Zuivere godsdienst

Meditatie over Jacobus 1 vers 27

Dorothee Sölle [1] schrijft in haar boek De Heenreis uit 1975 dat de spirituele weg naar binnen noodzakelijk vooraf moet gaan aan de terugreis, dat wil zeggen de reis naar het leven van alledag, naar de sociale werkelijkheid, naar een ego-loze solidariteit. De heenreis is dus niet de weg naar buiten, van waar we geregeld even terug reizen om thuis op adem te komen. De heenreis is de weg naar binnen. De weg naar buiten, het ‘gewone leven’ weer in, is de terugreis. Wanneer de heenreis voorafgaat, dan zal de diepgang daarvan de terugreis het leven in voeden, uitzuiveren. Heenreis en terugreis hangen samen, maar de eerste gaat wel voorop. Anders gaat het mis.

‘Zuivere en onbevlekte godsdienst voor God de Vader is dit: omzien naar wezen en weduwen in hun verdrukking, en zichzelf onbesmet bewaren tegenover de wereld’, schrijft de apostel Jacobus. Hij geeft hier een soort definitie van christen-zijn. Hiermee is alles gezegd. Ik zie hier diezelfde twee bewegingen voor mij. Een uitgaande, horizontale, heel aardse, naar buiten gekeerde beweging. Wezen en weduwen opzoeken in hun verdrukking. En een naar binnen gekeerde beweging, van het aardse af, spiritueler. Zichzelf onbesmet bewaren tegenover de wereld. Twee bewegingen. Samen zijn zij de oriëntatiepunten voor de dienst van God de Vader. Samen geven ze vorm aan een godsdienstig leven, dat voor God kan bestaan. 

Je láten afleiden door nood
Omzien naar wezen en weduwen in hun verdrukking. Wees en weduwe staan, samen met de vreemdeling, in de Bijbel pars pro toto voor allen die in een samenleving geen kans hebben, wanneer niet anderen naar hen omzien en voor hen instaan. Hét Bijbelverhaal daarover is het boekje Ruth. Ruth staat voor totale afhankelijkheid. Zal haar recht worden geschonken? Zij is weduwe, zonder kinderen, en vreemdeling. Zonder een Boaz is zij nergens. We zien deze in het verhaal op het veld intreden voor Ruth, bij de arbeiders, de maaiers, later in de stadspoort bij die ander die over Ruth kon beschikken zoals hij zou willen. Boaz laat zich afleiden van zijn eigen projecten als herenboer. Hij neemt het risico van verlies van eigen waardigheid, wanneer Ruth hem opzoekt in de nacht (Ruth 3). Hij vergrijpt zich niet aan haar, en stuurt haar niet weg. Hij ziet haar nood en laat zich daardoor leiden. Hij laat zich afleiden van het normale. Hij ziet om. Hij ziet haar. Niet voor niets staat Boaz in het geslachtsregister van Jezus. Niet voor niets staat Boaz in het geslachtsregister van Jezus

Het nieuwtestamentische tegenbeeld van de Boaz uit het boekje Ruth, zijn de priester en de leviet uit de bekende gelijkenis van Jezus. Zij lopen voorbij. Zij gaan recht op hun nobele doel af, de dienst in de tempel. Zij laten zich niet afleiden. Ook niet door die man langs de kant van de weg. Zij zien in hun ooghoek wel dat er wat is, dat er iemand ligt. Maar dat, of beter: deze mens wordt niet tot een appl, dat hen doet stilstaan. Dat laten zij niet toe. Zij zien niet om. Ze houden hun blik recht voor zich uit. Zo niet de samaritaan. Die staat stil, knielt, zorgt, neemt een omweg langs de herberg, geeft aan op een later moment terug te komen, geeft geld als voorschot. Hij is het vleesgeworden beeld van Jezus, de verteller van de gelijkenis. Hij van wie geldt dat Hij zich laat afleiden door de mensen in hun verdrukking. Hij neemt voor hen de omweg over Golgotha.

Een gevoelige sensor voor nood
Dat is godsdienstig leven: zo’n sensor ontwikkelen en onderhouden, voor waar ze nu zijn, de wezen, de weduwen, in hun verdrukking. Wie staan nu vogelvrij in de wereld als het erop aankomt? Zo’n sensor ontwikkelen, die reageert wanneer we horen hoe bij economische tegenwind heel snel nieuwe ‘wezen’ en ‘weduwen’ gecreëerd worden: ongewenste buitenlanders, illegalen, waar samenlevingen eerder van profiteerden, en die dan ineens als criminelen worden behandeld. Zie de berichten uit Spanje, Griekenland. En Nederlanders zijn geen betere mensen dan Grieken, Spanjaarden. Zo’n sensor ontwikkelen en dan ‘omzien naar’.

Mensen met zo’n sensor heeft een samenleving nodig. Zulke politici, zulke leiders. Over wie Jacqueline van der Waals het heeft in een van haar gedichten. Het leest als een commentaar bij Jacobus 1:27.

Geef mij de moed om onrecht te onderkennen,
Ook waar ’t door eeuwen van gebruik gewettigd wordt,
De vaste wil aan onrecht nooit te wennen,
Ook waar de macht, het weg te nemen, schort.

Ware en zuivere godsdienst is leven volgens die sensor. Nooit wennen aan onrecht, desnoods tegen de gewenning van de massa in.

Niet meer gevoelig voor ‘de wereld’
Zo’n sensor te ontwikkelen, vraagt een hoge mate van innerlijke vrijheid.  Dat is de zin van dat tweede perspectief dat Jacobus noemt: ‘Zichzelf onbesmet bewaren tegenover de wereld’. Dat klinkt nogal radicaal. En dat is het ook.  We moeten dan wel een misverstand voorkomen. Onbesmet of smetteloos is niet zoiets als zondeloos, foutloos, of 'geen vuile handen maken’. Dat kan ook niet. Wie concreet bezig is met omzien naar de verdrukking van de wezen en weduwen van onze moderne samenleving, die bedrijft politiek. En wie politiek bedrijft, maakt vuile handen.

Bij dit tweede perspectief gaat het om onze binnenkant, ons spirituele leven. Onze vrijheid in Christus om zuiver en onbezoedeld godsdienstig te leven. Dat vraagt innerlijke vrijheid ten opzichte van ‘deze wereld’. Niet meer vatbaar voor wat deze wereld kenmerkt: macht, aanzien, meer zijn dan de ander, rijkdom vergaren ten koste van de armen, voor dat alles middelen inzetten die niet deugen. Jacobus gaat er in zijn praktische brief nader op in. Daar vrij van zijn, los van zijn. ‘Onbesmet.’ Het is een woord uit de cultus. De priester of leviet die tempeldienst had, moest een reinigingsbad nemen. En ging dan de tempel binnen. Dat beeld adresseert Jacobus aan de christelijke gemeente. Wij hebben de reinigende kracht van de  eredienst nodig, de concentratie op de Thora, op Jezus Christus, op de Schriften, om in de vrijheid te blijven staan ten opzichte van de wereld. Anders gezegd, wij moeten de weg naar binnen gaan, telkens opnieuw gaan. Om vrij te zijn ten opzichte van de wereld.

Heenreis en terugreis
Heenreis en terugreis. In die volgorde. We moesten het na de jaren zeventig en tachtig leren, en we moeten het telkens leren. De heenreis is niet de uitgaande beweging, waarin wij de wezen en weduwen van onze tijd opzoeken in hun verdrukking. Het ligt zo dicht bij ons activistische, gelovige hart, om dat te denken. Erop uit gaan om recht te doen, barmhartigheid te betrachten en onrecht te bestrijden. En dan zo nu en dan terugkeren om bij te tanken.

Sölle ontdekte het in haar activistische leven al vroeg. De heenreis is de weg naar binnen, naar Boven. Die heeft prioriteit, De heenreis is de weg naar binnen, en die heeft prioriteit juist om de terugreis te kunnen maken en vol te kunnen houden. Eerst de heenreis. Doen wat de man in Jacobus 1 doet. Hij kijkt in de spiegel van de Thora, de Wet, woorden en daden van Jezus, en blijft daarin kijken. Prima.  Hij ziet in de spiegel en blijft kijken, waagt het er opnieuw mee, telkens opnieuw.  Dat is het kenmerk van zuivere en onbezoedelde dienst van God.

Altijd weer de disciplina arcani
Wij zijn geroepen om hier en nu godsdienstig te leven, God te dienen. Er zijn weinig vormen, gestalten meer vóór-gegeven in onze tijd. Hoe bewaren wij  het geheim? Hoe blijven wij gevoelig voor het leven-in-Christus, hoe blijft de sensor gericht? We bewaren het geheim door de disciplina arcani, aldus Dietrich Bonhoeffer. We bewaren het geheim van het leven met God in een geconcentreerd persoonlijk geloofsleven, en in de kleine kring van de gemeente. Zo oefenen we in een leven van bidden, wachten en doen wat rechtvaardig is. Geef mij de vaste wil aan onrecht nooit te wennen, ook waar de macht, het weg te nemen, schort. Die vaste wil is vrucht van de weg naar binnen.

  1. Dorothee Sölle (1929-2003) was een in de jaren zeventig tot negentig bekend progressief theoloog in Duitsland.