Moderniteit als één grote overweldiging van de aarde

Interview met Ad Verbrugge over onze ‘staat van verwarring’

De jaarserie 2012 staat in het teken van de crises van deze tijd en vraagt naar de contouren van een duurzame mondiale orde. De wereld is op weg naar negen miljard bewoners. Een deel daarvan heeft een welvaartsniveau bereikt waar vorige generaties slechts van konden dromen. In de afgelopen nummers is vanuit diverse perspectieven betoogd dat die duurzame orde niet alleen denkbaar is, maar dat de middelen ook beschikbaar zijn. Zoals de geboorte van de Industriële tijd niet zachtzinnig  plaatsvond, zo zal de overgang naar een circulaire economie niet vlekkeloos verlopen. Maar overal knispert het van de duurzame initiatieven en worden we geroepen om te doen wat onze hand vindt om te doen.

In dit afsluitende nummer willen we de geschiedfilosofische vraag centraal stellen die in het openingsnummer  benoemd werd. Het tijdperk van de globalisering mag dan volgens Peter Sloterdijk al met het uitvaren van Columbus in 1492 begonnen zijn, de fase waarin wij in deze tijd verkeren is toch van een ongekende orde. De planeet is tot in alle uithoeken bekend, de wereldbevolking is tot een ongekende omvang gegroeid is en we weten dat onze manier van leven een aantasting van onze leefomgeving betekent die niet eerder vertoond is. Tegelijk is het op aarde zelden zo vredig geweest als nu. Op een aantal brandhaarden na is er geen sprake van grote conflicten. Diep in ons hart hopen we dat het ‘Kristalpaleis’-leven ongebroken kan doorgaan.

Volgend jaar komt Ad Verbrugge met een boek dat ingaat op de historische en wijsgerige achtergronden van de moderne crises. In dit nummer heeft Wapenveld een voorgesprek.

Onderwijs
‘Aan de VU doceer ik cultuurfilosofie en sinds enkele jaren ook filosofie van de economie, voor enorme aantallen  economiestudenten. Het actuele thema is natuurlijk de crisis van de economie. Daarbij komen de grote namen langs zetten: dus filosofen en economen als Smith, Marx, Keynes,  Hegel en ook wel stukken van mijzelf.

Onderwijs en onderzoek zijn aan de universiteit steeds verder uit elkaar geraakt en soms zelfs tegenover elkaar komen te staan. Maar daarmee raakt de cultuuroverdracht in de knel. Onderwijs is dus belangrijk. Bij economie geef ik colleges aan honderden studenten in grote zalen als de aula. Onherroepelijk krijgt het doceren zo ook een entertainmentgehalte: je gaat lesgeven met je armen en handen. En toch is ook zo’n onderwijsomgeving leerzaam en vormend en dwingt het je telkens de materie waar je mee bezig bent, concreet te formuleren, pakkend en begrijpelijk uiteen te zetten, ook voor jezelf.

Parzival
Voor mijn grote publieke optredens van de laatste jaren waren er  twee concrete aanleidingen of contexten: het Filosofisch Kwintet in de zomer van 2011 en 2012 en Filosofie op de Zuidas. Die contexten hebben naar buiten toe mijn  thema’s van de afgelopen jaren bepaald. Zo ook de vereniging Beter Onderwijs Nederland (BON) waarvan ik mede oprichter en tot op de dag van vandaag voorzitter ben. De praktische activiteit van de vereniging vloeide voort uit een artikel ‘Geschonden beroepseer’ dat ik schreef voor het boek Beroepszeer (Boom, 2005). Dit kan ik nu allemaal wel schrijven en bekritiseren, maar dan moet ik er ook zelf iets aan proberen te verbeteren, realiseerde ik me. Mijn maatschappelijke roeping kwam vanzelf op mijn pad en groeide ook vanzelf. Mijn maatschappelijke roeping kwam vanzelf op mijn pad

In diezelfde tijd werd ik ook door het tv-programma Buitenhof benaderd. Mijn boek Tijd van onbehagen was goed gaan verkopen en wat artikelen in de nrc trokken de aandacht. Maar ik wilde meer, ik wilde ook iets doen. De situatie was gunstig en ik had het geluk de juiste mensen tegen te komen. In 2006 werd de vereniging BON opgericht. En in datzelfde jaar werd ik uitgenodigd door Zomergasten.

Tegelijk had ik weinig rust om aan een nieuw boek te werken, mede vanwege ingrijpende gebeurtenissen in mijn privéleven. Die drukten me met mijn neus op de historiciteit van mijn eigen bestaan. Het noodlot van verandering, gewetensproblematiek, eenzaamheid, pijn en vertrouwen. Het kostte me tijd om er ook persoonlijk mee in het reine te komen. Ik keek toen met nieuwe ogen naar de geschiedenis van de filosofie, met meer oog voor golven, omslagpunten, breuken en uitbarstingen. Een oude belangstelling uit de jaren negentig keerde in versterkte mate terug. In deze periode kwam ik opnieuw de dertiende-eeuwse Parzival op het spoor, van Wolfram van Eschenbach.

Spengler
Na mijn proefschrift over Heidegger in 1999 had ik reeds diverse andere sporen verkend om op verder te denken. Ik kreeg namelijk het idee dat vrijwel de hele westerse filosofie op een dood spoor was geraakt en daarmee dus ook mijn eigen denken. Een van de nieuwe sporen liep naar Carl Gustav Jung, die in Nederland binnen de academie nauwelijks een rol speelt. Op Jung kwam ik weer terecht mede via Robert Bly, een Amerikaans dichter, schrijver of ‘cultuurpsycholoog’ die op een inspirerende Jung-achtige manier sprookjes interpreteert en die ook actief is in de Amerikaanse mannenbeweging (Men’s Movement). De man is nu diep in de tachtig. Hem ging ik lezen, en zo kwam ik dus uit bij Jung. Er bestaat in de vs sowieso meer belangstelling voor Jung dan hier.

Maar ook met Jung was ik uiteindelijk niet tevreden. Een belangrijke ontdekking in dezelfde periode was het werk van Oswald Spengler, vanaf 2004 ben ik hem echt intensief gaan bestuderen. Hij heeft me in die periode sterk beïnvloed en over hem heb ik ook jarenlang college gegeven.

Spengler gebruikt een begrip van ziel dat niet alleen individueel is, maar ook bovenindividueel. De ziel als ‘Kosmisch Takt’. Bij Spengler gaat het over het ritme van de kosmos. De mens staat niet met zijn bewustzijn tegenover de kosmos, maar is er als ‘Dasein’ ritmisch in opgenomen en ingebed.

Dit ritme als een kosmische ‘maat’ zit voor Spengler in veel meer levensmanifestaties. Het zit ook in een gesprek, in een zwerm vogels, in een voetbalwedstrijd. Je voegt je erin, je wordt erin meegenomen. Ritme schuilt  ook in ambachten, in energieke omgevingen. In al die gevallen is er sprake van een meer collectieve bezieling.

Rijkman Groenink
Mijn gebruik van ‘sferische machten’  in Tijd van onbehagen was een reactie op Heideggers begrip van stemming dat ik al in mijn proefschrift De verwaarlozing van het zijnde had geïntroduceerd en uitgewerkt. Heideggers idee van gestemdheid was voor mij, hoe belangrijk ook, een vertekening van het menselijk gevoelsleven, omdat het te weinig begrepen werd vanuit wat ik toen noemde de dynamiek van het feitelijk leven. Ik zocht een weidser begrip. Sferische macht probeert te benoemen wat voor aantrekkingskracht en richtingszin er uitgaat van bepaalde gelegenheden en mensen. Spenglers idee ‘Kosmisch Takt’ wijst weer net op een andere dimensie daarvan. Belangrijk is Spenglers gedachte dat er in de menselijke geschiedenis en cultuur, evenals in de economie, sprake is van golven (met een hoog- en laagconjunctuur). De vraag is, als je het zo beziet: wat is er dan gaande in westerse wetenschap en economie?

Voor Spengler zijn de grondmotieven van een cultuur al zichtbaar in de zogenoemde lenteperiode ervan. De vormentaal van de aristocratie en geestelijkheid zal doorwerken in de navolgende eeuwen. In het Westen zie je in die lenteperiode onder meer de gotiek ontstaan, al in de twaalfde eeuw.  Zo kwam ik vanzelf weer uit bij Parzival – een thema dat mij al jarenlang bezighield, juist ook om door te dringen in de premoderne wortels van onze cultuur. Wolfram van Eschenbach fascineerde me ook vanwege een andere ervaring van zoiets als ‘subjectiviteit’ of beter zelfwording die erin tot uitdrukking komt. De thematiek van ‘het subjectieve zelf’ begint niet pas bij het protestantisme of bij Descartes, ook in dat opzicht is de westerse cultuur al ouder.

In de middeleeuwse ridderlectuur is een ‘persoonsbegrip’ aanwezig dat premodern is, waarin levensdynamiek en geestelijke ontwikkeling centraal staan. De graaltocht als uitdrukking van een spirituele zoektocht naar de voedende en helende bron is tevens een grondmotief van onze cultuur zoals die in de gotiek op zal bloeien. De ziekte van Amfortas – als heer van de graalburcht  – slaat terug op de wereld om hem heen, Montsalvaesche, zoals trouwens ook in de Arthurlegende de koning en het land één zijn. Dit belang van gezond leiderschap komt ook naar voren in de huidige economische crisis, zie de crisis enkele jaren geleden bij ABN AMRO. De val van Rijkman Groenink staat symbool voor de geestelijke crisis die er momenteel heerst rond leiderschap. De ziekte van de leider verziekt ook de cultuur van degenen die hij leidt. 

Voor mij was deze thematiek een noodzakelijke aanval op de deugdethiek, die zeker ook in haar hedendaagse toepassingen haast een geseculariseerde moraal impliceert. Ze ziet voorbij aan de spirituele dimensie. De thematiek van de graal laat zien dat de deugd niet los gezien kan worden van een spirituele bron waaruit het leven gevoed moet worden. De huidige crisis is mijn ogen dan ook een teken van het uit evenwicht zijn van sociale, culturele en religieuze dimensies.

Lentemotieven
In collegezalen kan ik mijn ei kwijt. Bij mijn lezingen in het land krijg ik vaak ook veel terug van het gehoor, wat me dan weer aan het denken zet, of dat nu psychiaters, sociologen, historici, of politieagenten, leraren of havenwerkers zijn. Ik zoek het grotere verhaal bij de ervaringen die ik onderga of waarvan ik kennisneem. Die moet ik filosofisch gesproken van veel kanten bekijken en vooral ook vanuit het geheel waaruit zij begrepen moeten worden, anders reduceer ik de werkelijkheid. Om die reden bewandel ik ook steeds verschillende paden van onderzoek en betrek ik er verschillende gebieden bij, maar ik moet voor mezelf wel een echte synthese maken. Dat was de afgelopen jaren soms wel lastig, maar langzaam beginnen de contouren van mijn gedachtewereld voor mijzelf duidelijk te worden. Het gaat me om het grote verhaal van God, ziel en wereld. Het gaat me om het grote verhaal van God, ziel en wereld Dat wil ik op een samenhangende manier aan de orde stellen en dat verhaal stopt niet bij bepaalde grenzen van wetenschap.

Waar ik mee bezig ben, raakt natuurlijk ook aan de bronnen van mijn traditie. Het brede en het smalle pad, de gewetensnood, het lijden van Christus, dat is de geladen taal die ik van huis uit ken. Wel eigen ik ze me op een andere manier toe dan mijn vader of moeder. Ik ben immers ook nog eens filosoof en daarom blijven bijvoorbeeld ook Aristoteles en Hegel belangrijk voor me.

Zoals gezegd ziet Spengler lentemotieven die vooral in de aristocratie en geestelijkheid van een jonge cultuur zichtbaar worden. Stap voor stap transformeren die motieven tot de vormentaal van een burgerlijke cultuur, ten slotte monden ze uit en verliezen ze hun bezielende werking bij de massa. In de levenservaring blijven die motieven zichtbaar. Dat vond ik inspirerend. Er zijn dus dieptebronnen in een cultuur die lang doorwerken.

In het begin van de gotische cultuur tref je volgens Spengler motieven aan als het strevende Ik in de oneindige ruimte, een nevelige verte, en tegelijkertijd de eenzaamheid van het Ik in die oneindigheid. Een motief als het zoeken, steeds maar weer verder gaan en tegelijk het verlangen naar verlossing.

Voor mij speelt daarin ook het motief van de ‘levensweg en transformatie’ zoals we dat bij de Parzival tegenkomen. Bij Wolfram is er in dat verband zelfs sprake van een geestelijk ontwaken van de mens, sterker dan bij de twaalfde-eeuwse versie van Chrétien de Troyes. In de moderne tijd zie je dat dit proces van de levensweg veruiterlijkt wordt en uitmondt in het ideaal van de ‘carrière’ dat primair een sociaal-maatschappelijke betekenis heeft. De niet-aflatende drang naar de verte vind ik trouwens een heel herkenbaar cultureel motief om te begrijpen wat er met Europa is gebeurd sinds het jaar 1000. Reeds in de  architectuur wordt die drang zichtbaar in het gevecht met de materie in de gotiek en het laten oplossen van de materiële werkelijkheid in een immateriële gloed van toverachtig licht van het glas in lood of in een zee van klanken in de orgelmuziek.

Elementen
De Parzival wil ik bovenal begrijpen als een ‘spirituele psychologie’ en die heeft daarmee natuurlijk ook een kosmische betekenis. Zoals ik ook altijd op mijn colleges naar voren breng spiegelt de wijze waarop een mens zich verhoudt tot zijn eigen leven ook zijn verhouding tot de wereld en de kosmos. In ons eigen tijdelijke bestaan speelt de tijd van de wereld en de kosmos als geheel mee; deze tijden stemmen zogezegd overeen. Dat bracht me tot het inzicht dat de levensdynamiek die ik bij Parzival ontwaarde, ergens ook in de wereldgeschiedenis naar voren komt en ook een kosmische betekenis dient te hebben. Die dynamiek ging ik begrijpen in termen van de elementen: water, aarde, vuur en lucht, die ik ook in hun geestelijke betekenis interpreteerde.

Zo kwam ik eigenlijk vanzelf uit op de traditionele elementenleer waarvan ik wel op de hoogte was, maar die ik nooit echt serieus had genomen. Om te beginnen was er de kosmologie zoals ik die kende van Plato – uit bijvoorbeeld de Timaeus en de Politeia – en van (Pseudo-)Aristoteles uit bijvoorbeeld zijn Metafysica en De Mundo. Ook kwam ik weer bij Herakleitos uit en diens idee van ritme en maat in de kosmos. De vraag naar de aard van cycli in het menselijk leven en de natuur als zodanig kwam hiermee met kracht bij mij in het vizier.

De meeste van de elementen gebruiken we in ons alledaagse taalgebruik. Mensen hebben een burn-out bijvoorbeeld, ze zijn opgebrand of de (erotische) liefde wordt als vuur opgevat – brandende hartstocht…. Ook in de natuur is sprake van de ritmische dynamiek van de elementen. Maar zo kunnen we ook spreken over het ‘verstenen’ van mensen of het ‘opgedroogd raken’ van de inspiratie of het verwateren van een vriendschap. Daaruit blijkt overigens ook al dat het leven verschillende elementen nodig heeft om in evenwicht te blijven. Het gaat echter niet alleen om de mens. Voorjaar bijvoorbeeld is ook letterlijk de doorbraak van het vuur in het aardse leven. Er is sprake van een zekere vormverwantschap tussen de mens en de natuur.

De kerkvaders waren vertrouwd met de kosmische ritmiek en hebben de christelijke feesten mede daarop afgestemd. De kerkvaders hebben de christelijke feesten afgestemd op de kosmische ritmiek De meeste mensen weten dat bijvoorbeeld wel met betrekking tot het kerstfeest: Christus als het licht dat geboren wordt in de nacht, dat is niet alleen een religieuze aangelegenheid, maar heeft ook een kosmische betekenis. De datum 25 december wijst op de geboorte van het licht drie dagen na de zonnewende – de kortste dag van het jaar waarin de duisternis heerst.

Het voert in dit verband te ver om uitvoerig op de elementen in te gaan, dus laat ik me beperken tot enkele aanduidingen. In de psychologische elementenleer staat vuur traditioneel voor het beginnende, het ‘zelf’ dat in beweging zet: het vurige wordt opgevat als het strevende en wordt later ook wel met de idee van wil verbonden. Denk ook aan een ‘vurige’ wil, dat wil zeggen vol verlangen. Vuur is overigens zowel het gevende als het vernietigende.

Aarde betreft meer het tastbare ‘werkelijke’ leven. Aarde is het ontvankelijke, maar ook voedende, herstellende en kracht gevende element. De doorbraak van de vurige zon in maart wordt gevolgd door het groen dat bloeit in april en mei – de aarde die voedt en doet bloeien. We zijn niet alleen strevende wezens, maar worden ook gedragen en gevoed. Denk hier ook aan Aristoteles’ vegetatieve ziel. Die is ook actief in de nacht waarin de vurige dadendrang tot rust komt.

In de nacht verteren wij niet alleen tastbaar voedsel, maar we ‘verteren’ ook gebeurtenissen in dromen. Tot die nachtzijde behoort daarom ook het water. Dit is het domein van gevoel en verbeelding, waarin we de mensen en dingen waarmee we te maken hebben naar ‘onszelf’ terugbrengen. Willen we niet opdrogen in wat we doen en willen, dan zullen we steeds ook onszelf gevoelsmatig in het spel of ‘geding’ moeten brengen. We spreken over het ‘zich voelen’ waarmee is aangegeven dat iemand in het gevoel zichzelf aan iets of iemand bindt of juist losmaakt.

Het samenspel tussen aarde en vuur gebeurt eigenlijk mede dankzij water en lucht. De lucht verspreidt de warmte en laat de straling door die de aarde doet bloeien. Lucht staat voor het in verbinding treden met anderen door iets te verwoorden en het mede te delen. Het vurige ideaal dat verder wordt doordacht en wordt verwoord zodat ook anderen er warm voor lopen.

Puriteinen
Lezing van de Parzival was voor mij een doorbraak. Parzival in het woud, bij zijn moeder, daarin lag een verhouding besloten tussen aarde en het voorbewuste – zijn gevoel en verbeelding waarin hij zich begint los te maken van zijn naaste omgeving en in contact treedt met iets anders wat zijn bestemming en zelfwording betreft. Als hij de ridders ziet in het woud, breekt het vuur uit – het verlangen om dit ideaal na te streven; het ogenblik waarop hij zijn pijl schiet naar de toekomst. Hij komt thuis en zijn mond loopt over van dat waarvan zijn hart vol is. Zijn weg wordt de weg van het ‘belichamen’ van dit ideaal waar zijn hart naar uitgaat, waarbij hij ook door anderen geholpen zal worden. Dit gaat gepaard met pijn en moeite die eigen zijn aan ‘aarden’. Plotseling zag ik een elementaire beweging in Parzivals wordingsgang en in het leven van mensen überhaupt. Belangrijker echter was dat ik deze elementaire beweging niet alleen in het persoonlijke leven, maar in de hele geschiedenis ontwaarde. De Franse Revolutie bijvoorbeeld is de uitbraak van het vuur van het ideaal – vernietigend en scheppend in potentie. Maar hoe ga je dit vurige ideaal van ‘luchtig’ gecommuniceerde vrijheid laten ‘aarden’, met een gevoel van tact vormgeven in de concrete werkelijkheid, is dan de volgende vraag.

Langs deze lijnen denkend ontwikkelde ik ook een ander begrip van moderniteit. Vanaf de zestiende eeuw zie je dat de rationaliteit en het expansieve machtsstreven van het Westen sterk toenemen. Dit is in feite ook een bepaalde dominantie van lucht en vuur – die van oudsher trouwens ook meer verbonden zijn met het mannelijke. In het protestantisme zie je dat religieus tevoorschijn komen, maar ook in de moderne economie, techniek en de ontdekkingsreizen. Je kunt de moderniteit ook zien als één grote overweldiging van het element aarde en van het lichaam, maar geen enkel element laat zich ontkennen, het slaat altijd terug: daar is het elementair voor.

Bij Descartes ontstaan er twee substanties – res cogitans en res extensa – denkend bewustzijn en de uitgebreide materie, lichaam en ziel raken gescheiden en moeten via God als een onafhankelijke derde substantie weer op elkaar betrokken worden. De natuur wordt mechanisch en mathematisch van aard. De natuur wordt mechanisch en mathematisch van aard Charles Taylor beschrijft hoe de zogenoemde subjectivering van het religieuze bewustzijn samenhangt met de mechanisering van de natuurlijke orde.

Natuur wordt bij Descartes en Newton niet meer vanuit de ontplooiing van goddelijke essenties begrepen, maar wordt nu in termen van arbeid uitgelegd waarbij lichamen gekenmerkt worden door een mathematisch beschrijfbare mechanica. In de achttiende eeuw wordt ook de economie in termen van arbeid en handel (dus de wil) uitgelegd en gaat het niet meer primair om ‘het op orde houden van het huis’ zoals bij Aristoteles. Geld is kracht tot transformatie van de werkelijkheid.

De onttovering en objectivering van de natuur gaat gelijk op met de emancipatie van de vrije wil en de absolute innerlijkheid van het religieuze geweten. Dat is volgens Taylor ook de achtergrond van de felle heksenjacht door met name de puriteinen in dezelfde periode. Heksen verwijzen namelijk naar een andere kosmologie. Heksenjacht en heksenprocessen waren typisch iets van de vroege moderniteit en waren niet voor niets sterk tegen de vrouw gericht. Je kunt ze namelijk ook begrijpen als een aanval op de kosmische natuursamenhang, op de cycliciteit van het leven en de spirituele betekenis daarvan. Vanuit een sterk idee van Gods almacht.

Het protestantisme gaat uit van een vorm van beheersing van de gehele uitwendige wereld, van een overwinning van de geest op de materie, met eveneens een centrale rol voor gedisciplineerde arbeid  als een onderwerping van de natuur en het lichaam. Op een gekke manier hebben de puriteinen en andere protestanten de vleeswording van Christus niet helemaal serieus genomen. Juist door het objectiveren en mechaniseren van de werkelijkheid ontstaat trouwens ook de God van de filosofen, het deïsme. Daarop vormen de Romantiek en het denken van Hegel, Schelling en Hölderlin weer een stevige reactie. De romantiek houdt verband met een ander levensgevoel waarin precies de geestelijke betekenis van de natuur wordt onderkend.

Staat van Verwarring
Mijn huidige filosofisch onderzoek valt uiteen in twee delen, een meer ‘exoterisch’ – geschikt voor een groter publiek – en een meer ‘esoterisch’ deel – fundamenteler, maar wat meer voor ingewijden. Het exoterische deel breng ik nu naar buiten, aan het andere moet ik eerst nog verder werken.

Mijn komende boek heet Staat van Verwarring.  Die titel verwijst naar de Parzival en de graalvraag: ‘Heer,  wat brengt u in verwarring?’ Warre is ‘war’  – oorlog, in mijn interpretatie valt deze verwarring ook te begrijpen als een strijd der elementen. De gemoederen zijn niet op orde. Ook het gemoed kent namelijk een elementaire figuratie.

Moderniteit is in veel opzichten disharmonie. Maar toch is de huidige tijd niet alleen een tijd van verval. Het is ook een tijd van voorbereiding op iets anders. Als cultuurfilosoof benadruk ik vaak het verval, maar ik moet de mogelijkheid openhouden dat het een overgang is. De zaken zijn bijna altijd meerduidig, heb ik ontdekt in mijn leven.

Neergang
Mijn sterkste religieuze ervaring had ik ergens rond mijn zevende jaar. Daarmee gepaard ging tevens een besef dat de huidige religieuze instituties ergens niet beantwoorden aan mijn fundamentele levensgevoel. Iets had me getroffen, zo’n ervaring komt van binnenuit. Het gevoel is ook het element van binding en ontbinding. Ik ben vermoedelijk een van de velen die daarmee geconfronteerd werden, maar het vormde voor mij wel mede de aanzet om te filosoferen.

Wat er momenteel gaande is in Nederland, het Westen, in Europa, is de manifestatie van een onderstroom die wij ergens wel voelen, maar nog onvoldoende begrijpen en daarom ook nog niet in goede banen kunnen leiden. Wij kunnen de onderstroom nog niet in goede banen leiden Wat we voelen en hoe wij ‘onszelf’ voelen heeft ook te maken met de ervaring dat de huidige wereldorde zijn langste tijd gehad heeft, maar we zijn nog niet in staat nieuwe vormen te vinden. Vandaar die staat van verwarring.

Dat geldt trouwens ook voor het protestantisme in ons land. We zien momenteel hoe jongeren of veel gaan drinken of lid worden van evangelische gemeenten of soms allebei tegelijk. Opgaan in de solipsistische beleving is een sterke trend, en ook daarin verdwijnt de aarde. Ook in het evangelische zit de mogelijkheid van verwatering en een vormverlies. Maar tegelijk ook een zoeken.

Is er sprake van neergang? Soms worden zaken gewoon opgeruimd. Neem het CDA op dit moment: die partij wordt in feite opgeruimd, heeft zijn tijd blijkbaar gehad en moet een andere vorm aannemen. Je kunt dat erg vinden, maar misschien is dat onvermijdelijk en zelfs nodig.

Komt er daarna wat nieuws? Misschien niet onmiddellijk, misschien is er wel een tijdje niets. Wellicht is het nog niet meer dan het klaarmaken van mogelijkheden. Ik denk in stadia, in fasen.

Staat
Die ‘staat’ in de titel van mijn komende boek heeft dus twee of eigenlijk drie betekenissen. Staat als een stadium, maar ook staat als institutie. Daarnaast is deze staat van verwarring ook de toestand waarin mensen zich persoonlijk bevinden.

Duurzaamheidsproblematiek gaat mede over brandstof, over vuur en onze relatie tot de aarde. De techniek van de moderniteit zet grondstof om in ‘brandstof’, de hele werkelijkheid wordt energetisch benaderd. Er is in die zin sprake van een merkwaardige ‘holocaust’ – al kun je dat woord eigenlijk niet meer zo gebruiken. We verontreinigen de lucht voortdurend met vuur en we willen loskomen van de aarde. Ont-binding, het willen loskomen van onze lijfelijke plaatsgebondenheid, is een teken van ont-aarding en een vorm van kosmische verwarring. Dat geldt voor heel de vraag naar de menselijke maat. ‘Te groot is mij de mens’, zei Dostojevski. Wat er momenteel in de mens zelf openbreekt is elementair: de aarde kondigt zich aan als iets wat geestelijk recht gedaan moet worden; de idee van rentmeesterschap in de protestantse traditie raakt daar tevens aan.  

In Tijd van onbehagen zag ik een dubbele beweging in onze cultuur, natuurlijk materialisme, maar dan wel dubbelzinnig. Want het materialisme wil tegelijk het element aarde teniet doen. Materialisme is paradoxaal genoeg geen verdieping in de materie, maar juist aan de oppervlakte blijven ervan, het zich ervan willen losmaken. Materialisme slaat bij ons eigenlijk op het opheffen van de materie, de materie wordt in feite genegeerd. Dat zie je al bij Marx: voortdurend die behoefte om materie te veranderen in arbeid.

Nationalisme
Toch zie je in het hele proces van moderniteit voortdurend het elementaire tegenspel van aarde. Romantiek kun je zien als verzet tegen de abstractie van Kant. Met de wereld als ‘wil en voorstelling’, om hier even met Schopenhauer te spreken, is immers de wereld als aarde weg. Nationalisme kun je ook zien als een poging om de aarde een geestelijke betekenis te geven. De staat in moderne zin heeft dan evenwel ook een hoog biologisch gehalte. De geboorte, nataliteit, bepaalt mijn nationaliteit. Dat biologische wordt in feite een heel fundamentele categorie en het leeft nog voort in onze huidige overschatting van het dna voor een begrip van het menselijk leven.

In de twintigste eeuw radicaliseert deze benadering. Dan krijg je ruimte voor zoiets als een rassenleer. Het door lichamelijke geboorte bepaalde ‘nationale lichaam’ wordt nu steeds meer opgevat als ijkpunt voor identiteit. Eerst was er de bevrijding van de burger, maar nu wordt die burger lichamelijk gebonden aan de natiestaat. Dan volgen er nationalistische en racistische wereldoorlogen. De reactie daarop na de Tweede Wereldoorlog leidt zeker in Europa tot de ontbinding van de nationalistische staten en hun machtsexpansie – dekolonisatie.

De moderne staat wordt dus getemd na twee wereldoorlogen, waarop cultureel gesproken een bevrijding van het individu volgt in de jaren zestig. Dat is in mijn ogen ook het bijzondere van de huidige tijd: met de radicale bevrijding van het individu loopt het bevrijdingsproject van de moderniteit ten einde. Het idee van totale beheersing is een fantoom

Determinisme
De volgende stap is nu de technologische. Maar die is dubbelzinnig, want die ondermijnt zijn eigen uitgangspunten. Het enige wat nog over is, het technologische, verlaat namelijk de uitgangspunten van de moderniteit, de vrije mens. We zijn nu namelijk ons brein aan het worden, waarmee de deur wordt opengezet naar eugenetica.

Zo zien we op dit moment een opvallende moderne schizofrenie in de postmoderne cultuur: die tussen autonomie en zelfbeschikking aan de ene kant en de volstrekte sociaal-biologische gedetermineerdheid en daarmee onvrijheid aan de andere kant. Ogenschijnlijk beheersen we de materie en zelfs het menselijk leven zelf, tegelijkertijd geeft deze kennis helemaal niet aan wat we eigenlijk zouden moeten doen met dit leven en moeten we onze eigen vrijheid als een illusie begrijpen. Zo komen weer terug bij Descartes, maar nu op een heel andere manier. We hebben zoveel materie en mathematische mechanica binnengehaald in het menselijk leven dat het vrije ik en de zin van leven zelf verdwijnen. Je kunt daarmee gerust spreken van een crisis van rationaliteit als zodanig.

We zitten daarom naar mijn mening cultureel gesproken in een fase waarin het geloof in rationaliteit tanende is. Dat hangt samen met de crisis van de hoge cultuur. Ik verwacht niet zoveel van de instituties van de hoge cultuur. Het element van aarde manifesteert zich juist in het feit dat de zaken geen vorm krijgen, in de verbrokkeling. Dat is destructief. Die foto enkele jaren geleden van de aarde als een kaars waar wij onze handen omheen houden is een uiting van volslagen overmoed. Als wij het evenwicht verstoren, worden wij er zelf uit verstoten. 

Transformatie
Het idee van totale beheersing is een fantoom. Het bevrijdingsproject van de moderniteit loopt ten einde We zitten aan de aarde vast. Het idee dat we tijdens dit leven aan de aarde zouden kunnen ontsnappen, ergens op een andere planeet, is kansloos, weten we inmiddels. Hoe meer we het heelal exploreren, hoe meer we worden teruggeplaatst op aarde. Dat was in feite ook de intuïtie die mijn proefschrift De verwaarlozing van het zijnde bepaalde.

Tijdens het schrijven ervan werd mij duidelijk dat Heidegger niet veel oog heeft voor de mens en de ziel. Zijn fenomenologie kijkt goed naar buiten, naar hoe de dingen verschijnen, maar is minder goed in naar binnen kijken. Daar komt ze alleen de mogelijkheid tegen dat de wereld en de dingen verschijnen - hun niets, maar dat brengt ons niet dichter bij de bewogenheid van het menselijk leven zelf. Ook de dingen worden zo miskend in hun betrokkenheid op het menselijk leven.

Misschien worden we als mensheid als geheel voor een transformatie gesteld. Of dat direct zal leiden tot menselijke verbroedering weet ik niet.  Ik heb de indruk dat we op alle mogelijke manieren op de eindigheid van ons bestaan worden gewezen. Ik geloof veel meer in een herwaardering van oudere bronnen. Daartoe behoort ook het christendom, maar neem ook de elementenleer: die kenden we tot diep in de moderne tijd en is nog aanwezig in ons alledaagse taalgebruik. Maar ik kijk ook verder dan het Westen, neem yin en yang, neem het boeddhisme.

Openbaring
Geopolitiek heb ik geen harmonieuze verwachtingen. Globalisering is de beweging van loskomen van de plaatsgebondenheid op aarde, die juist ook weer een aardse strijd oproept. Virtualisering van ons bestaan is daar een onderdeel van. Virtualisering is geen irrealiteit, maar een realiteit op aarde los van aarde, van ont-lijving zogezegd (het leven in indrukken van beeld en gevoel). Dat is op dit moment de macht die op ons ingrijpt. Ons huidige financiële stelsel is enerzijds volledig in deze globale gedelokaliseerde ruimte  opgenomen, tegelijkertijd meldt zich daarbinnen onmiskenbaar opnieuw het nationale, maar we weten niet hoe we daarmee om moeten gaan.

In deze tijd staan mede door deze verwarring onze instituties op het spel. Sommige bestuurders hebben nog steeds niet door hoe wankel de basis is geworden, maar er lijkt vooralsnog geen ander perspectief mogelijk. Dit is daarom een fase van maatschappelijke verkramping en verstening. Van een afnemende innerlijke betrokkenheid op de wereld zoals we hem kennen, waaruit het gevoel wegvloeit en die daarom een voorfase is van verbrokkeling en verkruimeling. Neem de schaalvergroting van woningbouwcorporaties, neem de scholen, neem Europa en de euro. Ze staan allemaal op wankelen. We geloven er in zijn huidige vorm eigenlijk al lang niet meer in, maar we zijn nog banger dat we ze moeten loslaten. Toch zal dat gebeuren.

Mogelijk is er een nog fundamentelere crisis nodig om het belang van grenzen en begrenzing weer te leren inzien. Overgangen denk ik eerder in breuken dan in vloeiende overgangen. Ik zie eerder perioden van schaarsten, van ziekten en conflicten op ons afkomen. Eigenlijk is dat al gaande.’