Liefdevol kijken naar de schepping

Denken over duurzaamheid begint met kijken. Zelf heb ik leren kijken naar de schepping doordat mijn opa mij geregeld mee het bos in nam. Hij kende alle dieren, wist van hun tijden. Ik herinner me hoe hij ons vertelde dat een bepaalde groep reeën altijd op een vaste tijd een zandpad overstak. Wij verstopten ons in de schemering, en zowaar: precies op de aangegeven tijd waren ze er. Als bonus liep er een zwarte ree tussen. Opa wist waar egels zich verstopten in hun winterslaap. En aan het gedrag van gaaien kon hij zien waar eekhoorns hun nootjes hadden verstopt.

Wie van de natuur houdt, ziet meer. En andersom werkt het ook: hoe meer je weet van de schepping, hoe meer je ervan gaat houden. Zo kunnen we Psalm 104 lezen: als een lange, liefdevolle blik op Gods schepping.

Opbouw
De Psalm is opgebouwd in vier delen. De dichter begint met de grote lijnen. Hij doet dat in oudoosterse taal: de aarde is vastgezet, de hemel is uitgespannen, de zee is ingedamd  (vs. 1-9). Het huis van de wereld staat kant-en-klaar om bewoond te worden, door mens en dier.

Na de bouw van het huis is het tijd voor de inrichting. In vs. 10-23 gaat het daarover: over het water, de bossen, het gras en alles wat op aarde leeft – dieren en mensen. Het is een prachtig huis, vol leven, kleuren en geuren. Iedereen heeft er genoeg te eten en te drinken.

De dichter wordt hier zo enthousiast van, dat hij uitbarst van verwondering. In een doxologische conclusie prijst hij (zij?) God voor wat hij ziet en ervaart in de wereld. Alles leeft en zindert van leven, door God die de adem geeft en vruchtbaarheid en vreugde (vs. 24-30). ‘Hoe talrijk zijn uw werken HEER!’.

Hij eindigt met een blik naar de toekomst  (vs. 31-35). Het kwaad wordt uit de wereld weggedaan. De schepping heeft een toekomst.

Zondaars zullen van de aardbodem verdwijnen,
onrechtvaardigen zullen niet meer bestaan.
Prijs de HEER, mijn ziel.
Halleluja!

Bewondering van de nutteloosheid
Goed kijken is niet vanzelfsprekend. Wat deze Psalm uniek maakt, zien we pas als we beseffen dat de schrijver pakweg 2500-3000 jaar geleden leefde in een agrarische samenleving. Waarschijnlijk was hij zelf boer. Hij leefde van wat het land opbracht; dat gold in Bijbelse tijden voor hoog en laag. Zelfs koningen als Saul en Achab waren boer.

Zo’n levensstijl bepaalt je blik. Wie Homerus leest, komt nogal eens lyrische beschrijvingen tegen van de natuur. Maar wat bedoelt iemand uit zo’n landbouwsamenleving met ‘mooi’? Wat is een mooi landschap? Wij denken dan al snel aan landschappen waarvan we genieten als we vrij zijn van ons werk, op trektocht gaan door de bergen, zeilen langs de kust. In agrarische tijden was landschappelijke esthetiek niet verbonden met vakantie, maar juist met werk. Een mooi landschap was een nuttig landschap, een land waar je als boer wat mee kon. Homerus schrijft over vette grond, veel water, een vruchtbare aarde. Het soort land waarvan je kinderen konden eten. In deze Psalm kom je dat ook tegen; het zijn de traditionele topics van elke pre-industriële cultuur: water, vruchtbaarheid, gras, brood en wijn (vs. 13-15). Een mooie wereld is een wereld die goed is voor ons, mensen. Een mooie wereld is een wereld die goed is voor ons, mensen

            Hetzelfde gold voor dieren. Wij kunnen ‘nutteloze’ huisdieren houden, of ’s avonds in het bos reeën gaan kijken. Puur voor de lol. Maar ik herinner me hoe mijn oom, een verstokt agrariër, reageerde op mijn opmerking dat de zeehondenjacht in Canada toch wel erg zielig was: ‘Ach, je kunt ze niet voor de ploeg spannen’. Goede dieren zijn nuttige dieren.

In Bijbelse tijden was de strijd om het bestaan grimmig. Een mislukte oogst betekende dat je het volgende jaar je kinderen kon begraven. In zo’n situatie kijk je ook anders naar dieren. Er zijn eigenlijk maar twee soorten dieren: nuttige en schadelijke.

Maar dan deze Psalm. De dichter maakt totaal geen onderscheid tussen dieren. Integendeel, in vs. 16-21 worden allemaal dieren genoemd waar je als mens niets aan hebt. Ooievaars, steenbokken, klipdassen. Hij zegt: God plant de bomen voor de ooievaars en hij geeft de ooievaars voor de bomen. Hij maakt de bergen voor de klipdassen en de klipdassen voor de bergen.

En dan gaat hij nog verder. Steenbokken en ooievaars, daar heb je niets aan, maar ze zijn ook niet lastig. Maar kijk nu eens: ‘De jonge leeuwen gaan uit op roof; brullend vragen zij God om voedsel’ (vs. 21). Dat is radicaal! Deze man heeft die leeuwen horen brullen, als hij ’s nachts op bed lag – en ernstig moest overwegen of hij op hun menu stond. Als je dat geluid ooit in het wild gehoord hebt, dan vergeet je het nooit meer.

Of neem de Leviatan. Dat was de naam voor een monster dat leefde in de zee. Voor de oude Israëlieten was de zee het domein van de dood, van de chaos. De Psalm begint niet voor niets met het water dat begrensd moet worden, voordat de aarde bewoonbaar is. In die zee leven de griezeligste wezens en ook de Leviatan.

Maar God heeft de Leviatan gemaakt, ‘om ermee te spelen’ (vs. 26). De dichter maakt geen verschil tussen nuttige dieren en dieren waar je niets aan hebt. En hij maakt geen verschil tussen veilige dieren en gevaarlijke dieren.

Goed, zeer goed
Het punt is simpel, maar revolutionair: deze Psalm neemt niet de mens als maatstaf voor wat goed en slecht is, nuttig of niet. De dichter heeft het sowieso niet zo vaak over de mens. Wij mensen horen ook bij Gods schepping, maar we staan naast de dieren – niet boven hen. De jonge leeuwen gaan op roof en de mensen gaan aan het werk (vs. 21, 23). Het werk van de mensen is belangrijk, maar dat van de leeuwen net zo goed. In de zee bewegen de schepen van de mensen zich voort, maar de walvis zwemt daar ook en de zee is net zo goed van hem (vs. 26). Veel dieren staan helemaal niet in contact met mensen, maar God zorgt ook voor hen: klipdassen, steenbokken – dieren die hoog in de bergen leven of diep in de bossen. God heeft de aarde niet alleen voor mensen ingericht, maar net zo goed voor leeuwen en marmotten. Mensen worden alleen maar terloops genoemd; zij staan gewoon in de rij van alle andere schepselen. Mensen staan gewoon in de rij van alle andere schepselen

Dit is een geweldige basis voor natuurbescherming. Heel veel pleidooien voor natuurbescherming zijn mensgericht. Onze soort moet voortbestaan en daarom moeten we het klimaat beschermen. We moeten de aarde goed achterlaten voor onze kinderen, enzovoort. Maar daarmee gebruiken wij precies dezelfde egoïstische argumenten die gezorgd hebben voor de problemen waarin we zitten. We moeten dieren niet beschermen omdat ze nuttig voor ons zijn, of omdat ze zoveel op ons lijken (chimpansees en gorilla’s). Als ik deze Psalm goed begrijp, moeten we de aarde en al het leven beschermen omdat het waardevol is in zichzelf. Of beter nog: omdat de schepping goed verklaard is door de Schepper.

Het is goed dat er haringen, gorilla’s en muizen zijn. Niet goed voor ons misschien, maar gewoon ‘goed’. Punt. Het is de wereld van God. ‘Hoe talrijk zijn uw werken, Heer. Alles hebt u met wijsheid gemaakt, vol van uw schepselen is de aarde’ (vs. 24). Waarom zijn dieren waardevol? Psalm 104 zegt het: God heeft ze gemaakt en zorgt voor hen, hij speelt met hen, hij geniet van hen. Alles wat ademt, looft de Heer, zegt een andere Psalm. Gewoon door zichzelf te zijn, prijzen de dieren God. Dat hoeven wij niet voor hen te doen.  Onze taak is het om mens te zijn en op die manier God te prijzen.

Zo is deze Psalm een echo, een concretisering van Genesis 1. Daar lezen we dat God zegt dat zijn schepping ‘goed’ is. Daarmee bedoelt Hij duidelijk niet, dat er geen verscheurende dieren voorkomen en dat er niets dood gaat. Kijk maar in deze Psalm. ‘Goed’ betekent dat alles en iedereen functioneert naar zijn aard, gewoon door te zijn waarvoor zij bedoeld zijn. Zo interpreteerden de kerkvaders (Basilius, Augustinus) de goedheid van Gods schepping: als een goed werkend, bloeiend ecosysteem. Als de Bijbel zegt dat wij mensen ons hoogste doel bereiken door God lief te hebben, dan kan het niet anders dat we ook liefhebben wat Hij liefheeft. Hoe kunnen we zeggen dat we van hem houden als we zijn schepping vernietigen?

‘De luister van de Heer moge eeuwig duren. Laat de Heer zich verheugen in zijn werken’ (vs. 31). Wat betekent dat voor een uitstervende slak? Niemand mist hem. O nee? God zal hem missen! Deze Psalm daagt ons uit om onze plek in te nemen onder alle schepselen van God. Wij zijn mensen: laten wij God liefhebben en prijzen als mensen. En dat betekent dat we al het leven op aarde respecteren.