De Tallis Fantasia

Scharnier in de loopbaan van componist Ralph Vaughan Williams
Met als uitgangspunt de 'Tallis Fantasia' schetst de auteur leven en werk van de Engelse componist Ralph Vaughan Williams, die in de vorige eeuw uitgroeide tot de Grand Old Man van de Britse muziek. Voor Vaughan Williams was het alleen de muziek die telt en die taal geeft aan wat niet in woorden kan worden uitgedrukt.

Op 6 september 1910 zit de kathedraal van Gloucester afgeladen vol. Tweeduizend mensen zijn afgekomen op het oratorium The Dream of Gerontius, het meesterwerk dat de componist Edward Elgar die avond zelf zal dirigeren.

Maar eerst beklimt een onbekende, nog vrij jonge componist het rostrum. Ralph Vaughan Williams, dan 37 jaar oud, verdeelt de strijkers in twee contrasterende groepen en dirigeert een stuk van een kleine twintig minuten, speciaal voor de akoestiek van de kathedraal geschreven. Het is de Fantasia on a theme by Thomas Tallis en voor sommigen zal daarna alles anders zijn.

In de kerk zitten twee muziekstudenten van achttien, Herbert Howells en Ivor Gurney. Howells verhaalt later hoe ze die nacht blijven rondwandelen door de straten van Gloucester, opgewonden pratend over wat ze hebben gehoord. De lange loopbaan van de componist Howells (1892-1983) is geboren, maar in veel opzichten geldt dat ook voor die van Vaughan Williams zelf.

Thomas Tallis
De Tallis Fantasia is misschien wel zijn bekendste werk gebleven, in elk geval veel gespeeld en in talloze uitvoeringen verkrijgbaar. Bij de Britse Classic FM is het de afgelopen jaren herhaaldelijk op plaats drie geëindigd bij de verkiezing van populairste klassieke muziek aller tijden. Met overigens de idylle The Lark Ascending (1914), eveneens van Vaughan Williams, op één.

De titel ‘Fantasia’ verwijst naar de tijd waaruit ook het thema stamt: die van de reformatie en de Tudorpolyfonisten, zoals de vader van de anglicaanse kerkmuziek, Thomas Tallis (ca. 1505-1585). Het thema heeft Vaughan Williams opgediept tussen diens psalmzettingen uit 1567, in de jaren dat hijzelf het nieuwe anglicaanse liedboek samenstelt, The English Hymnal van 1906. Het thema blijft hem achtervolgen tot er een stuk voor dubbel strijkorkest uit oprijst. In gedachten heeft hij daarbij de woorden van een latere zetting, beginnend met de regel ‘When rising from the bed of death’.

De Fantasia is Ralph Vaughan Williams (1872-1958) ten voeten uit. Het is mystiek, refereert aan de opstanding, staat haaks op de ‘Teutoonse’ muziek van zijn tijd en is geworteld in de traditie van de Engelse kerkmuziek. Rond 1905 is hij twee jaar ondergedompeld in ‘sommige van de beste (en slechtste) melodieën van de wereld’ bij de samenstelling van het nieuwe anglicaanse liedboek, waaraan hij ook zelf nieuwe zettingen toevoegt. Eentje bereikt zelfs het Nederlandse liedboek als gezang 299.

Bach
Toch past de Tallis Fantasia ook in zijn tijd. De context is de herontdekking van de oude Engelse muziek, van Tallis, Byrd en Dowland tot Purcell, een beweging waarin Vaughan Williams zelf een leidende kracht is. In 1910 ontdekt men bijvoorbeeld het muziekdrama The Fairy-Queen van Henry Purcell (1659-1695), dat door Vaughan Williams en vrienden enthousiast wordt opgevoerd. Velen, Vaughan Williams voorop, zien er een bron van inspiratie in om weg te groeien van de nog altijd dominante ‘Teutoonse’ (Duitse) stijl in de muziek waar ook Elgar uit put en waarin hijzelf, door Parry en Stanford, is opgeleid.

Zijn leven lang zal Vaughan Williams de oude Engelse meesters eren en ze spelen een grote rol in zijn eigen ontwikkeling. Maar er moet nog een naam bij. In zijn jeugd kent Engeland eigenlijk alleen de naam van Händel, verengelst zelfs tot Handel. Bach is een ontdekking die bovenal door Vaughan Williams is gedaan. Nog voor het ‘back to Bach’ en neoclassicisme rond Stravinsky is Vaughan Williams al volop Bach gaan dirigeren. Hij leidt het Londense Bach Choir en brengt jaarlijks de Matthäus Passion – een uitvoering door de 85-jarige geleid in 1958, een paar maanden voor zijn dood, is zelfs op cd verkrijgbaar.

Bach is voor Vaughan Williams een ‘great romantic’, een componist van de menselijke ziel. ‘For eternity we turn to Beethoven, for humanity to Bach’, meent hij. Bach is ook zijn voorbeeld als ambachtsman, een gezond tegenwicht voor het l’art pour l’art. {1} Hij heeft een uitgesproken hekel aan moderne kunstenaars voor wie het leven enkel bestaat uit kunst, absint en ‘keeping a mistress in Montmartre’, zoals hij het uitdrukt. Met Bach voor ogen schrijft Vaughan Williams zijn hele leven lang muziek voor elke gelegenheid die zich aandient, voor koren en amateurs, kinderen, films en nationale herdenkingen.

In Nederland zouden we het gemeenschapskunst noemen: muziek diende in zijn ogen de samenleving en tijdens beide wereldoorlogen zelfs de natie. Net als Bach is hij altijd bereid tot Gebrauchsmusik – naast ‘absolute’ composities als de symfonieën.

Volksmuziek
Wie een vervolg zoekt op de Tallis Fantasia, vindt die vooral in de negen symfonieën, de ruggengraat van zijn grote oeuvre. Maar er is één stuk dat directer herinneringen oproept: de bescheiden ogende Five Variants of Dives and Lazarus uit 1939, het begin van de Tweede Wereldoorlog. Mits goed uitgevoerd kan het stuk voor harp en strijkorkest even subliem en overrompelend werken als de Tallis Fantasia.

‘Dives [de rijke man] and Lazarus’ is de titel van een uit de zestiende eeuw stammend volksliedje dat hij voor het eerst tegenkomt in 1893. Tien jaar later, wanneer hij fietsend door het Engelse landschap de laatste volkszangers vastlegt met zijn fonograaf, field work dus, ontdekt hij haar zelfs nog als levende traditie. De ontdekking beschrijft hij als de ervaring dat je ‘iets je hele leven al kende, zonder het te weten’ – een ervaring die hij overigens als vitale tachtiger ook heeft bij het aanschouwen van de wolkenkrabbers van New York.

Naast Bach en de anglicaanse traditie is volksmuziek de derde bron waaruit hij put. In de vroege jaren van de twintigste eeuw ontdekt hij dat de traditie niet dood is, zoals alom verondersteld, maar dat er overal nog volkszangers leven – landarbeiders vaak, vissers en andere eenvoudigen – met een schat aan muziek. Een aantal jaren reist hij stad en vooral land af om hen op te zoeken en hij weet een enorme verzameling aan te leggen voordat de traditie, met de komst van de radio, net als elders in Europa uitsterft. De etnomusicologie, in Midden-Europa geleid door de Hongaren Bartók en Kodály, vindt op de Britse eilanden zijn evenknie in het werk van Vaughan Williams en geestverwanten.

Het begint ermee dat hij het nieuwe anglicaanse liedboek verrijkt met tientallen vergeten volksmelodieën. De weerklank is vervolgens hoorbaar in al zijn werk, van de Tallis Fantasia tot zijn latere expressionisme.

Alle nieuwe invloeden samen zorgen voor een tamelijk scherpe breuk met de Duitse romantiek. Vanaf 1910 heeft Vaughan Williams zijn eigen stijl gevonden die zich vrij zal ontwikkelen naast, maar niet los van, het modernisme. Het meest houdt hij van de muziek van tijdgenoten die eveneens hun roots hebben in de volksmuziek, zoals Bartók, de folkloristische kant van Stravinsky en de opera’s van Janáček.

Darwin
Ralph Vaughan Williams – spreek uit Reejf Vòòn Wiljums, de dubbele achternaam is Welsh van origine – is van gegoede komaf. Zijn vader, een anglicaanse geestelijke, overlijdt als hij twee jaar is. Hij groeit op met moeder en oudere broer en zus in zo’n typisch Brits landhuis met twaalf man personeel in het prachtige heuvellandschap van Surrey, ten zuiden van Londen.

Leith Hill Place is van de Wedgwoods, de familie van zijn moeder. Het wereldberoemde porselein zorgt voor het familiekapitaal. In 1944 zal Vaughan Williams het immense landgoed erven en overdoen aan een stichting. Van moederszijde is zijn moeder een Darwin. Als kind zit hij op schoot bij oudoom Charles Darwin en regelmatig logeert hij in diens familiehuis in Kent, waar het altijd krioelt van de neven en nichten Darwin en Wedgwood.

Als de familie wat verdeeld is over The Origin of Species, bevraagt de zevenjarige zijn moeder. Haar antwoord acht hij levenslang afdoende: ‘The Bible says that God made the world in six days. Great Uncle Charles thinks it took longer: but we need not worry about it, for it is equally wonderful either way.’

Hij groeit op en studeert in Londen, Oxford en Cambridge te midden van vriendenkringen zoals we die kennen van de romans van Evelyn Waugh. Maar zijn persoonlijke vriendschappen gaan dwars door alle klassen heen. Persoonlijke vriendschappen dwars door alle klassen heen Hij houdt altijd contact met zijn vroegere huispersoneel, een maatje uit de Eerste Wereldoorlog blijft een levenslange vriend en zijn grootste vriend, de componist Gustav Holst, is van bescheiden komaf en moet heimelijk financieel worden gesteund.

Holst
Met Gustav Holst (1874-1934) is de grootste invloed genoemd. Ze ontmoeten elkaar als student in Londen en trekken veertig jaar samen op. Beiden keren ze bevangen door een hevige Wagnerkoorts, die jaren zal aanhouden, terug uit Duitsland. Beiden maken ze een ontwikkeling door die hen daar langzaam vandaan zal voeren. Samen zullen ze haast al hun composities tijdens `field days’ aan elkaar voorleggen en pas na intensieve gezamenlijke werksessies treden ze ermee naar buiten.

De afgelopen jaren zijn veel composities van Vaughan Williams uit zijn vroege jaren, voor de Tallis Fantasia, voor het eerst weer te horen. Ze tonen een volleerde componist. Dat hij ze later terugtrok en afdeed als ‘jeugdzonden’ valt alleen te verklaren, doordat ze niet zijn karakteristieke stijl vertegenwoordigen en deels nog leunen op de `Teutoonse’ traditie waar Holst en Vaughan Williams mee zouden breken.

Beiden vestigen zich in Londen en beginnen naam te maken. Vaughan Williams trouwt met Adeline Fisher, een huwelijk dat zal duren tot haar dood in 1951. Hun huis in Chelsea heeft een studeerkamer met uitzicht over de Thames en onder meer Maurice Ravel, wonderlijk genoeg een goede vriend, logeert er wel eens als hij in Londen moet zijn.

De breuk in het steeds succesvollere componistenleven komt met de Eerste Wereldoorlog.

De Grote Oorlog
Als de oorlog uitbreekt, is Vaughan Williams 41, te oud om nog te worden opgeroepen. Toch meldt hij zich meteen als vrijwilliger en hij dient vijf jaar in Frankrijk en Griekenland, ver weg van Londen en het goede leven. De ingrijpendste ervaring is die als hospik aan het front in Frankrijk, waar hij de slachtoffers van de loopgravenoorlog verzorgt en de verschrikkingen aan den lijve ervaart.

In de loopgraven van Noord-Frankrijk ontstaat langzaamaan een nieuw werk, na de oorlog voltooid als zijn derde symfonie. A Pastoral Symphony (1921) oogt als een pastorale, maar het gelukzalige Engelse landschap valt samen met het opengereten landschap van Noord-Frankrijk. Terecht is het zijn ‘War Requiem’ genoemd, een tragische elegie vol gelaagdheden en verborgen dissonanten. Voor mij persoonlijk is het wellicht zijn mooiste werk, de overtreffende trap nog van de Tallisfantasie.

A Pastoral Symphony herdenkt niet alleen de oorlog waarin ze ontstond. Ze herdenkt vooral de gevallenen, onder wie veel van zijn beste vrienden. A Pastoral Symphony herdenkt vooral de gevallenen Een groot verlies is de dood van George Butterworth, als componist zijn nauwste zielsverwant. Een hele generatie is weggevaagd of onherstelbaar beschadigd, zoals Ivor Gurney (zie begin) die uiteindelijk gek zal worden.

Na de Grote Oorlog is alles anders, ook in de muziek. Vaughan Williams en Holst zijn nu de leidende figuren. Holst heeft intussen, voor militaire diensten afgekeurd vanwege zijn zwakke gezondheid, zijn beste werk geschapen, met name The Hymn of Jesus (1917), een in memoriam voor zijn aan de Somme gesneuvelde vrienden.

Vaughan Williams hervindt zijn plek op het podium met A Pastoral Symphony en een Mass voor koor a cappella dat helemaal teruggrijpt op de Tudorpolyfonie. Ook voltooit hij The Lark Ascending, een idylle voor viool en orkest van een kwartier, dat een verloren Engels arcadia bezingt van vóór de Grote Oorlog. Het is het afscheid van een tijdperk; nooit zal Vaughan Williams nog iets dergelijks ondernemen in zijn muziek.

Atoombom
In zijn jonge jaren verklaart Vaughan Williams dat hij nooit een symfonie zal schrijven. Maar in de periode rond beide wereldoorlogen ontwikkelt hij zich tot de leidende Britse symfonicus. Zijn grootste succes is de Zesde Symfonie (1947), ontstaan vanaf de laatste jaren van de Tweede Wereldoorlog. Binnen een jaar krijgt het meer dan honderd uitvoeringen.

Het grimmige, overdonderende werk wordt alom opgevat als een tijdsdocument en vooral de enigmatische finale – tien minuten van een schimmig, haast fluisterend ‘al niente’ – wordt in verband gebracht met de atoombom en de dreigende nucleaire apocalyps. Vaughan Williams is ‘RVW’ geworden, een publieke figuur en de Grand Old Man van de Britse muziek.

Beroemd zijn inmiddels zijn humor en zelfrelativering. ‘If that’s what they call Modern Music, I don’t like it’ – merkt hij een keer op wanneer hij van het podium stapt na zijn eigen Vierde Symfonie (1934) te hebben gedirigeerd. Zijn symfonieën noemt hij steevast een ‘tune’ en zijn toelichtingen zijn een toonbeeld van Brits understatement en nog altijd vermakelijk om te lezen. Hoewel hij in Londen compositie doceert en een paar boeken schrijft, weigert hij consequent uitleg te geven bij eigen werk.

‘Als mijn muziek zich niet weet te bewijzen als muziek, zonder nadere uitleg – nou, dan is ze als muziek mislukt en valt er niets meer te zeggen. Voor de componist doet het er natuurlijk enorm veel toe waar hij aan dacht op het moment dat hij iets schreef. Maar verder kan dat niemand iets schelen.’

Hij is inmiddels de rotsvaste overtuiging toegedaan, dat muziek uitsluitend een eigen taal spreekt en niets te winnen heeft bij een nadere verklaring. Op de vraag waar zijn heftige Vierde Symfonie – in de jaren dertig al even algemeen in verband gebracht met de toenemende oorlogsdreiging – nou eigenlijk over gaat, antwoordt hij: ‘Over F mineur’.

Bunyan
Natuurlijk ‘gaat’ zijn muziek wel ergens over. Zo is zijn Vijfde Symfonie (1943), ontstaan tijdens de Tweede Wereldoorlog, doortrokken van The Pilgrim’s Progress van John Bunyan. Oorspronkelijk droeg het meditatieve derde deel zelfs een motto daaruit: ‘Upon this place stood a cross, and a little below a sepulchre. Then he said: 'He hath given me rest by his sorrow, and life by his death.’

Veel materiaal van de Vijfde Symfonie is ontleend aan muziek die hij schreef bij The Pelgrim’s Progress, werk dat hem een halve eeuw bezighield.The Pilgrim’s Progress hield hem een halve eeuw bezig In 1951 zou alsnog een soort opera-oratorium onder die titel verschijnen, door Vaughan Williams zelf een ‘Morality’ genoemd. Het was de verlate uitkomst van een levenslange fascinatie met het werk van Bunyan, begonnen in zijn kindertijd.

Ten tijde van de Vijfde Symfonie, hij was de zeventig al gepasseerd, moet hij gedacht hebben dat hij die nooit zou afmaken. Bovendien: de oorlog vroeg om een symfonie die zijn publiek naar de bronnen verwees en die als een eiland van vrede het geweld van de Vierde en Zesde afwisselde. Een ‘symfonie van de hemelse stad’ is de Vijfde genoemd.

Eerder al was het Nieuwe Jeruzalem het onderwerp van zijn oratorium Sancta Civitas (1925), een zetting van teksten uit het boek Openbaring en het koorwerk dat Vaughan Williams zelf het dierbaarst was. Dergelijke muziek, nog eens aangevuld met tientallen hymns en grotere werken voor de anglicaanse eredienst, heeft hem internationaal de reputatie bezorgd van een moderne mysticus, een christelijke visionair.

Met name in Amerikaanse boeken – lang genoot Vaughan Williams zijn grootse populariteit in Amerika – is een eigen beeld ontstaan. Hij wordt opgevoerd als een toonbeeld van Englishness, als een landlord en archetypische vertegenwoordiger van de Britse, pastorale traditie – zeg maar alles wat Amerikanen, maar ook Nederlanders, van Engeland verwachten en in Vaughan Williams vermoeden. En ook als een christelijke componist bij uitstek, de Bach of Mendelssohn van de twintigste eeuw.

Double Man
De werkelijkheid is wat ingewikkelder. Om te beginnen was Vaughan Williams niet de Britse conservatief waar sommigen hem voor hielden. Hij sympathiseerde met de Fabiansocialisten en was politiek een radical, die overigens moeiteloos Churchill eerde om diens leiderschap tijdens de oorlog. Maar persoonlijk weigerde hij een knighthood en de hem toebedachte titel ‘Sir’.

Ook intellectueel volgde hij vanaf zijn studentenjaren, zoals vooral de mannen van zijn generatie, min of meer de voetsporen van zijn oudoom Darwin. Ondanks al zijn liefde voor de traditie van de anglicaanse kerk noemde hij zich atheïst. Hoewel hij zich volgens zijn voornaamste biograaf – Ursula Vaughan Williams – later in de richting van een ‘vrolijk agnosticisme’ bewoog, was hij ‘nooit een belijdend christen’, voegt ze eraan toe.

In 1989 verscheen een studie van Wilfrid Mellers naar de betekenis van zijn muziek. Mellers typeert hem, met een titel van de dichter W.H. Auden, als een Double Man, een modern mens die tegelijk put uit de traditie. Als een man van wetenschap die tegelijk een mysticus mag heten. Als een Londenaar die verzot was op grote steden en juist daar het Engelse landschap bezong. En als de visionair die tegelijk, als geen ander haast, in zijn muziek een plek gaf aan de gruwelen van twee wereldoorlogen.

Het numineuze
Zoals Thomas Tallis, levenslang katholiek, de vader werd van de anglicaanse kerkmuziek, betoogt Mellers, zo is Vaughan Williams – de componist die drie eeuwen later in Talls’ voetsporen treedt – tegelijk christelijk en agnost.

Aan de ene kant staat het intellectuele klimaat waarin hij gevormd werd, geen christelijke belijdenis toe. Aan de andere kant is zijn liefde voor de anglicaanse kerk oprecht en ook persoonlijk. Er is geen dubbelheid in zijn kerkmuziek en ook niet in zijn zettingen van de Bijbel of Bunyan. Het is het visioen dat hij deelt en de letter die hem scheidt. De thematiek van letter en geest, ontleend aan Paulus en Augustinus, speelt een hoofdrol in Vaughan Williams’ eigen geschriften. Het domein van de muziek is voor hem het domein van de geest.

Van openbaring zelfs. Van zijn vroege tot zijn late essays betuigt hij dat muziek voor hem de versluierde onthulling biedt van het numineuze, van een werkelijkheid die de zintuigen te boven gaat. De werkelijkheid waar muziek naar verwijst is die van gene zijde: ‘But in our imperfect existence what means have we of reaching out to that which is beyond the senses but through those very senses?’

Voor Vaughan Williams is het alleen de muziek die telt en die taal geeft aan wat niet in woorden kan worden uitgedrukt. Muziek is voor hem de opening van een venster op de eeuwigheid Muziek is de opening van een venster op de eeuwigheid waardoor we een glimp opvangen van ‘that country where ultimate reality will be found’, schrijft hij in 1948. Mellers noemt hem een christelijke agnost, tegelijk modern en visionair, ‘dubious of creeds but animated by a sense of the numinous’.

Indian summer
In 1951 overlijdt Adeline. Vanwege haar progressieve spierziekte – ze kan niet meer traplopen en zal volkomen verlamd eindigen – zijn ze in 1929 buiten Londen gaan wonen, in het dorp Dorking, niet ver van waar Vaughan Williams is opgegroeid.

Ook Vaughan Williams is tachtig, maar er volgt nog een Indian summer, zes jaren van verbazende creativiteit, waarbij hij opnieuw naar Londen verhuist. In 1953 hertrouwt hij. Bijna veertig jaar jonger zal Ursula Vaughan Williams (1911-2007) hem een halve eeuw overleven. Zij beheert zijn nalatenschap, een kunst die lijkt voorbestemd aan Britse componistenweduwen.

Er volgen reizen door Europa en Amerika. Hij beklimt in New York het Empire State Building, daalt af in de Grand Canyon en ziet Rome, Napels en Athene. Er volgt een stroom van composities, waaronder drie nieuwe symfonieën, explorerender dan ooit. Ook in zijn overige werk slaat hij nieuwe wegen in.

Als hij in 1958 in zijn slaap overlijdt, is dat eigenlijk onverwacht. Tijdens de herdenkingsdienst in Westminster Abbey klinken Bach, eigen hymns en zijn Five Variants of Dives and Lazarus. Hij wordt bijgezet in een hoek waar ook Purcell en andere Britse componisten liggen.


Aanbevolen opnamen:

  • Vaughan Williams, The Collector’s Edition (EMI, 30cdbox met de symfonieën, orkestwerk, opera’s, kamer-, koor- en vocale muziek; vele uitvoerenden, onder wie de dirigenten Handley, Boult en Hickox).
  • Cyclus van negen symfonieën door de dirigenten Thomson, Boult, Handley, Previn, of Bakels (beter dan Haitink, Slatkin, Davis, Hickox, Norrington).
  • Fantasia on a theme by Thomas Tallis en andere orkestwerken door Boult, Barbirolli, Thomson, Marriner, Hickox, Lloyd-Jones e.a.
  • Koormuziek door Hickox, Wilcocks, Boult, Davan Wetton e.a.
  • The Film Music of Ralph Vaughan Williams (Chandos, 3cdbox).

 

Aanbevolen literatuur:

  • Simon Heffer, Vaughan Williams, Weidenfield & Nicolson (2000).
  • Michael Kennedy, The Works of Ralph Vaughan Williams, Clarendon (1992-2).
  • Wilfred Mellers, Vaughan Williams and the Vision of Albion, Pimlico (1989).
  • Ralph Vaughan Williams, National Music and other essays, Oxford UP (1987-2).
  • Ursula Vaughan Williams, RVW. A Biography of Ralph Vaughan Williams, Oxford UP (1985-5).
  • Rob Young, Electric Eden. Unearthing Britain’s Visionary Music, Faber & Faber (2011).