Na de seksuele revolutie

Zelfregulering als enige norm voor gezonde seksualiteit

 ‘In hogere sociale klassen zijn er meer gezinnen met een open opvoedingsstijl, waar het onderwerp seks min of meer alledaags is, óók aan de keukentafel, en bij een verdere voortzetting van de trends naar grotere gelijkheid tussen de seksen en de generaties en ook naar emancipatie van emoties en seksualiteit, zal dat aantal waarschijnlijk toenemen. Maar omdat ouders hun kinderen hebben afgewezen toen die uit lichamelijke nieuwsgierigheid door aanrakingen of aanwezigheid zich in de ervaring van de ouders op het terrein van de seksualiteit begaven, is het onmogelijk dat ze hun kinderen inzake seksualiteit ooit net zo kunnen bijstaan als met veters strikken of hun huiswerk algebra. (Wouters, 2012, p. 180) [1]

In zijn onlangs verschenen De jeugd van tegenwoordig; emancipatie van liefde en lust sinds 1880 presenteert socioloog Cas Wouters een boeiend overzicht van de ontwikkeling van de seksuele cultuur in de Nederlandse samenleving. Wouters is een smakelijk verteller. Het betoog wordt vaak onderbroken met observaties. Wouters heeft veel kunnen observeren. De seksuele revolutie voltrok zich voor zijn ogen. Wetenschappelijk bezien moet dat voor hem een gouden tijd geweest zijn.

Wouters heeft niet alleen de ziel van een wetenschapper maar ook die van een actievoerder. Al in de eerste alinea van het boek laat hij zich kennen op beide terreinen: ‘Op weg van de universiteit naar het Waterlooplein waar ik een etage had gekraakt – al moest dat woord in 1965 nog ingang vinden – liep ik over de Groenburgwal. Aan die gracht lag een hotel waar meisjes waren met negers – dat woord was nog gangbaar. … Seks stond centraal, maar ze spraken af voor het hele verlof (het gaat hier om VS-militairen, gelegerd in Duitsland), dus ze gingen ook samen winkelen, eten en dansen, meestal in Casablanca op de Zeedijk. Uit nieuwsgierigheid naar die wereld heb ik bijna een jaar lang iedere zondag in dat hotel gewerkt.’ (Wouters, 2012, p. 9)

Participerende observatie is een mooie onderzoeksmethode. Betrokkenheid bij het onderwerp, al was het maar in de vorm van nieuwsgierigheid, is niet per se een probleem. Maar het vereist wel distantie. Een wetenschappelijke distantie is niet Wouters’ sterkste kant. De activist in Wouters brengt hem er regelmatig toe de geobserveerde veranderingen in de seksuele cultuur te voorzien van een geëngageerd commentaar. Hij zou de seksuele cultuur graag in zijn banen leiden. Niettemin heb ik zijn boek met veel genoegen gelezen. Het is dan ook een zeer informatief boek. Doordat alle grote seksuologische onderzoeken onder de Nederlandse jeugd en volwassenen aan bod komen en onderling worden vergeleken, krijg je een goed zicht op de ontwikkeling van de seksuele cultuur in Nederland. En ook al bezondigt Wouters zich aan sociologismen en leunt hij eenzijdig op de civilisatietheorie van Elias, de theoretische inkadering voegt wel degelijk iets toe. Cijfers alleen, zonder duiding, zijn niet te verteren. Een tegenspraak oproepende auteur houdt de lezer alert.

Cijfermateriaal
Wouters bespreekt de uitkomsten van een aantal grote onderzoeken naar ‘Seks in Nederland’ van de afgelopen decennia. De onderzoeken zijn niet alle direct vergelijkbaar door verschil in vraagstelling en onderzoekspopulatie. Ondanks deze methodologische beperking gebruikt Wouters de opeenvolgende onderzoeken toch om een aantal trends te signaleren.

Wat allereerst opvalt is de gedeeltelijke ontkoppeling van seks en huwelijk. Uit onderzoeken direct na de Tweede Wereldoorlog blijkt dat de koppeling van seksualiteit aan het huwelijk nog stond als een huis. Natuurlijk was er een kloof tussen leer en leven, maar wanneer gevraagd werd naar de morele opvattingen van jongeren en ouderen bleek dat het overgrote deel vasthield aan de koppeling van seks en huwelijk. Dat is nu echt ouderwets: ‘veel voor elkaar voelen’  is voor 80% nu voldoende als motief voor geslachtsverkeer.  Terwijl één op de vier jongeren – was in 1995 één op de zes – inmiddels positief stond tegenover ‘vrije seks’ of ‘seks om de seks’. (Wouters, 2012, p. 207)

Niet alleen de moraal is verschoven, ook de praktijk Niet alleen de moraal is verschoven, ook de praktijk.De gemiddelde leeftijd waarop jongeren aan hun seksuele carrière beginnen was in 2005 opnieuw wat gedaald, net zoals de gemiddelde leeftijd van de eerste geslachtsgemeenschap. De tijd die verstreek tussen de eerste zoen en ‘de eerste keer’ was korter geworden. (Wouters, 2012, p. 207) Vlak voor de achttiende verjaardag had (in 1996, WHD) 50% van de leerlingen de eerste ervaring met geslachtsgemeenschap opgedaan. (Wouters, 2012, p. 200)

Omdat ‘veel voor elkaar voelen’ voldoende reden is voor geslachtsgemeenschap heeft dit tot gevolg dat er een cultuur van seriële monogamie ontstaat, waarbij Wouters constateert dat deze relaties in de schoolleeftijd een gemiddelde duur hebben van 3,5 maanden.

Uit de onderzoeken blijkt een groot verschil in praktijken tussen hoogopgeleide jongeren en laagopgeleide jongeren. Laagopgeleide jongeren beginnen gemiddeld eerder aan een seksuele carrière. Het aantal wisselende relaties is ook groter. Bovendien is er vaker sprake van seks vanuit een ‘lustmotief’ in plaats van ‘veel voor elkaar voelen’ als motief.

Het gaat niet altijd goed. ‘Laagopgeleide jongeren blijken bijna twee keer zo vaak tot seksuele handelingen te zijn gedwongen dan hoogopgeleide jongeren: jongens (hoog: 2,1%; laag 5,4%) en meisjes (13 en 21%). … In termen van gemiddelden blijkt dat één op de vijf à zes meisjes onder de 25 jaar (17,8%) wel eens is gedwongen om iets te doen of toe te staan op seksueel gebied, tegenover één op de 25 jongens (4,2%). (Wouters, 2012, p. 213)

Ouders stellen zich in het algemeen permissief op tegenover de verschuiving in het seksuele gedrag van jongeren. Op basis van een vergelijkend onderzoek naar seksuele opvoeding tussen Nederlandse en Amerikaanse ouders stelt Wouters het volgende: ‘Nederlandse ouders hadden de overtuiging ontwikkeld dat hun tieners een seksuele relatie aankonden, dat ze zich aan anderen konden binden en dat ze zichzelf in bedwang konden houden. In discussies over drinken van alcohol uitten ze een soortgelijk vertrouwen. Ze toonden de neiging de gevaren van seksualiteit te normaliseren: ze te erkennen maar ze vooral als beheersbaar te zien. Nederlandse ouders beweerden dat het een rationele beslissing was om hun tieners toe te staan met een vriendje of vriendinnetje te slapen, mits de relatie voldoende diepgang en stabiliteit had. In hun ogen was het een reactie op een realiteit waar ze toch geen greep op hadden en ze vonden die rationeel omdat hun houding hielp voorkomen dat tienerseksualiteit een wig in het gezin zou drijven. Immers zo vermeden ze conflicten en ontnamen hun kinderen een belangrijk motief  om het ouderlijk huis te verlaten en met succes, want het percentage thuiswonende jongeren is in Nederland en Vlaanderen flink gestegen. (Wouters, 2012, p. 204)

Betrokkenheid van ouders heeft een omgekeerd effect op de leeftijd waarop kinderen een seksuele carrière aanvangen. ‘De auteurs van Seks onder je 25e concluderen dat jongeren uit gezinnen waar ouders beter op de hoogte zijn van het doen en laten van hun kinderen gemiddeld op latere leeftijd seksueel actief werden, dat ze minder seksuele partners hadden en ook dat meer steun, affectie, responsiviteit en betrokkenheid van de ouders of een goede relatie met de ouders samenhing met een latere ‘eerste keer’.’  (Wouters, 2012, p. 208) Overigens heeft deze betrokkenheid een omzichtig karakter. Wij hebben het hier niet over het strikken van veters, zoals Wouters graag zou willen. ‘Met de ouders wordt door de meeste jongens en meisjes voor het 16e jaar wel over verliefdheid en relaties gesproken, vooral omdat de meeste ouders seks toestaan, ook thuis, mits hun tiener ‘er aan toe is’, het stel ‘veel voor elkaar voelt’ en ze het ‘veilig doen’. Toch lijkt de seksuele apartheid verder niet verminderd, want: ‘Alle (seks-gerelateerde, WHD) onderwerpen zijn minder vaak een onderwerp van gesprek. (…) Wensen en grenzen ten aanzien van seks worden nauwelijks met de ouders besproken’. Het overgrote deel van de jongeren wilde ook niet vaker met hun ouders over hun eigen seksualiteit praten dan ze al doen.’ (Wouters, 2012, p. 210)

Zelfregulering
Tot zover wat cijfermatige gegevens. Wouters geeft veel meer cijfers, maar de kracht van het boek schuilt vooral in de duiding van die cijfers. De kracht van het boek schuilt vooral in de duiding van de cijfers Een centraal thema in Wouters’ betoog, ontleend aan de civilisatietheorie van Elias, is de verdere doorwerking van zelfregulering, juist op het gebied van de seksualiteit. Elias spreekt in dit verband van de verschuiving van Fremdzwang naar Selbstzwang. Gedurende de twintigste eeuw zie je dat de burgerlijke seksuele moraal, sterk repressief van aard, verschuift naar individuele vrijheid. Volwassenen en jongeren dienen zelf vorm te geven aan hun seksuele identiteit. Steeds minder op basis van burgerlijke regels en voorschriften. ‘In brede linie heeft zich, vooral sinds de jaren zestig, een beheerste liberalisering voorgedaan, een gereguleerde deregulering van gedrags- en gevoelsreguleringen, óók seksuele, die hier verder ging dan in andere westerse landen zoals het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en de USA.’ (Wouters, 2012, p. 104)  Alles draait nu om zelfregulering. De vrijheid is ongekend groot. Maar dat betekent niet dat die ongebreideld benut dient te worden. Het individu zoekt zelf zijn weg in die vrijheid.

Wouters formuleert hier een theorie van de eerste, de tweede en de derde natuur van de mens. Onder de eerste natuur verstaat Wouters de psychische openheid voor emoties en impulsen. Het is juist de tweede natuur die die openheid in de weg staat. ‘De term ‘tweede natuur’ verwijst naar een type zelfregulering dat is gebaseerd op een sterk automatisch functionerend geweten.’ Die tweede natuur, gevormd door de repressief burgerlijke cultuur, stond in de jaren zestig onder grote druk. Mensen lieten de eerste natuur weer toe tot het regulerend centrum van hun persoonlijkheid. Uit die confrontatie tussen eerste en tweede natuur ontstaat een derde natuur. ‘De term ‘derde natuur’ attendeert op de ontwikkeling van een niveau van bewustzijn of tegenwoordigheid van geest waarop idealiter alle vormen van  externe en interne controle – dus zowel de impulsen van de eerste natuur als de tegenimpulsen van de tweede natuur – in de berekening worden betrokken, alsook alle mogelijkheden om daaraan vorm te geven (of te ontsnappen) die berusten op een inschatting van de gevaren en de kansen van elke situatie en relatie, op korte en lange termijn.’ 

Lustbalans
Hiermee samenhangend wijst Wouters op verschuivingen in, wat hij noemt, de lustbalans [2]. In de lustbalans gaat het om de spanning tussen seks als uiting van lust dan wel als uiting van een relatie. De balans tussen kortweg het verlangen naar seks of het verlangen naar liefde verschuift volgens Wouters in die zin dat het een en/en-kwestie is geworden. ‘Uit mijn studie Seks en de seksen blijkt dat gedurende de hele twintigste eeuw – met stroomversnellingen in de jaren twintig en in de jaren zestig en zeventig – de traditionele lustbalans is verschoven in de richting van een ‘seksualisering van de liefde’ en een ‘erotisering van de seks’.’ (Wouters, 2012, p. 100) Op dit punt komt Wouters tot een antropologische observatie: ‘mijn uitgangspunt is dat jongeren zich een seksuele identiteit eigen maken terwijl ze hun lichamelijke nieuwsgierigheid en hun erotische en seksuele verlangens nader verkennen. Die verlangens richten zich op anderen en alleen al daarom zijn het ook verlangens naar een relatie. Bovendien vindt bevrediging van seksuele verlangens plaats in een relatie, hoe kortstondig of gefantaseerd ook. Op het moment dat kinderen seksueel rijp worden, zijn hun relationele verlangens al vrij ver ontwikkeld, net als hun hele patroon van zelfregulering.’ (Wouters, 2012, p. 99)

Terugblikkend constateert Wouters dat de seksuele revolutie in de jaren zeventig de seksualiteit bevrijd heeft uit haar kluisters van burgerlijkheid en benepenheid. Er werd gestreden voor seksuele bevrediging en meer seks bij de liefde. De protesten tegen porno en instantseks uit recenter tijden en de zorg over de seksuele verwildering van de moderne jongere (breezer-seks) staan volgens Wouters in het teken van het verlangen naar meer relationele bevrediging. Het gaat nu uitdrukkelijk om meer liefde bij de seks. ‘Dit oogmerk is waarschijnlijk mede ontstaan uit moeilijkheden die seriële monogamie op den duur aankleven. Bij het klimmen der jaren stijgt immers het verlangen naar een intieme geliefde met wie het mogelijk is een kinderwens te delen. Oud worden zonder zo’n geliefde –en dus ook zonder kinderen – is sinds lang een door velen geducht schrikbeeld en het heeft nog aan kracht gewonnen door de aandacht die de afgelopen jaren is uitgegaan naar het risico van snel verminderende vruchtbaarheid boven de dertig.’ (Wouters, 2012, p. 286)

Saldo
Lezing van Wouters’ analyses van allerlei seksuologisch onderzoek en zijn duiding van de gegevens geven een goed zicht op de gevolgen van de seksuele revolutie voor onze seksuele cultuur.

  1. Het ontkoppelen van seksualiteit en relationele verbondenheid kan sinds de jaren zestig wel, gebeurt ook, maar is niet tot het normale repertoire gaan behoren. Voor zowel jongeren als ouderen is een zekere mate van relationele verbondenheid voorwaarde voor seksualiteit. Recente stemmen wijzen zelfs op een herwaardering van die relationele verbondenheid en een morele diskwalificatie van seks om de seks. De eisen die aan het ‘veel voor elkaar voelen’ worden gesteld, worden opgeschroefd.

  2. De seksuele en de relationele ontwikkeling van jongeren lopen nu meer gelijk op. Ware liefde laat op zich wachten. En omdat dat lang kan duren verkennen jongeren zowel het terrein van de relationele als de seksuele liefde. Veelal in samenhang. De anticonceptie maakt dit mogelijk. Seks en liefde zijn speelgoed voor pubers geworden Seks en liefde zijn speelgoed voor pubers geworden. Wouters, de jongeren en hun ouders maken zich hier geen zorgen om. Met vallen en opstaan vormen jongeren zowel hun seksuele als hun relationele identiteit in serieel monogame relaties. Tot het moment waarop zij als volwassene toe zijn aan een definitieve relatie met het oog op kinderen.

  3. Vanuit dit perspectief is Wouters enigszins relativerend over seks onder dwang. Het hoort bij het ontwikkelingsproces van jongeren om nee te leren zeggen, te ontdekken wat niet prettig is, spijt te hebben van concessies, spijt te hebben over uitgeoefende druk, enzovoort. Autonomie en vrijheid moet je ook leren.

  4. Zelfregulering maakt dit alles mogelijk. Zelfregulering bestaat bij de gratie van de erkenning van de eigen autonomie en respect voor de autonomie van de ander. Dat is de gids door dit gebied.

  5. Wouters geeft veel aandacht aan de lagere sociale klassen. Daar lijkt de klassieke seksuele moraal nog langer na te werken in de opvattingen. Tegelijkertijd wordt daar eerder en frequenter seksueel geëxperimenteerd, in strijd met de eigen moraal. Daarbij is ook vaker sprake van dwang en druk en is het vermogen tot relationele verbondenheid minder groot. Kenmerkend voor de seksuele opvoeding in deze gezinnen is dat het minder open is. Ouders houden minder contact. Wouters verbindt dit met hiërarchie. De sterk hiërarchische positie van ouders leidt tot verzet en ondergronds gedrag. Bovendien zet het aan tot de toepassing van dwang en het toelaten van het over grenzen gaan.  Zelf verbind ik genoemde gedragingen eerder met een geringer vermogen tot reflectie en daarmee tot zelfregulering.

Meevaller
Wanneer je Wouters leest lijkt het met de gevolgen van de seksuele revolutie wel mee te vallen. Daarmee neemt hij een afwijkende positie in ten opzichte van diverse recente publicaties in onder meer NRC en andere bladen. Daarin wordt gesuggereerd dat Nederland is doorgeslagen en gekenmerkt wordt door een dionysische seksuele cultuur. Regelmatig wordt er gewaarschuwd voor de gevolgen van een onmatige seksuele gedragsstijl onder jongeren. Wouters ziet deze waarschuwingen eerder als uitingen van een onvolgroeide seksuele ontwikkeling. Wie zijn lust nog niet aanvaard heeft wordt angstig en reageert verkrampt. De hoofdlijn in onze cultuur is immers dat lust en verbondenheid bij elkaar komen?

Tot op zekere hoogte valt het inderdaad mee. De verschuiving die Wouters signaleert van een sterk door lust gedreven seksuele moraal sinds de jaren zeventig naar een meer door liefde en relationele verbondenheid gedreven seksuele moraal is een positieve ontwikkeling. Het vertoont ook een sterke parallellie met een van de betere bijdragen vanuit de christelijke ethiek aan het debat over seksualiteit: Venus aan de leiband van H.W. de Knijff. Na een uitgebreide schets van de ontwikkeling van Europa’s erotische cultuur besluit De Knijff zijn boek met een fenomenologische duiding van de seksualiteit. Daarbij benadrukt hij dat seksualiteit per definitie niet opgesloten kan worden in de autonomie van het individu, maar een relationeel gegeven is. Het ‘tot één vlees worden’, gemeenschap, schaaft aan een op eigen lust gerichte mentaliteit. Als een mens zich ergens realiseert dat hij een relationeel wezen is dan wel hier. De individualistische seksuele moraal van de jaren zeventig sluit misschien wel aan bij het driftmatige van het mens-zijn, maar sluit hem daar ook in op. Dat hier weerwerk tegen opkomt en dat er weer meer aandacht komt voor een institutionele bedding voor de seksualiteit in duurzame relaties, zoals ook naar voren komt in de door Wouters geschetste ontwikkeling, laat zien dat het wezen van het mens-zijn zich niet al te lang laat verloochenen. De Knijff schrijft in de jaren tachtig: ‘Er is dus voor de christelijke ethiek, antropologisch gezien, alle reden, om voor het huwelijk als liefdevorm op te komen. Zij heeft enige argumenten, niet alleen uit maatschappelijk-institutionele overwegingen – dat geschiedt vaak en heeft zeker ook goede gronden  –, maar ook ter verdediging van de liefde zelf. De huwelijksliefde redt de sexus en de eros, maakt de liefde eerst recht mogelijk en duurzaam, zij doet recht aan het geheel der menselijke – onderling vaak zo tegenstrijdige – behoeften door die in een heden te plaatsen, waarin zij tot ontplooiing kunnen komen.’ (De Knijff, 1987, p. 292) [3] Het lijkt erop dat onze cultuur langzaam maar zeker toe is aan die herwaardering van het huwelijk. In ieder geval van duurzame relaties.

Exclusiviteit
Ondertussen heeft de verandering in de seksuele opvoeding, waarbij ouders niet langer begrenzen en toezicht houden, maar ruimte laten en faciliteren met voorlichting, anticonceptie en gastvrijheid, tot gevolg dat jongeren meer vanzelfsprekend experimenteren en met vallen en opstaan hun weg zoeken in het gebied van de seksualiteit. Deze permissieve opvoeding gaat in hoogopgeleide kringen veelal gepaard met een goede ontwikkeling van de zelfregulering. Kinderen zoeken zelf naar vormen van institutionele inbedding van hun seksualiteit. Tegelijkertijd is de behoedzaamheid om seksualiteit onderdeel te laten zijn van een verliefdheid afgenomen. Het is de vraag of de afname van het exclusief bewaren van seksualiteit voor het huwelijk, al was het maar in de moraal, niet leidt tot nodeloos veel hartzeer door de serialiteit van de relaties, maar ook tot een zeker onvermogen tot exclusiviteit, wat toch het kenmerk van een huwelijk is. Exclusiviteit moet ook geoefend worden en seriële monogamie is misschien niet de juiste oefenschool Seriële monogamie is misschien niet de juiste oefenschool.

Lagere klasse
De aandacht die Wouters schenkt aan de gevolgen van de seksuele revolutie voor de lagere sociale klasse laat zien dat daar zelfregulering minder gericht lijkt te zijn op verdieping van de relatie en meer op het ruimte geven aan de seksuele vrijheid. Zelfregulering van gevoelens en driften veronderstelt discipline en rationele reflectie. Het is Dalrymple die alweer jaren terug hetzelfde gethematiseerd heeft. Waar de hogere klasse meer vrijheid aankan, leidt diezelfde vrijheid in de lagere klassen al gauw tot onmatigheid. Het is dan ook de vraag of het ontbreken van een collectieve dwingende moraal op het gebied van seksualiteit niet vooral tot schade leidt in dit deel van de samenleving.

Gezinssocioloog Kees de Hoog legde hier in 2005 de vinger bij. Dat deed hij in de ook verder zeer lezenswaardige bundel van Civis Mundi Seksuele revolutie ter discussie; van Phil Bloom tot Seks and the City. In deze bundel onder redactie van S. Couwenberg wordt de seksuele revolutie rustig en evenwichtig geëvalueerd, door enthousiastelingen (Wouters doet ook mee) en critici. Gezinssocioloog De Hoog behoort tot de critici. De liberale seksuele mediacultuur schetst in zijn ogen een hedonistisch beeld van seksualiteit. Dit beeld weerspiegelt bepaald niet de werkelijkheid. ‘De hedonistische commercialisering gaat voorbij aan het feit dat bij de overgrote meerderheid van de bevolking de seksualiteit ligt ingebed in meer omvattende intermenselijke relaties en geen doel op zichzelf is.’ (De Hoog, 2005, p. 81)[4] Maar niet iedereen beschikt over voldoende zelfregulering om zich te onttrekken aan het beeld van de hedonistische seksualiteit dat in de media geschetst wordt. En zo ontstaat er gek genoeg een nieuwe tweedeling: mensen die zich kunnen onttrekken aan het geschetste beeld in de media en zij die zich daardoor laten beïnvloeden met alle gevolgen van dien voor relaties, seksuele beleving en verslaving, enzovoort. De seksuele revolutie maakt zo bezien wel degelijk slachtoffers.

Esthetiek
Wouters gaat niet echt in op het thema seksualiteit zelf. Het enige wat hij doet is in kaart brengen hoe de seksuele cultuur zich ontwikkeld heeft, daarbij benadrukkend dat het met de negatieve effecten allemaal wel meevalt. Nederland is op seksueel gebied niet gedegenereerd tot een narcistische en dionysische samenleving. Maar wat goede seksualiteit nu is, krijgt geen echte aandacht. Laat staan dat er een morele visie op verwoord wordt Een morele visie op wat goede seksualiteit is, wordt niet verwoord. Wouters lijkt dit over te willen laten aan het autonome individu.  In de genoemde bundel van Civis Mundi laat de ethicus Wils zich in een kritisch artikel over de seksuele revolutie, met daarin ook aandacht voor de christelijke traditie, wel uit over de richting waarin de seksuele cultuur zich in zijn ogen dient te ontwikkelen. Hij zoekt de oplossing,  in navolging van Foucault,  in de esthetisering. ‘Wat beide houdingen, die van de repressie en die van zo groot mogelijke seksuele vrijheid, ondanks hun bijna diametraal verschil verbindt, is wat ik de naturalisering van de seks zou willen noemen. De repressie-houding ziet in de seks een ongebreidelde energie aan het werk, die met alle middelen moet worden ingetoomd. De gepopulariseerde seksuele vrijheidsmoraal pleit voor een vermenigvuldiging van seks-praktijken en seks-partners als een vorm van weerstand tegen de beteugeling, die de cultuur ons oplegt. Het model van de zelfzorg legt daarentegen sterk de nadruk op permanente verantwoordelijkheid voor de goede vorm, op hoffelijkheid en beleefdheid in het seksuele verkeer. De ethiek van de seksualiteit verkrijgt hier het uiterlijk van een esthetiek van de seksualiteit. Seks kan niet zonder zorgzaamheid voor vorm en stijl. (Wils, 2005, p. 144) [5]

Dergelijke ethische pleidooien zijn prettig om te horen in contrast met de banaliteit van onze hedonistische seksuele cultuur. Esthetisering van de natuur is fraai. Maar door het te contrasteren met repressie, houd ik mijn twijfels. Wat is er toch mis met repressie? Esthetisering van de drift lijkt mij overigens evenzeer een vorm van repressie.  De repressie zal bij esthetisering vooral afkomstig moeten zijn van de zelfregulatie. Daarmee wordt veel gevraagd, in het bijzonder van de lagere sociale klasse.

De Knijff onderscheidt in zijn al eerder genoemde Venus aan de leiband vier lagen als het gaat om de seksuele ethiek. Allereerst onderscheidt De Knijff de sexus. Daarmee doelt hij op de drift. ‘Wij stellen vast, dat er alle reden was en is, de ruimte van de sexus als antropologische basiswerkelijkheid op te eisen en haar adeldom te verdedigen; tevens, dat er waakzaamheid geboden is tegenover een stuurloos geworden en het bestaan overheersende seksualiteit.’ (De Knijff, 1987, p. 284)

De tweede laag is die van de eros. Deze komt in veel overeen met Wils’ pleidooi voor esthetisering van de seksualiteit. ‘Als men bij de sexus over bevrediging spreekt, heeft men het oog op de bevredigende voltrekking van de coïtus; maar de erotische eisen gaan veel dieper en zijn veel moeilijker benoembaar, zij willen een innerlijke harmonie met de totale, in betekenissen en gevoeligheden voorgeprogrammeerde ‘wereld’. (…) De eros is schoonheidservaring, omdat hij de wereld als voor mij betekenisvol beleeft; tegelijkertijd is deze betekenisvolheid een pure suggestie, zij hangt aan de oppervlakte der verschijning.  (…) Het verzet tegen institutionalisering is wezenlijk eigen aan de eros; deze zoekt de vrijheid, het eigen recht naar zijn diepste verlangens tegen de conventie in, hij is in deze nietsontziend ten aanzien van huwelijk en gezin. (…) Zogezien is er werkelijk wel grond voor Nygrens tekening van de eros als zichzelfzoekend, omhoogstrevend liefdesverlangen, dat de ander als middel gebruikt om zichzelf te verwerkelijken. Er is ook alle reden om zichzelf als erotisch wezen te wantrouwen {6}. Ook de eros vernietigt telkens weer zichzelf en dat is betreurenswaardig voor zoveel schoons. Maar wil hij voor de desillusie worden behoed, dan moet hij in dienst gesteld worden van een ‘hogere’ werkelijkheid.’ (De Knijff, 1987, p. 288)

De derde laag is die van de philia, de institutionele bedding van de seksuele relatie in een huwelijk. ‘Hun sexualiteit, zijnde de unieke gemeenschap van deze man en deze vrouw als geslachtelijk gedifferentieerde wezens, heeft dan de keuze, de trouw, de duurzaamheid als wezenlijke kenmerken. Het is de zo geformuleerde philia, die niet alleen een regulering van de sexuele drift en het erotische verlangen betekent, maar ook aan een eigensoortige liefdebehoefte van de mens voldoet, nl. die van duurzame geborgenheid. Het gevoel zoekt in het leven een ‘tehuis’, waarin de ervaringen van de ‘levensweg’ binnengebracht en gedeeld worden.’ (De Knijff, 1987, p. 290)

Ten slotte noemt De Knijff nog de agapè. Hier treedt de liefde weer uit de ‘bunker van de institutionele liefde’. ‘Van behoefte is weliswaar hier alleen onder bepaalde voorwaarden sprake, maar het is toch een arm leven, dat niet in blijvende bewogenheid gericht is op al wat arm, ellendig en hulpbehoevend is. Ook hier kan van een liefdegevoel sprake zijn, dat ver boven het veel gesmade medelijden uitgaat. Hoe dit ook zij, voor ons is hier van belang, dat de agapè als het generzijds van onze liefde het verborgen punt is waarop zij is gericht en waarin zij tot haar bestemming komt; onder het aspect van de liefde openbaart zij aan ons de alomvattende liefdegloed van Gods wezen, die zijn afglans heeft in onze liefde, hoe fragmentarisch, mislukt en zondig die ook gestalte krijgt. Wij ontdekken zo niet de liefde Gods vanuit onze liefdes – sexus, eros, philia – maar wij begrijpen hen als fragmentarische verwijzingen naar en genadige realisering van Gods eigen liefde’. (De Knijff, 1987, p. 293)

Het is mooi dat in onze seksuele cultuur, zoals Wouters die beschrijft, het verlangen naar meer humaniteit de kop weer opsteekt. Maar met De Knijff vermoed ik dat wij het met esthetisering niet redden. Het is te hopen dat jongeren al experimenterend eerder bij de philia uitkomen en daar dan toe in staat zijn. Zelfregulering vraagt te veel van een mens.

  1. De jeugd van tegenwoordig; emancipatie van liefde en lust sinds 1880, door Cas Wouters, Amsterdam, 2012.
  2. De seksuele revolutie heeft bepaald niet bijgedragen aan een esthetisering van het seksuele taalgebruik. Seksuologisch onderzoek uit de jaren zeventig wordt gekenmerkt door taboedoorbrekend, plastisch taalgebruik. Wouters geeft hier ook de voorkeur aan.
  3. H.W. de Knijff, Venus aan de leiband; Europa's erotische cultuur en christelijke sexuele ethiek, Kok, Kampen, 1987.
  4. K. de Hoog, ‘Van seksueel taboe naar hedonistische commercialisering’, in: S. Couwenberg, Seksuele revolutie ter discussie; van Phil Bloom tot Sex and the City (Civis Mundi jaarboek 2005), Damon, Budel, 2005, p. 72-83.
  5. J. Wils, ‘De dubbelzinnigheid van seks en de valkuilen van de christelijke traditie’, in: S. Couwenberg, Seksuele revolutie ter discussie; van Phil Bloom tot Sex and the City (Civis Mundi jaarboek 2005), Damon, Budel, 2005, p. 128-144.