Christus. Voor het geloof in de opstanding is ten laatste ook nodig dat je je openstelt voor het mysterie van kruis en opstanding en de kerk bezoeken. Zoals dat bij Willem Jan Otten ging. Je laten dopen, dat is een daad. Dat verhaal moeten we blijven vertellen, dat God ons in ons nekvel pakt.

Ik heb het dan over een tweetrap, maar het zijn eerder toch twee parallelwegen. Het is geen vloeiende beweging. Toch een tweede trap, die moet je wel op willen. Fenomenologen zijn toch niet allemaal scheppingsgelovigen? Ik kan niet anders dan met twee woorden spreken. Algemene religiositeit was vaak ook de loopplank de kerk uit, om met Noordmans te spreken.

De verbinding tussen geloof en leven is heel belangrijk, om mensen innerlijk te voeden, ook om met agnosten te kunnen spreken. Daar ligt een verbinding tussen de eerste en de tweede trap. Maar nergens suggereer ik een vloeiende overgang.

In Rusland zei in 1990 78% van de mensen dat ze religie heel belangrijk vonden voor hun leven, in datzelfde jaar was dat in Nederland 47%. Terwijl wij christelijk onderwijs hadden – volledig betaald door de overheid sinds 1917 – en de Russen een materialistische dictatuur met marxisme sinds 1920.

Russische zielen zijn diep-religieus gebleven omdat het materialisme de ziel niet beroerde. Maar in het Westen heb ik het gevoel dat de ziel zelf veranderd is. Ik kom existentiële leegte tegen.

Bidden, wachten op God, het goede doen, dat is volgens Bonhoeffer de opdracht in deze tijden. Die regel citeer je veel. Wat is het meest urgente nu?

Wachten op God, al weten wij niet meer goed wat dat is. Laatst preekte ik uit Psalm 27, het wachten op de Heer. Zeggen de ouderlingen na de dienst: ‘God is toch altijd bij ons?’ Het wordt blijkbaar een onbekend verhaal, het lijkt iets negatiefs. Het zou niet missionair zijn. Alsof missionair-zijn hetzelfde is als handen uit de mouwen. Dat is een tragisch misverstand. Als je wacht op God dan ben je juist alert, gespitst. Want Hij komt echt wel. Wachten is vruchtbaar.

CV’s

Mr. Herman Oevermans (1965) is directeur van de Academie Mens en Organisatie aan de Christelijke Hogeschool Ede en redacteur van Wapenveld.

Drs. Wim H. Dekker is docent sociologie aan de Christelijke Hogeschool Ede en geeft daar sociologie aan studenten maatschappelijk werk en verpleegkunde. Ook hij is redacteur van Wapenveld.