Als Van de Beek gelijk heeft...

Een theologische plaatsbepaling naar aanleiding van A. van de Beek, Lichaam en Geest van Christus – De theologie van de kerk en de Heilige Geest

Van de Beek heeft een uitdagend en tegendraads boek geschreven over de kerk. In zijn vorige boek God doet recht [1] tekenen de contouren van zijn ecclesiologie zich al af. Wat gaat Van de Beek zeggen over de kerk, wanneer hij zo radicaal christologisch-eschatologisch inzet in zijn theologie als hij doet in God doet recht? De Doop is de toegang tot de eschatologische werkelijkheid van het Lichaam van Christus. De dopeling is aan de wereld en haar geschiedenis gestorven. Wat is dan kerk? Wat gaat Van de Beek zeggen over de eenheid, de katholiciteit en de apostoliciteit van die groep mensen rond de Maaltijd der Dankzegging, de eucharistie? In welke verhouding staat de kerk tot de wereld? Heeft die kerk een missie in de wereld? Ik was zeer benieuwd. Ik verwachtte een uitdagend boek, kritisch ten opzichte van waar ik ook zelf theologisch vandaan kom.

Uitdagend en tegendraads
Ik kwam niet bedrogen uit. Dit vierde boek in de reeks Spreken over God is heel helder en consistent en leest als een theologische page-turner. Van de Beek is uitermate kritisch op waar ik vandaan kom, en velen met mij: de kerk van het apostolaat, de kerken van de verzuiling, de volkskerk als uitloper van het corpus christianum. Dat zijn in de ogen van Van de Beek allemaal gestalten van kerk met – impliciet of expliciet – een theocratisch ideaal. De theocratische gedachte gaat ervan uit dat de kerk er is met een doel, het Koninkrijk van God, en tekenen daarvan in de geschiedenis. Daarvan is Christus immers de zin (Berkhof [2])?! Hiertegen zegt Van de Beek hardgrondig neen. En dat zit hem hoog. Zo hoog dat hij soms de grens tussen persoon en zaak overschrijdt.[3] Dat is jammer. De kracht van het boek is namelijk juist die radicaliteit. Volgens Van de Beek moet alles anders met en in de (protestantse) kerk. Hij stelt in dit boek dan ook vanuit de optiek van het geloof in de kerk, de hele theologie (-geschiedenis) aan de orde. Werkelijk alle thema’s die heden ten dage kerk-breed in de lucht hangen, komen langs. De Doop, het Avondmaal – consequent door Van de Beek eucharistie genoemd –, het ambt, de plaats van de kerk in een plurale, democratische samenleving. Het gaat Van de Beek om een grondige reformatie van ons verstaan van kerk, ambt, sacrament, tucht, symbool en canon. Dat is nodig, vanuit de kern: Lichaam en Geest van Christus. Rond die ene boodschap stelt Van de Beek alle grote namen uit de traditie op. Sommigen zet hij ook weg; andere interpreteert hij soms naar zichzelf toe. Dat hoort erbij. Wie een reformerende ruk aan de geschiedenis wil geven, moet eenzijdig durven zijn. 

Bij zo’n oproep tot reformatie moet ik mijn plaats bepalen. ‘Als Van de Beek gelijk heeft ...’ Maar – heeft hij gelijk? Kan hij ook voor een deel gelijk hebben? Of is het alles of niks? Dat suggereert het boek wel. Dat maakt de lezing ervan extra spannend.

Wij geloven in de kerk – De kerk is sacrament
Het is onmogelijk een boek van dit formaat samen te vatten. Ik probeer de essentie te pakken. De lezer leze en oordele zelf. De kerk is het Lichaam van Christus. Dat neemt Van de Beek voluit ernstig. Zoals wij in God geloven en in Jezus Christus en in de Heilige Geest, zo geloven wij in de kerk. Van de Beek neemt daarmee een oude en volgens hem oorspronkelijke lezing van het Nicaenum over. God zelf is op aarde in de gestalte van het Lichaam van Christus. Niet op de wijze van de (voortgezette) incarnatie, maar op de wijze van de inhabitatio, de inwoning van de Geest. Daarmee echter niet minder werkelijk. Wij zijn ‘in Christus’ gedoopt. De kerk is het mystieke Lichaam van Christus, en wel te verstaan van de Lijdende Christus. Die is ook de Opgestane, maar wat dat betekent wacht nog op de onthulling. Er is echter één plaats waar we die onthulling smaken, en dat is in de liturgie, en wel in het bijzonder in de eucharistie. De eucharistie is daarom ook zeer belangrijk en centraal bij Van de Beek. Hij beweegt zich hiermee in de lijn van Calvijn. Maar het is Van de Beek dan wel ernst. Niet ‘eigenlijk zou het elke zondag moeten’. Dat is bon ton, maar verplicht tot niets. Het blijft in de regel bij vier of zes keer per jaar. Maar: ‘samenkomen zonder viering van de eucharistie kán gewoon niet als gemeente van Christus’. Wij leven van brood en wijn, dit ‘medicijn der onsterfelijkheid’, Brood en wijn, het ‘medicijn der onsterfelijkheid’ zo wordt hij niet moe de vroege kerk na te zeggen.

De gestalte van de kerk op aarde is die van de lijdende Christus. Dat neemt Van de Beek breed. Hij doelt hiermee op het martelaarschap, op vreemdelingschap en vervolging, maar ook op meelijden met de lijdenden. Ja ook het lijden aan de gebrokenheid van de kerk zelf, het lijden aan haar onheiligheid, haar verbroken eenheid, en de schamelheid van haar katholiciteit, hoort bij de gestalte van de kerk als lijdend Lichaam van Christus. De reëel bestaande gestalte van de kerk is vaak het tegendeel van haar beleden heiligheid, eenheid, katholiciteit en apostoliciteit. Dat hoeft ons eigenlijk ook niet te verbazen, hoe verschrikkelijk het ook tegelijk wel is. Van die reëel bestaande gebroken kerk mogen we ons echter absoluut niet afscheiden, om zelf ergens opnieuw te beginnen. Van de Beek zet een dikke streep onder het ‘extra ecclesiam nulla salus est’ van Cyprianus. Buiten de kerk geen heil.

Van de Beek geeft dus hoog op van de kerk. Zij is sacrament. Zoals de hemelse Christus in de tekenen van Brood en Wijn onder ons aanwezig is op geestelijke wijze, zo in de kerk. Presentia realis, voor minder doet Van de Beek het niet. In de gemeenschap van die kerk moet je daarom ook zijn! Daar woont de Geest lichamelijk. [4]

Consequenties – ambt, canon, symbool
Het tweede deel gaat onder de titel De kerk bij Christus bewaren in op drie hoofdthema’s: ambt, canon en Symbool. Dat zijn de drie instrumenten waarmee Christus de kerk bewaart bij haar wezen. Dat zou tenminste zo moeten werken als deze drie instrumenten op de juiste wijze in de kerk zouden functioneren. Quod non! Dat is in de analyse van Van de Beek zijn duidelijke conclusie en zijn scherpe (aan)klacht. Dat geeft ook de kracht van zijn betoog. In een heldere opbouw, vanuit de kern van wat kerk is naar haar wezen – Lichaam van Christus, inwoning van God in deze wereld, Geest-vervuld, presentia realis van de (lijdende) Heer, sacrament – stelt Van de Beek ze aan de orde. Bewust in deze volgorde.

Ambt
Eerst het ambt. Van de Beek opteert resoluut voor een episcopale ambtsopvatting, en volgt daarin de al zeer vroeg ingezette lijn van de vroege kerk. In het episcopaat worden de vier voor Van de Beek belangrijkste elementen van het ambt het beste zichtbaar: Christus-representatie, apostolische successie, gezag en orde, eenheid. De predikant moet op plaatselijk niveau dat episcopale belichamen. Op bovenplaatselijk niveau heeft de kerk de figuur van de bisschop nodig. De keuze voor het episcopale betekent niet een alleenheerschappij voor de bisschop – of voor de predikant ter plaatse – want er is altijd het college van bisschoppen geweest, en er zijn altijd de diensten, de medewerkende bedieningen ter plaatse. Maar helder is wel dat Van de Beek teruggaat achter, of een nieuwe stap voorwaarts zet ten opzichte van de keuze van de Reformatie voor de drie ambten in gelijkwaardigheid. Ook kiest hij duidelijk voor een vergaande personalisering van het ambt. Van de Beek kiest voor een vergaande personalisering van het ambt De predikant moet ook als episkopos ter plaatse in persoon Christus representeren, en het gezag van Schrift en Traditie (Symbool) vertegenwoordigen en op zich nemen. Al lezend in dit hoofdstuk voelt de lezer hoezeer dit alles op spanning staat met de huidige werkelijkheid van de kerk, van het ambt, van de cultuur. Dat is ook zo, en daar moeten we niet voor weglopen, is de expliciete ‘boodschap’ van Van de Beek.

Canon
Het tweede instrument is de canon. We krijgen in dit hoofdstuk goed zicht op Van de Beeks hermeneutiek. De kerk aanvaardde de canon, van Oude en Nieuwe Testament. De kerk leest daarbij wel het Oude Testament vanuit Christus, en met het oog op Christus. Dat wil zeggen dat de kerk een ‘ander’ Oude Testament heeft dan de synagoge, dan Israël. Het betekent ook dat de kerk een andere lezing van de Schrift heeft dan de wetenschappelijke, historisch-kritische lezing. De kerk exegetiseert theologisch. Dat is haar gezaghebbende lezing. Zo functioneert de canon, en zo bewaart de canon bij Christus. Zoals de apostelen en de vroege kerk in hun spoor de Schriften lazen, zo moeten wij dat nu ook doen. Het is dus niet een keuze, maar het is geboden om het Oude Testament christologisch te lezen. Het is duidelijk dat Van de Beek hier op spanning staat met veel Bijbelwetenschappers. Maar hij daagt hiertoe uit.

Symbool
De derde in de reeks is het Symbool, de samenvatting van de hoofdlijnen van het geloof dat de kerk belijdt. Het Credo, de Apostolische Geloofsbelijdenis kan daarvoor dienen, maar is eigenlijk een (persoonlijke) doopbelijdenis. Daarom kiest Van de Beek voor de geloofsbelijdenis van Nicea. Daarin is het geloof samengevat, en dat Symbool functioneert, moet functioneren als regula fidei, Regel des Geloofs. Het Symbool is richtinggevend voor de uitleg van de Schriften, voor de verkondiging van de kerk. Van de Beek laat zien hoe in de eerste vier eeuwen de interpretatie van de Schriften van Oude en Nieuwe Testament beide plaatsvond binnen de ruimte van het Symbool. Daar was nog wel ruimte voor verschillende ‘scholen’, met name de Antiocheense School met meer de nadruk op de (heils)geschiedenis, en de Alexandrijnse school, waar Van de Beek vooral zijn aansluiting heeft. Van de Beek laat ook zien hoe de ruimte van het Symbool ook plek geeft voor de allegorese als methode om het Oude Testament te verstaan als getuigenis van Jezus Christus. Tegelijk reguleert en oriënteert het Symbool de allegorische uitleg. De Schrift kan niet maar willekeurig alles zeggen.

Zo bewaren het ambt, de canon en het symbool de kerk bij Christus. Ambt, canon en Symbool bewaren de kerk bij Christus Derhalve, en daarover is Van de Beek helder, geneest een kerk in de crisis – en dat is de kerk in onze context en wereldwijd! – pas wanneer deze drie weer hun rechtmatige centrale plaats gaan innemen in de kerk. Wanneer het ambt weer zijn eenheid-scheppend gezag uitoefent, de canon weer functioneert in de uitleg van de Schrift door de theologische exegese, en de leertucht weer functioneert door de aanvaarding van het Symbool als regula fidei.

Als Van de Beek gelijk heeft…
Ik vind het boek van Van de Beek een uitdagende klassieker. Erudiet, geschreven met grote kennis van de vroege kerk, en alleen daarom al waard om gelezen te worden. Maar er is meer. Het boek van Van de Beek is in een bepaald opzicht anti-(post)modern. Het roept op tot een radicale heroriëntatie, die effectief op allerlei punten totaal tegen de stroom van de cultuur ingaat: gezag, tucht, Regel des Geloofs. Dat klinkt als vloeken in de postmoderne kerk. Tegelijk is het boek van Van de Beek ook weer context-bepaald. Het is in zekere zin een antwoord op de crisis waar de kerk in verkeert, in deze overgangsperiode, zoals velen deze tijd ervaren in de West-Europese context. ‘Ons land is post-christelijk’ schrijft dr. Arjan Plaisier, scriba van de Protestantse Kerk, in zijn ‘Commentaar bij de tijd’, naar aanleiding van de enorme verschuivingen in het politieke veld bij de recente verkiezingen, en de mogelijk definitieve marginalisering van het cda. De plaats van het christelijk geloof en van christenen in de samenleving is ingrijpend veranderd. De kerk van het tijdperk van de mobilisatie, zoals Charles Taylor de kerk-formatie van de negentiende eeuw, en van de verkerkelijking van het christendom, noemt, is voorbij. De neocalvinistische constructie van kerk als instituut en kerk als organisme, die goed functioneerde in de tijd van de verzuiling, werkt niet meer. Een begrip als ‘geboorteleden, die zouden behoren tot de gemeente’, kon ons in onze studententijd in de jaren zeventig nog echt opwinden. Het is nu nauwelijks meer uit te leggen. Het theologisch fundament onder ons missionair-diakonaal werk, onze betrokkenheid van het conciliair proces voor gerechtigheid, vrede en behoud van de schepping, was in alle varianten wat het lied zingt: De Heer regeert, zijn Koninkrijk staat vast. Deze lofprijzing uit het bekende gezang was naar onze theologische overtuiging een uitspraak die de wereldgeschiedenis aangaat. Daarin is Gods Koninkrijk onderweg. Dat was voor ons volkomen helder. 

Dat alles is voorbij. De realiteit van de kerk op dit moment is die van een ingrijpende transitie: verdergaande ontkerkelijking, grote innerlijke secularisatie van een nieuwe generatie kinderen en kleinkinderen van gelovigen, marginalisering van de kerk in de samenleving, en de gelijkstelling van de christelijke godsdienst met andere religies ook in de maatschappelijke en politieke waardering, en daarbij nog gevoegd de negatieve gevoelens van velen bij religie. Die realiteit stelt de vanzelfsprekende aannames in de ecclesiologie en in de missiologie onder druk. Bij die aannames denk ik aan de verhouding van God en de geschiedenis, van Kerk en Koninkrijk van God, maar ook van volwassendoop en kinderdoop. Ik noem één voorbeeld. Gesprekken over volwassendoop, kinderdoop en doopvernieuwing, komen opnieuw aan de orde, maar worden anders gevoerd dan voorheen. Het front is niet meer vrijzinnig-rechtzinnig, of kerkelijke theologie tegenover fundamentalisme en biblicisme in Bijbelgebruik en leeropvatting. We hebben niet allereerst een front, maar een gezamenlijke vraag. Hoe verstaan wij en vertolken wij de centrale nieuwtestamentische teksten over de Doop-in-Christus, over de kerk als Lichaam van Christus in een multireligieuze en seculiere moderne samenleving? In elk geval klinken ze in die context anders, nieuw.

Van de Beek neemt in die vragen een standpunt in en wijst richting. Namelijk een concentratie op de kerk als het eschatologische Lichaam van Christus, dat deelt in de werkelijkheid van de hemel, de werkelijkheid van God ‘aan de geschiedenis voorbij’. En het is overduidelijk – wanneer Van de Beek gelijk heeft, ‘moet alles anders’. Ik noem maar een aantal dingen:

- Grotere nadruk op het ambt van de episkopos, en dus een verdergaande personalisering en sacralisering van het ambt.
De predikant heeft de geestelijke leiding over de gemeente, met de bisschop in de regio boven zich.

- Grotere nadruk op de eredienst met een ‘volle liturgie’ waarbij de preek uitloopt op de viering van de eucharistie en beide sacramenteel van aard zijn.

- Overwinning van het schisma van de kerken van Rome en de Reformatie. Dat heeft zijn basis verloren. Het schisma van de kerken van Rome en de Reformatie heeft zijn basis verloren

- Eenheid en katholiciteit ter plaatse gestalte geven vanuit de viering van de eucharistie. Dus niet – zoals altijd de gewoonte en frustratie – de gezamenlijke viering van de Maaltijd van de Heer als een sluitstuk wanneer alles in orde is.

- Wanneer de doop de toegang is tot het Lichaam van Christus, verdient het aanbeveling bij voorkeur te dopen in de paasnacht en alleen de kinderen der gelovigen. Dat impliceert een striktere dooppraxis, en een hernieuwde koppeling van belijden en (laten) dopen.

- Wij moeten opnieuw leren preken binnen de ‘regula fidei’, het Symbool. Dat impliceert een concentratie op de theologische exegese.

Er valt meer te zeggen. Als Van de Beek gelijk heeft, blijft niets onbesproken.

Is er een nieuwe necessitas temporum?
Ja, volgens Van de Beek. Calvijn ontwikkelde zijn ambtsleer van de drie ambten – Dienaar des woords, ouderling en diaken met daarbij nog de doctor ecclesiae als vierde – als antwoord op de ‘noodzaak van de tijd’. Achteraf zien we dat nog duidelijker. Calvijns ambtsleer had alles te maken met een lezing van de Brieven in de context van de opkomende mondige burger, de veranderde maatschappelijke verhoudingen, en niet te vergeten de boekdrukkunst en de beschikbaarheid van Schrift in de volkstaal. Tegelijk beoogde Calvijn met zijn hervorming van de orde van de kerk terug te grijpen op de essentie van de ambtsleer van de vroege kerk. Op vergelijkbare wijze vraagt volgens Van de Beek de veranderde plaats van de kerk in onze cultuur om een grondige heroriëntatie op de kerkvaders van de eerste eeuwen tot de grote concilies van de vierde eeuw. Zij stonden dichter bij de apostelen, en bij het besef van het wezen van de kerk als Lichaam van Christus en eschatologische werkelijkheid.

Wie in de kerk rond-hoort, merkt een brede herkenning van deze noodzaak der tijden. Ik denk binnen de Protestantse Kerk aan de discussies rond de missionaire ronde die vanuit de landelijke kerk gaande is. Die wordt verschillend beoordeeld. Enthousiasme en een tegengeluid: ‘Is het wel de tijd ernaar om te spreken over ‘kerkplanting’, ‘kerkgroei’’?

Ik zie twee bewegingen, die beide een verdiepend antwoord op die vragen zoeken te geven. Enerzijds de (respons op) publicaties van dr. Wim Dekker, Marginaal en Missionair [5], en op de artikelen en het essay Provocatie [6]  van dr. Willem Maarten Dekker. Beiden zijn kritisch over de missionaire ronde.  Verkeert de kerk niet in een heel andere fase? Gaat zij niet onder een oordeel van God door? Vanuit een streng christologische kijk op de kerk komt W.M. Dekker tot een dieptepeiling dat de kerk door de gestalte van de ontlediging heen moet. ‘Onze generatie is geroepen de kerk te begraven’, stelt Dekker met een verwijzing naar de gestorven Christus. Het Golgotha van de kerk is tegelijk belofte van haar Opstanding. Maar die werkelijkheid hebben wij op geen enkele manier in de hand.

Ik zie ook een andere beweging. Die van de kerk als tegencultuur, als alternatieve gemeenschap in de samenleving, niet op de wijze van de vroegere dopers, met wereldmijding, maar juist in confronterende dialoog met de wereld. Namen als van Stanley Hauerwas en ten onzent Stefan Paas en James Kennedy staan daarvoor.  Of het boekje Oefenplaatsen. Tegendraadse theologen over kerk en ethiek[7].

Het boek van Van de Beek  ademt theologisch vooral de sfeer van de boeken van de beide Dekkers. Maar het beweegt zich in hetzelfde veld waarin Hauerwas en de zijnen zich bevinden. Dat veld van heroriëntatie van kerk-zijn in een van God vervreemde cultuur. Heroriëntatie van kerk-zijn in een van God vervreemde cultuur

Heeft Van de Beek gelijk? Doorpraten op het scherp van de snede
Het boek van Van de Beek leent zich uitstekend tot een fundamentele bezinning op de vragen waar de kerk nu voor staat. De thema’s kwamen al een aantal malen langs en zijn vele en zijn fundamenteel. Ik sluit daarom af met nog een paar gesprekspunten te benoemen, die althans mij hoog zitten.

  • De christologische concentratie op de kerk als Lichaam van Christus en op de liturgie en de eucharistie als het hart van het leven van de gemeente, en de concentratie op het ‘reeds’ van het eschaton, en daarmee de relativering van het handelen van de kerk in de geschiedenis, zijn beide geduchte uitdagingen om over door te spreken.

  • De radicaal christologisch-eschatologische werkelijkheid van de gemeente impliceert een sterk relativerende verhouding tot de aardse werkelijkheid, en zeker ten opzichte van aardse machten als overheden, instituties. Een ‘neen’ tegen christelijke politieke machtsvorming – binnen een confessionele partij of in een andere formatie – lijkt mij onvermijdelijk bij Van de Beek.

  • Van de Beek legt opnieuw de vraag naar het ambt, en nader het episcopale aspect op de tafel van de kerk. Onlangs heeft de Protestantse Kerk de discussie gesloten over enige vorm van invulling van de kerkstructuur in deze richting die Van de Beek voorstaat. Senior-predikantschap, pastor pastorum, een figuur van regionale ‘episkopus’ – het is allemaal van de baan. De figuur van de scriba is eigenlijk het enige dat er nog een beetje op lijkt. Niet het minst omdat de huidige scriba die rol met overtuiging zo invult. Maar de kerk zou er wel bij varen wanneer zij op dit punt meer lef en creativiteit zou hebben. Het functioneren van classes en werkgemeenschappen en het welbevinden van jonge predikanten zouden erbij gebaat zijn.  

  • Over de functie van het Symbool als regula fidei spraken we al. We realiseren ons de kloof tussen hoe het nu is/gaat en wat volgens Van de Beek zou moeten.

Ik zie ook een aantal stevige, omstreden punten. Ik noem er drie:

  • Van de Beeks punt ten aanzien van de christologische lezing van het Oude Testament vind ik overtuigend. Veel te lang hebben wij geaccepteerd dat je binnen de christelijke kerk ook wel het Oude Testament kunt lezen ‘zonder Christus’. Christus tussen haken, en dan ‘in de leer bij de synagoge’. Daar is veel te leren. Daarover geen verschil van mening. Maar niet hoe wij met het oog op de prediking het Oude Testament uiteindelijk verstaan. Dat leren we bij Kruis en Opstanding, door de Geest. Er is echter in verband met dit punt wel een andere vraag aan Van de Beek. Een – belangrijke – pijler onder zijn betoog is, dat het niet voor niets in de Brieven van Paulus en bij de kerkvaders niet meer over het Koninkrijk Gods gaat, en we dus geen visie kunnen ontwikkelen vanuit het Oude Testament op (de voortgang van) de geschiedenis. Kun je zo de notie ‘Koninkrijk Gods en zijn gerechtigheid’ – centrale Boodschap van Jezus in de Evangeliën – wegstrepen uit het geloofsbewustzijn van de gemeente van Christus? En blijft de vraag van Israël naar de doorbraak van het Rijk van de Messias en de onverlostheid van de wereld niet onveranderd een horzel in onze christelijke huid?

  • Van de Beek wil kerk en theologie over negentien eeuwen terugvoeren naar het gezag van de vroege kerkvaders. In feite is volgens Van de Beek de hele theologieontwikkeling na Augustinus ondanks alle goeds toch variatie op een aantal essentiële weeffouten: samengevat in ‘het tijdperk van Constantijn’, de machtskerk, de kerk die in de wereld veel te veel thuis raakte De kerk raakte te veel in de wereld thuis en het vreemdelingschap vergat. Vraag is wel of dat kan, zo terug springen over eeuwen. En ook – moet dat wel? Is de voortgang bij alle falen en misgangen niet ook onder de belofte van de Geest in alle gebrokenheid een contextualisatie van het Evangelie?

  • Tot slot nog een heel ander punt. Van de Beek gaat in zijn boek nergens het gesprek aan met een andere belangrijke stem in het gesprek over kerk en christelijk geloof in de eenentwintigste eeuw, die van Charles Taylor. Dat valt mij op. Voor velen is Taylor in zijn analyse een belangrijke duider voor wat er cultureel, filosofisch en spiritueel aan de hand is. En Taylor geeft een positiever kansrijker duiding van de religieuze situatie. Kort door de bocht gezegd, godsgeloof, dus ook christelijk geloof, is bij Taylor een te verantwoorden optie voor de postmoderne mens. Dat leidt tot een kerk die vrijmoedig zichzelf ook mag zien als een van de gesprekspartners op de markt van het leven.

Dat laatste is een zin die Van de Beek vermoedelijk moeilijk uit zijn pen zal laten komen. Daarvoor is zijn verstaan van de kerk als Lichaam en Geest van Christus te kritisch. Toch zou ik dat gesprek tussen Taylor en Van de Beek wel willen meemaken. Mogelijk in een van de twee nog volgende boeken?

  1. A. van de Beek, God doet recht. Eschatologie als christologie, Meinema, 2008.
  2. H. Berkhofs Christus de zin der geschiedenis (Nijkerk, 1958) had een grote invloed in de jaren 1960 en ’70.
  3. Bijvoorbeeld in noot 188 op p. 131 ten aanzien van Henk de Roest. Inhoudelijk en in de gebruikte bewoordingen gaat het daar wel erg kort door de bocht.
  4. Van de Beek behandelt dan ook eerst het wezen van de kerk, daarna ambt, canon en Symbool, en pas in het derde deel Persoon en werk van de Geest. Deze omkering van de volgorde van pneumatologie ecclesiologie is zeer ongebruikelijk, maar wel basaal voor het boek.
  5. W. Dekker, Marginaal en Missionair. Kleine theologie voor een krimpende kerk, Zoetermeer, 2011.
  6. W.M. Dekker, Provocatie. Over de zin van God en geloof, Heerenveen, 2012.
  7. Herman Paul en Bart Wallet, Oefenplaatsen. Tegendraadse theologen over kerk en ethiek, Zoetermeer, 2012.