Redactioneel

De aanstaande verkiezingen, zo wordt ons verteld, gaan over Europa. Bijna in koor roepen Nederlandse politici dat er geen en dan ook echt geen grijntje extra soevereiniteit overgedragen mag worden aan ‘Brussel’ – en liefst moeten we zelfs nog allerlei bevoegdheden terughalen. Politici die wel voor een verdere Europese integratie zijn, lijken dat nog slechts een beetje besmuikt toe te geven. Van een van de dragende naties van het Europese project is Nederland in zo’n tien jaar tijd steeds meer in zichzelf gekeerd geraakt, op zoek naar de eigen identiteit, bot tegenover buitenstaanders en steeds minder gedreven door een gezond idealisme.

Dat zo’n houding de nodige naïviteit verraadt, wordt haarscherp duidelijk in het interview dat Herman Oevermans had met een van de topspelers in de internationale klimaatpolitiek, Bert Metz. Metz verkeerde in de unieke positie om de ontwikkeling van het klimaatbeleid vrijwel vanaf het begin mee te maken – en het vraaggesprek leest dan ook als een fascinerend overzicht van de recente geschiedenis. Maar niet zonder een actuele spits: willen we het klimaatprobleem beheersbaar houden, dan zal er ambitieus beleid ontwikkeld moeten worden. En inderdaad, dat kan Nederland niet in z’n eentje. Grote vraagstukken als de opwarming van de aarde, ontbossing en de milieuproblematiek laten zien dat landen eenvoudigweg moeten samenwerken om ook voor volgende generaties het eigen land én de wereld leefbaar te houden.

Iemand die zo’n brede blik zeker had, was wijlen dr. Arie Spijkerboer. Onlangs is hij overleden, de laatste van de ooit zo invloedrijke groep van Doorbraaktheologen. Wie hem ooit heeft ontmoet, zal dat niet licht vergeten. Een karakteristiek mens, geleerd en bescheiden, in de ware zin een man van het volk. Zelfs in zijn verschijnen, met pijp en typerend brilletje, leek hij op de Zwitserse kerkvader die zijn denken zozeer had gestempeld, Karl Barth. Pieter Jan Dijkman geeft een fraaie positionering van Spijkerboer in het kerkelijke en politieke klimaat van de naoorlogse periode – én maakt diens geestelijk testament op. Want hoewel het Doorbraakideaal vastliep op de verzuilde werkelijkheid en nadien werd ingehaald door de culturele revolutie van de jaren zestig, Spijkerboers denken had iets wat de tijden oversteeg. Wie zich daar zelf van wil vergewissen, moet beslist op onze website in het archiefdeel de artikelen lezen die hij ooit in Wapenveld schreef. Alsof ze voor vandaag zijn geschreven.

Dit zomernummer vraagt bewust aandacht voor een drietal boeken die een plaatsje verdienen in uw reiskoffer. Gijsbert van den Brink bespreekt het nieuwste boek van de Amerikaanse analytische filosoof Alvin Plantinga en laat zien hoe deze het hele debat over geloof en wetenschap binnenstebuiten keert. Niet de gelovige, maar de naturalist heeft zich in eerste instantie te verantwoorden. Bart Jan Spruyt zet het boek Het moeras van de geschiedenis van Herman Paul centraal en laat de vragen die het historisme ons nog altijd stelt in alle scherpte tot ons komen. Hoe moeten we voorkomen in het moeras van de geschiedenis weg te zinken, als alles historisch is bepaald, wat zijn de Bijbel en het geloof dan nog? Het derde boek is de intrigerende poëtische novelle van Willem Jan Otten, De vlek. Peter van Dijk laat de vragen zien die het boek wakker roept – en maakt duidelijk dat De vlek gelezen en herlezen moet worden.

We hopen dat het plezier waarmee dit nummer is gemaakt, op u overslaat. Dat Wapenveld maar op veel plaatsen in Europa gelezen mag worden.