De treden van de dagen

Religie(s?) in de publieke sfeer
Enige tijd geleden is aan mij de Mr. J.F. de Savornin Lohmanprijs uitgereikt. Hoewel dit natuurlijk een alleraardigste en strelende gebeurtenis was, vermeld ik dit hier toch niet uit snobisme. Integendeel zelfs, dat zal zo blijken. Bij die gelegenheid pleitte ik voor een meer ruiterlijke erkenning van overheidswege voor de rol die religie in de publieke samenleving speelt en kan spelen. Ik dacht mij hiermee geheel in de lijn te bevinden van de naamgever van de prijs, tevens 'founding father' van de voormalige Christelijk Historische Unie. De CHU werd ooit opgericht nadat Lohman onenigheid kreeg met Abraham Kuyper en bood onderdak aan vele Hervormden hier te lande, die doorgaans Kuypers organisatie-activisme verfoeiden .

Cliteur

Een respons op mijn verhaal werd geleverd door de humanistische Leidse rechtsfilosoof Paul Cliteur, iemand die houdt van het levensbeschouwelijke debat en dat ook steeds met open vizier en zonder laatdunkendheid voor zijn gesprekspartners aangaat. Die middag hield hij het schijnbaar lichtvoetig. Verpakt in de lieflijke tonen van een vrolijke causerie sneed hij resoluut de door mij veronderstelde traditieband met Lohman door. Lohman zou zich omdraaien in zijn graf als hij het brede religie-begrip dat ik hanteerde op zich zou laten inwerken. Inderdaad lijkt mijn religiebegrip wel op dat van Kuitert, zo liet Cliteur niet na even wat vrijzinnig zout in mijn orthodoxe wonden te wrijven (leuk voor je familie, denk je dan wrang). Lohman, zo besloot Cliteur, zou nooit met zoiets in zee gaan. Hij zou een naar hem vernoemde prijs veeleer gunnen aan een onversneden atheïst als Cliteur, die tenminste het woord der waarheid nog recht snijdt – zij het dat hij dan vervolgens aan de verkeerde kant van de snede gaat zitten. Om het geheel nog weer wat recht te breien merkte hij nog wel op dat hij vermoedde dat mijn spiritualiteit zich dichter bij Lohman dan bij Kuitert zou bevinden (leuk voor mijn familie, dacht ik opgelucht).

En heeft hij geen gelijk? Wat is religie tegenwoordig allemaal wel niet? Een bonte verzameling: allerlei New Age-achtige zweverigheid, mensen die – om het met Kuitert te zeggen – ‘aan God doen’ tezamen met allerlei lieden die geloven dat er ‘Iets’ is, en daarom door Ronald Plasterk ‘ietsisten’ genoemd worden, broederlijk en zusterlijk naast islamitisch fundamentalisten, vage het-gevoel-blijft-katholieken, oecumene-van-het-hart-evangelikalen, raak-niet-smaak-niet-roer-niet-aan-reformatorischen en zo is nog bladzijden lang door te gaan. Moet je daarvoor allemaal ruimte maken in de publieke sfeer?

Je kunt dan wel een prijs krijgen, dat wil niet zeggen dat je zelfs op hele centrale vragen direct maar even een antwoord hebt. Maar gelukkig zijn daar ‘de treden van de dagen’ om nog eens wat nadere reflectie te plegen. Dan gaat het vanzelfsprekend niet over de vraag of Cliteur nu wel of geen gelijk had – de citaten waarin Lohman pleit voor gelijke berechtiging van ‘alle gezindten’ zijn niet moeilijk te vinden. Het probleem is daarmee niet van tafel.

Dilemma’s

Wat had ik precies gedaan? Ik had de mogelijkheid geschetst van een soort ‘verbond van de religies’ tegen de boze wereld van een volgens eigen mechanismen doordraaiende politiek en economie. Als mensen vanuit religieuze inspiratie zich zouden kunnen uitspreken over allerhande samenlevingsvraagstukken zouden er wel eens heel andere tonen in het publieke debat kunnen gaan klinken dan nu gewoonlijk gehoord worden.

Mijn voorstel had in de verte wel iets weg van een simplistische versie van wat de Duitse sociaal-filosoof Jürgen Habermas de tegenstelling van systeem- en leefwereld noemt (maar dit soort erudiete parallellen word ik niet geacht in deze rubriek ten toon te spreiden, zo begrijp ik; ik zal er dan ook weer snel mee stoppen en Habermas is trouwens toch al weer helemaal ‘uit’). En de vraag is dan: waar komt de inspiratie vandaan om in steeds nieuwe situaties allerlei politieke en economische vanzelfsprekendheden (macht = macht, geld = geld, niet zeuren) te bekritiseren en politiek en economie als het ware terug te roepen tot hun eigenlijke, positieve bestemming (want die is er mijns inziens wel degelijk). Dit probleem wordt nog dringender als men in wat er soms in de politiek of in de economie gaande is een religieuze of pseudo-religieuze dimensie meent te ontwaren.

Het lijkt er op dat in deze problematiek twee dingen doorelkaar spelen. (1) Allereerst is er het zojuist al aangeduide probleem van de ‘onttovering’, of ont-ideologisering van de publieke sfeer, zeg politiek, zeg economie, zeg media enzovoort. Hier gaat het om het ontbreken van ‘morele sensitiviteit’. Binnen de beeldbepalende sectoren van de samenleving is er de tendens alleen naar zichzelf te luisteren. Kritiek die aandacht vraagt voor elementaire aspecten van rechtvaardigheid, van normativiteit, wordt met scepsis begroet.

(2) Ten tweede is er het probleem van het ‘fundamentalisme’. Fundamentalisme heeft de laatste jaren een nieuwe betekenis gekregen: van een ‘de-bijbel-heeft-altijd-letterlijk-gelijk-beweging’ binnen het Amerikaanse (en later ook elders) protestantisme is het de aanduiding geworden van stromingen die met geweld hun eigen agenda voor de (wereld)samenleving willen realiseren. Alle kritiek die gegeven wordt op de samenleving heeft zich ergens rekenschap te geven van de vraag hoe ver men wil gaan. Waar komt geweld om de hoek kijken? Er is zo steeds de dreiging dat bepaalde kritische groepen hun eigen agenda met geweld willen doordrijven. En de westerse geschiedenis is vol van dit soort bewegingen.

Het dilemma wordt nu in feite het volgende: elk antwoord op (1) roept het gevaar van (2) op. Elk antwoord op (2) is een verheviging van probleem (1).

Opties

Welke opties zijn er in een dergelijke situatie? De eerste optie is de liberale. Houd religie weg uit de publieke sfeer. (1) als antwoord op (2).

Een tweede optie is die van de ‘civil religion’. Men tracht de onttovering van de publieke sfeer te bestrijden door iedereen te laten delen in bepaalde gezamenlijke rituelen en symbolen, eventueel een gezamenlijke minimumgodsdienst. Tegelijk geeft men aan geen enkele religie het publieke alleenrecht. De Verenigde Staten leveren een voorbeeld van hoe dit kan werken: een formele scheiding van kerk en staat en tegelijkertijd wel een religieus getinte beleving van de gezamenlijkheid van Amerika.

Een derde optie is dat men religieuze mensen en/of instituties publiekelijk laat meefunctioneren in de modus van ‘afstandelijke nabijheid’. In de klassieke zin ging het hier om de verhouding van kerk en staat (waar theologen als Van Ruler en in diens kielzog Wapenveld vaak aandacht voor hebben gevraagd). In de hedendaagse – hoe men het wendt of keert multiculturele – context zal men dit probleem eerder moeten stellen in termen van religie en de publieke sfeer of zelfs levensbeschouwing en publieke sfeer. Dit zou vorm kunnen krijgen in het instellen van een ‘raad voor normatieve oriëntatie’ (RNO), die gevraagd of ongevraagd een levensbeschouwelijk geïnspireerde visie op bepaalde maatschappelijke problemen levert. Denk bijvoorbeeld aan de SER. Niet altijd is men het binnen dit orgaan met elkaar eens maar als men het eens is over een bepaald onderwerp staat dit ook direct stevig op de agenda in het politieke debat. Zo kunnen ook de vertegenwoordigers van diverse levensbeschouwelijke stromingen het zo af en toe over een belangrijke aangelegenheid met elkaar eens blijken te zijn. Een andere keer zal men met meerderheids- en minderheidsrapportages moeten komen.

Risico’s

Welke van deze drie opties verdient de voorkeur? Geen ervan is zonder problemen. Ik noem er enkele. Voordeel van de eerste optie is dat men van het hele probleem af lijkt te zijn. Hou religie kort. Een zeer ernstig probleem lijkt me hier dat men vaak uitgaat van de gedachte dat fundamentalisme een verschijnsel is van lang vervlogen tijden dat vanzelf wel weer over gaat. Terwijl fundamentalisme juist een modern verschijnsel is dat opkomt als reactie op de ‘morele insensitiviteit’ van politiek en economie, of breder van de hele publieke sfeer, in heel verschillende delen van de wereld. Kortom: juist (1) roept in heel sterke mate (2) op. Deze intrinsieke samenhang maakt (1) eigenlijk geen reële mogelijkheid (helaas voor Cliteur, die juist deze optie verdedigt).

Het risico van de tweede optie is dat men een vage religieuze gemene deler gaat ontwerpen, die in feite religie tot een functioneel ingepast instrument maakt ter verhoging van de maatschappelijke stabiliteit, ter bevestiging van de politiek gewenste orde, de status quo. Bovendien lijken in Nederland de voorwaarden voor het ontstaan en de werkzaamheid van een ‘civil religion’ niet sterk aanwezig.

In de derde optie wordt institutionele ruimte gegeven aan religie als een kritische tegenstem (hoewel er op zijn tijd wellicht ook wel eens een schouderklopje af kan voor bepaalde politieke of economische ontwikkelingen). Maar het kan wel degelijk zijn dat men in deze constellatie een adder aan de borst drukt. Immers, er is ook hier sprake van een aantal riskante aannames. Bijvoorbeeld de aanname dat religieuze groeperingen gematigder worden wanneer ze mede verantwoordelijkheid krijgen voor de inrichting van de samenleving als geheel (is dat altijd zo of kan er in dit verband ook sprake zijn van misrekeningen van het type Hindenburg, de Duitse kanselier die meende de nazi-beweging te kunnen temmen?). Of de aanname dat alle religies een moreel-positieve agenda hebben, waarmee deze optie het risico loopt te naïef om te gaan met de mogelijkheid dat religies ook destructief kunnen zijn.

Hoe kan men omgaan met de risico’s van de derde optie? Voor participatie in het publieke debat – zeker als dat in de vorm van een adviesraad gaat – dienen verschillende voorwaarden te gelden die rechtstreeks de overlevingsvoorwaarden van het debat zelf raken. In liberale voorstellingen is de cruciale voorwaarde dat men alle argumenten die mogelijkerwijs iets van een religieuze inspiratie verraden achterwege laat. Dat is nergens voor nodig (en zoals boven aangegeven zelfs schadelijk voor de mate waarin mensen met een religieuze overtuiging zich betrokken voelen bij de samenleving). Wel kan als voorwaarde gesteld worden dat men aangeeft dat en hoe men op authentieke, intern- en extern geloofwaardige wijze vanuit de eigen inspiriatiebronnen komt tot een principiële afwijzing van geweld als middel om de eigen idealen te verwezenlijken.

Waarheidsvraag

Is dat dan niet de waarheidsvraag onder het karpet schuiven? Mijns inziens niet. De derde optie vraagt van de diverse religies om publiekelijk te etaleren welke visie ze voor de samenleving als geheel in petto hebben. En dit is een van de wegen waarlangs ze mensen hun brongebied kunnen laten zien. Tegelijk kan zo ook publiekelijk duidelijk worden dat die bronnen van de diverse religies niet samenvallen. En bovendien: de waarheidsvraag komt in de publieke sfeer slechts gedeeltelijk aan de orde. ‘Politiek is niet alles’ (dat is óók Kuitert).

Zou Lohman zich hiermee omdraaien in zijn graf? In graven is het voor mensenogen moeilijk kijken. Eenvoudiger uitvoerbaar is de waarneming dat hij zich al tijdens zijn leven herhaaldelijk heeft omgedraaid. Hij bleef voortdurend heen en weer gaan tussen een christelijk-theocratische en een plurale inrichting van de publieke sfeer – zonder ooit tot een definitieve keuze te kunnen komen. En dat moge een aanwijzing zijn dat hij in elk geval het probleem waar ik mee worstelde op die middag volop heeft aangevoeld. En daarom vermoed ik dat hij mij vanuit het hiernamaals met grotere mildheid toeknikt dan Cliteur denkt te weten.

In de rubriek ‘De treden van de dagen’, die drie keer per jaar verschijnt, worden kanttekeningen geplaatst bij actuele gebeurtenissen of ontwikkelingen in onze samenleving. Van de auteurs wordt verwacht dat zij positie innemen, zonder zich daarbij te verschuilen achter een rij van literatuurverwijzingen van gerespecteerde auteurs. De titel van de rubriek is ontleend aan een gedicht van Judith Herzberg.

  1. Pikant detail: Lohman zelf is altijd lid gebleven van Kuypers Gereformeerde Kerk; de ietwat bedaagde CHU is dus in afgeleide zin toch ook een product van de activistische Kuyper.