Zendelingen van een achterhaalde illusie

Al decennia worden bekrompen religieuze normen en regeltjes door weldenkende mensen weggehoond met het argument dat we hier leven in een geseculariseerd, verlicht, vrij en bovenal vrijheidslievend deel van de wereld. Soms terecht.
      Ook ikzelf betreur het als een gesprek tussen gelovigen en vrijdenkers afketst op het ondoorzichtige dogmatisme van de eersten (‘Waarom zouden we een en ander redelijk toelichten? Wij leven alleen maar trouw Gods heilige geboden na. Als iedereen dat nou eens zou doen…’).
     Maar ik ben even vaak teleurgesteld  door het gebrek aan onbevangenheid bij de tweede groep.
Hoewel vragen aan de religieuze medemens op nieuwsgierige toon, en met een uiterst belangstellende uitdrukking op het gezicht worden gesteld, blijkt gaandeweg het gesprek soms  toch dat zelfs de meest openhartige, vrijmoedige én voorzichtige, stamelende antwoorden als zaad op de rotsen vallen. Rotsen, opgetrokken uit vooroordelen en regelrechte geborneerdheid.
     ‘Houd je goedbedoelende woorden maar voor je: ik weet allang hoe jij werkelijk denkt. Natuurlijk zul jij niet openlijk zeggen dat homoseksualiteit een ziekte is, je wilt immers niemand kwetsen, of graag aardig gevonden worden, of allebei – maar ik wed dat je heel anders reageert als je eigen kind ooit uit de kast komt. Al zou je ‘alleen maar’ in stilte voor zijn of haar genezing bidden: dat is al erg genoeg.’
     Bijvoorbeeld. De persoon die geloven achterhaalde onzin vindt, weet niet enkel waarom hij dit vindt – hij weet ook  waarom andere mensen (nog) wel geloven en wat daarbij hun verborgen agenda is.
     En dat legt hij je ongevraagd, volkomen gratis, heel graag uit.
     Kun je nog zo hard roepen dat je helemaal niet bent gaan geloven vanuit  een behoefte aan houvast, laat staan dat je anderen jouw waarheden wilt opdringen: voor de vrijdenker toon je hiermee hooguit aan dat je in een permanente ontkenningsfase verkeert. Je weigert in te zien dat je verslaafd bent aan illusies, precies zoals de alcoholist weigert in te zien dat hij al jaren niet meer zonder borrel kan functioneren, terwijl hij dit met een slok op duidelijk nog veel minder kan.
     Maar niet getreurd! Want wat jij over jezelf niet weet, en je verlichte kennis dus wel, is dat er zich in jouw hersenen een raar kwabje bevindt, dat ervoor zorgt dat je bereid bent een God, een hiernamaals  en eventueel een duivel aan te nemen. Dat je gelooft, is feitelijk niet jouw schuld.  
Integendeel, het is eigenlijk een beetje zielig. En de wereld zou er een stuk vreedzamer en vrijer op worden, wanneer gelovigen de aangeboren, wellicht zelfs erfelijke afwijking in het eigen brein eindelijk eens als zodanig zouden erkennen, en daarna niemand meer met de gevolgen ervan zouden lastigvallen.  
     Bezien vanuit natuurwetenschappelijk perspectief, klinkt het bovenstaande volkomen logisch.
Ik ben best bereid mijn religiositeit als een aandoening op te vatten, die maakt dat ik inderdaad snel ben aangedaan als ik het evangelie lees, een kerk binnenwandel of in mijn binnenkamer bid.
Wanneer het vermogen om te kunnen geloven een mens geschonken is, zoals je dat ook kunt zeggen van bijvoorbeeld muzikaal talent, dan past hier ook dienstbare toewijding aan dit vermogen én de plicht om je terughoudend op te stellen jegens al diegenen zonder dit vermogen – ongeacht of je dit vermogen als een handicap of juist als een surplus opvat. Je beziet de aardse werkelijkheid niet met betere, ook niet met minder goede ogen, maar met andere ogen.
     Welbeschouwd is deze breintheorie een nieuwe predestinatieleer, zij het zonder God en goddelijke intenties. Ik heb een kwabje, mijn buurvrouw heeft dat kwabje niet, en afhankelijk van wat op een bepaald moment de culturele norm is, geldt de aan- of afwezigheid hiervan als een (te behandelen) stoornis. Gelovigen zijn dus onvrijwillig gelovig – ze kunnen nu eenmaal niet anders.
     Sterker, voor de ‘we zijn ons brein’-denkers is de vrije wil überhaupt een waanbeeld. Totdat het gaat over langdurig lichamelijk en/of geestelijk lijden; dan moeten mensen die dat willen, vrij zijn om zelf hun levenseinde te bespoedigen. Gelovigen die hier schroomvallig kanttekeningen bij plaatsen, heten onmiddellijk vijanden van de vrije wil.  Als emotionele reactie begrijpelijk. Maar consequent? Nee. Het blijft verbazen dat mensen die beweren dat er nauwelijks speelruimte voor de vrije wil bestaat, omdat biologisch al alles vastligt in de genen en het brein, zich in andere, meer ethische discussies opstellen als verdedigers van diezelfde vrije wil.  Ofwel: als zendelingen in de orde van een achterhaalde illusie. Misschien dat ook zij, ondanks zichzelf, beïnvloed worden door datzelfde kwabje dat volgens hen al eeuwenlang tot zoveel domme denkfouten heeft geleid.