Van ballingsoord naar thuisland

Christelijke jeugd in een moderne cultuur
'Refojeugd is niet meer te houden' kopte Trouw een tijdje terug naar aanleiding van een serie artikelen in het Reformatorisch Dagblad. Het RD had onderzoek gedaan naar de lifestyle van reformatorische jongeren en kwam tot de schrikbarende ontdekking dat zij evengoed een bioscoopje pikken, Radio 538 beluisteren, de BreakOut of Fancy lezen en druk gebruik maken van (open!) internet en mobiele telefoons.

Volgens Trouw vormt de refojeugd de tijdbom onder de cultuur van de laatste zuil. Het RD zelf wijst naar ‘de Gereformeerde Kerken als baken in zee’ [2] en in een open brief doet de hoofdredacteur nog een dringend appél op de jeugd om deze zondige levensstijl vaarwel te zeggen [3].

Het gaat mij in dit artikel niet zozeer om de levensstijl van de refojongeren. Het recente RD-onderzoek is echter wel een illustratie bij het punt dat ik wil maken, namelijk dat een groot deel (orthodox) christelijke jongeren niet leeft vanuit het idee van antithese, dat wil zeggen: van distantie tot de cultuur. Integendeel: zij voelen zich onderdeel van de Nederlandse samenleving en zien de huidige cultuur niet zozeer als ‘de grote boze wereld’.

Cultuur als spanningsveld

De verhouding tussen enerzijds het christelijk geloof en anderzijds de cultuur (als het min of meer samenhangend geheel van voorstellingen, opvattingen, manieren van leven, waarden en normen, dat onze samenleving kenmerkt) is voor orthodoxe christenen altijd een spanningsveld geweest. Omdat juist op missionair gebied de ontmoeting – of confrontatie – van geloof en cultuur plaatsvindt, werd het spanningsveld tussen beide vaak besproken vanuit een missionaire insteek. Veelal ging het dan om de vraag hoe ver je mocht gaan in de aanpassing aan de cultuur, om het evangelie te communiceren in ‘de wereld’. Orthodoxe christenen gaven verschillende antwoorden op deze vraag. Door sommigen werd alle nadruk gelegd op het ‘niet van de wereld zijn’, wat zich dan uitte in het isolement van de eigen groep en het zoeken naar bescherming tegen de invloeden van de cultuur. Anderen bepleitten een meer open benadering van zoeken naar openingen in de cultuur en van een vaak voorzichtige aanpassing.
Nog niet zo lang geleden werd hierover nog een uitgebreide discussie gevoerd naar aanleiding van het boek Uitgedaagd door de tijd [4], geschreven vanuit de kring van de IZB (Hervormde Bond voor Inwendige Zending). In dit boek wordt een pleidooi gevoerd om, vanuit een missionaire houding, de kansen en openingen die de cultuur biedt te grijpen en daarom dus ook de cultuur en de vragen van de mens in die cultuur uiterst serieus te nemen. De kerk mag de cultuur nooit afschrijven. Ze hoeft de negatieve kanten van die cultuur niet uit het oog te verliezen, maar dient zich wel allereerst te richten op de kansen en aanknopingspunten voor het evangelie. De Amsterdamse professor in de theologie dr. A. van de Beek reageerde uiterst kritisch en afwijzend op de benadering die Uitgedaagd door de tijd voorstaat. Met de vraag ‘Moet er dan niet meer gedoopt worden?’ stelde hij de positieve relatie tussen theologie en cultuur, tussen de gelovige en de wereld, die hij in het boek proefde onder kritiek. ‘Als het om de presentie van de kerk in de wereld gaat, dan kan het niet anders gaan dan om een radicale cultuurkritiek’[5].

De discussie die hierop volgde heb ik in mijn afstudeerscriptie geanalyseerd. Ik heb geprobeerd daarin mijn eigen weg te vinden. Van de Beeks pleidooi voor ontmaskering van de cultuur [6] was voor mij niet alleen missionair gezien geen optie, maar ik kon ook niet meegaan in zijn radicale afwijzing en veroordeling van de (West-)Europese cultuur in haar geheel. Wat dit betreft stond ik dichter bij het pleidooi van Uitgedaagd door de tijd om te zoeken naar inculturatie, om te balanceren langs de kloof van traditie en cultuur, waarbij er mijns inziens wel ruimte moet zijn voor een bescheiden cultuurkritiek, die zich niet zozeer uit in woorden, maar in daden.

Achterhoedegevecht

Nadat mijn scriptie was afgerond, bleef ik echter met een onbestemd gevoel zitten. Ik realiseerde mezelf, dat ik me had bezig gehouden met een soort van achterhoedegevecht. ‘Is voor mijn generatie zowel de veroordeling van de cultuur door Van de Beek, als de voorzichtige openheid naar de cultuur vanuit missionaire motieven, niet achterhaald?’, zo vroeg ik me af. Neemt een nieuwe generatie christenen niet heel vanzelfsprekend de cultuur als uitgangspunt, ook wanneer zij misschien nog wel oog heeft voor dreigende elementen in die cultuur?
Voor jonge christenen is seculiere cultuur vanzelfsprekendDe auteurs van Uitgedaagd door de tijd zoeken heel bewust naar een wisseling van perspectief, naar een nieuwe (missionair gekleurde) bril om naar de cultuur te kijken en om de cultuur als uitgangspunt te nemen. Voor hen betekent deze zoektocht een wisseling van paradigma, want zij hebben ‘de eeuw van hun vader’ nog gekend, de periode voordat God verdween uit Jorwerd en vele andere plaatsen.

Maar een jongere generatie leest ‘De eeuw van mijn vader’ als een stukje nostalgische geschiedenis, dat behoort aan de eeuw van hun grootouders. En voor jonge christenen – reformatorisch of evangelicaal – geldt dat God bij wijze van spreken al verdwenen was voordat zij er waren. Zij zijn opgegroeid in een moderne en seculiere cultuur, waar de kerk een plaats heeft aan de rand van de samenleving en waar God en geloof tot het privé-domein worden gerekend. En, anders dan bij hun ouders vaak het geval is, is dit alles voor hen vanzelfsprekend en normaal. Hierin zijn de jongeren uit de hervormde bondsgemeente in de Randstad, waar ik twee jaar catechisatie gaf, niet anders dan de jongeren in de Samen op Weg gemeente, waar ik nu werkzaam ben.
In mijn zoektocht naar een beeld om duidelijk te maken wat ik bedoel, stuitte ik op de geschiedenis van de ballingschap. Ik heb daarbij veel gehad aan het boeiende boek van Bernard Rootmensen, Waar het op aankomt [7], die de geschiedenis van de Babylonische ballingschap gebruikt als leermodel om ons in te spiegelen en daaruit lering te trekken. Met een kleine variatie op zijn tiende stelling [8], stel ik: ‘Wat orthodoxe christenen hebben meegemaakt vertoont een boeiende parallel – met in achtneming van alle grote verschillen tussen toen en nu – met het tijdperk van de Babylonische ballingschap.’ Een grote groep Israëlieten werd als ballingen naar Babel gevoerd. Daar, in dat vijandige gebied, begon de zoektocht naar hun identiteit. Hoe ga je om met je geschiedenis en je traditie en hoe geef je die vorm in een radicaal nieuwe context? Aanvankelijk overheerste de schrik, de desoriëntatie, de gevoelens van vervreemding, heimwee naar vroeger. Psalm 137 verwoordt dat prachtig.

Vervreemden, ontheemden, ballingen. Zo zou je ook een grote groep orthodoxe christenen kunnen typeren. De cultuur waardoor zij omgeven worden is de hunne niet. Zonder dat ze dat wilden zijn ze weggevoerd uit de eeuw van hun vader en leven ze in een moderne en seculiere samenleving. Door de confrontatie met invloeden van buitenaf worden ze vaak in het defensief gedwongen. Ze trekken zich terug in een isolement en schermen zich af tegen de wereld van buiten. Van de Beek doet nog een poging tot ontmaskering van de cultuur, maar voor velen gaat dat al te ver: zij trekken zich helemaal niets aan van de cultuur en pogen met alle moeite hun eigen traditie (zuil!) staande te houden.

Ballingsoord wordt thuisland

Het is moeilijk na te gaan hoe de nakomelingen van de weggevoerde Israëlieten zich in Babel opstelden, welke houding zij aannamen. Waarschijnlijk zal men hier verschillend mee zijn omgegaan. Feit is echter wel, dat hun positie totaal anders was dan de positie van hun ouders. Babel was hun land van geboorte, ze hadden er hun thuis. Ik kan me voorstellen dat het zingen van Psalm 137 hen anders verging dan hun ouders. Het heimwee naar Sion was ze wellicht met de paplepel ingegoten, maar tegelijk was Sion een stad ver weg, een stad die slechts bestond in de (religieuze) verbeelding.

Dit beeld kan een goede vergelijking zijn voor de situatie van een nieuwe generatie christenen in onze tijd. Voor een deel zoeken zij, samen met bijvoorbeeld de auteurs van Uitgedaagd door de tijd naar een voorzichtig-open benadering van de cultuur. Dit vertoont overeenkomsten met het proces dat de ballingen in Babel volgens Rootmensen hebben doorgemaakt en dat hij typeert met de trefwoorden ‘loutering, concentratie, confrontatie en vernieuwing’ [9]. Ik herken in mijn eigen ontwikkeling, mijn zoektocht, wel iets van deze trefwoorden. Maar ik ben dan ook opgegroeid in een plaats waar het ‘volkskerk-idee’ nog enigszins in tact was en waar de (overwegend orthodoxe) kerken een duidelijke plaats hadden binnen de gemeenschap. Toen ik de wijdte en de ruimte van Gods wereld ontdekte, bracht dat een hele ontwikkeling met zich mee. Wat dat betreft bood het essay van Paul van Trigt in Wapenveld [10] mij veel momenten van herkenning.

Ik kan het idee echter niet onderdrukken dat dit proces van confrontatie, loutering en vernieuwing (dat vaak een existentiële zoektocht impliceert) wellicht herkend wordt door veel C.S.F.R.-studenten met een orthodox-gereformeerde opvoeding, maar dat het zeker niet opgaat voor het gros van de jonge christenen. Zij lijken onze moderne en seculiere cultuur simpelweg als een gegeven te aanvaarden. Ze ervaren eerder de cultuur van de kerk, de wereld van het geloof als vreemd of zelfs vervreemdend, dan dat ze zich ontheemd voelen in de wereld waarin hun leven van alledag zich afspeelt. De discussie rond Uitgedaagd door de tijd, het essay van Paul van Trigt en waarschijnlijk ook dit artikel is aan hen niet besteed. Hun dominees preken misschien nog over vreemdelingschap en waarschuwen dat het aardse leven ‘geen blijvende stad’ is, maar dit gaat waarschijnlijk voorbij aan het grootste deel van hun jongere publiek.

Want zij staan voluit in déze wereld – en deze wereld is hún wereld. Het is hun thuis. Een andere wereld hebben ze niet gekend. Natuurlijk beseffen ze dat het geloof hen onderscheidt van andere jongeren. Maar het leven van jongeren is toch al zo gefragmentariseerd, dat het geloof daarbij ook nog wel een plaats kan krijgen. Soms gebeurt dat omdat het er nu eenmaal bij hoort, omdat ze hun opvoeding niet willen verloochenen of vanwege het perspectief van de eeuwigheid dat hen is ingeprent. Maar vaak kiezen jongeren er ook uit volle overtuiging voor om God, het geloof en de kerk een plaats te geven in hun leven. En dat weten ze dan meestal goed te combineren met hun staan in de wereld, hun leven van alledag. In hun beleving zijn dat geen zaken die elkaar uitsluiten. De stereotype opmerking dat christenen wel in de wereld maar niet van de wereld zijn, klinkt in hun oren dan ook als een oubollig cliché. Waar orthodoxe christenen juist vaak gekenmerkt worden door een houding van antithese, distantie tot de cultuur, cultuurkritiek enzovoort, zeggen deze begrippen veel van hun jongeren weinig meer.

De vraag is, of dit erg is. Volgens het Reformatorisch Dagblad wel. Zij ziet de dreigende wereldgelijkvormigheid als een groot gevaar. Opvallend is daarbij wel dat het RD die wereldgelijkvormigheid vrij eng invult. Het lijkt te worden beperkt tot het luisteren naar popmuziek, het bezoeken van de bioscoop, het lezen van populaire jongerenbladen en het gebruik van mobiele telefoons en internet. Inderdaad is het een opvallende ontwikkeling, dat de lifestyle van een deel van de refojeugd weinig verschil vertoont met de seculiere jeugdcultuur. Maar mijns inziens legt deze beperkte invulling van de wereldgelijkvormigheid een zwakte bloot, die veelvuldig voorkomt onder orthodoxe christenen. Het ‘niet van de wereld zijn’ valt dan samen met het houden van allerlei concrete regels (aangaande muziek, uitgaan, seksualiteit enz.) en daarin ligt dan het onderscheid tussen christelijke jongeren en de populaire jeugdcultuur. Het idee van antithese en cultuurkritiek wordt veelal beperkt tot deze zaken. Op die manier verwordt het christen-zijn tot het vasthouden aan een voorbije cultuur, het vastklampen aan de eeuw van vader, terwijl die toch echt voorbij is.

Opdat de wereld er onder verandert

Boeiend is het hoe Rootmensen beschrijft dat de Israëlieten in ballingschap, nadat ze de schok van confrontatie te boven zijn gekomen, een proces doormaken van loutering, concentratie en vernieuwing. Zo zullen ook christenen in een veranderende situatie, in de context van een moderne en seculiere cultuur, moeten zoeken naar waar het op aankomt; het proces van loutering, concentratie en vernieuwing moeten ondergaan. Angstvallige afscherming van de cultuur biedt geen soelaas – zo laat het onderzoek van het RD zien. De invloed van de cultuur kun je niet tegenhouden. Veel christelijke jongeren ervaren de huidige cultuur als normaal en vanzelfsprekend. Ze zijn nooit anders gewend geweest. Ze voelen zich geen ballingen in Babel. Ik zou dit feit niet per definitie negatief willen interpreteren. Christenen zijn niet geroepen zich terug te trekken, maar om in te gaan. Met Rootmensen zeg ik mee, dat christenen van harte ‘ja’ mogen zeggen tegen het leven en de cultuur en dat we ook de hedendaagse moderne cultuur in principe positief tegemoet mogen treden [11].

Alleen door waarden kunnen christenen zich onderscheiden van wereldEr is echter een keerzijde: het evangelie staat in principe kritisch tegenover elke cultuur. Daarom is het van groot belang om aandacht te blijven geven aan de antithese en de vreemdelingschap. Ook bij jongeren. De vraag waar we voor staan is, hoe dit ingevuld moet worden. Lange tijd is gepoogd dit te doen door middel van regels en normen, waarmee jongeren zich zouden moeten onderscheiden van de cultuur. Mijns inziens hebben we ons te weinig laten leiden door de vraag waar het op aankomt. We hebben het proces van concentratie en vernieuwing te weinig aangedurfd. In de toekomst zullen christenen zich niet meer in de eerste plaats bezig moeten houden met regels en normen, maar met de diepste waarden van het christelijk geloof. Want met die waarden kunnen christenen zich pas werkelijk onderscheiden van de moderne cultuur. Met die waarden kunnen zij pas echt vormgeven aan antithese, aan vreemdelingschap, aan een bescheiden cultuurkritiek.

Geloofsopvoeding – zowel thuis, op school als in de gemeente – bestaat vaak uit het overdragen van christelijke normen en waarden, een christelijke levensstijl. We mogen hopen dat er in de meeste gevallen ook geprobeerd wordt het geloof als een levende realiteit met jongeren te communiceren, zodat ze persoonlijk betrokken worden op de navolging van Jezus. Ik denk dat er ook veel jongeren zijn, die heel serieus bezig zijn met hun persoonlijke geloof. Tegelijk heb ik het idee dat het geloof voor veel jongeren (en wellicht ook ouderen!) iets is, dat hen bevestigt, dat hen troost, dan hen zelfvertrouwen geeft – en dat mag ook allemaal – maar dat het hen niet in beweging zet. Op deze manier is het ergens makkelijk, om het geloof een plaats te geven in het leven, naast alle andere onderdelen van het gefragmentariseerde bestaan. Het geloof wordt beperkt tot een persoonlijke vroomheid. Het dient tijdens het leven als vervulling van de religieuze behoeften terwijl het ook nog eens zekerheid biedt voor de eeuwigheid. Dit leidt tot een soort christelijke behaaglijkheid, die in onze samenleving nog wel gerespecteerd wordt. Maar het geloof leidt niet werkelijk tot een ander staan in de wereld.

Diettrich Bonhoeffer schrijft in een brief, ter gelegenheid van de doop van zijn neefje, over de nieuwe situatie waarin de kerk van zijn dagen verkeert. Zijn brief is een profetische brief, die ons ook nu nog veel te zeggen heeft. Hij schetst de diepe crisis van de kerk en het geloof in de moderne tijd, maar tegelijk schrijft hij heel visionair: ‘Het is niet aan ons de dag te bepalen – maar hij zal eens komen – waarop weer mensen geroepen zullen worden om het woord van God zo uit te spreken dat de wereld er onder verandert en vernieuwt. Het zal een nieuwe spraak zijn (…), een taal van een nieuwe gerechtigheid en waarheid, een taal, die de vrede van God met de mensen en het komen van Zijn Rijk verkondigt’ [12].

Een nieuwe generatie christenen, die het geloof zo kan vertolken dat de wereld er onder verandert en zich vernieuwt. Een taal van gerechtigheid en waarheid, van vrede van God en over Zijn Rijk. Daar droomde Bonhoeffer van. Voor ons klinkt het wellicht vreemd in de oren. De tijd van de grote verhalen is voorbij – en orthodoxe christenen hebben zich sowieso nooit zoveel bezig gehouden met de grote verhalen van gerechtigheid en vrede.
Toch zijn dit juist diepe christelijke waarden, omdat ze onlosmakelijk verbonden zijn met het grote Verhaal van het Koninkrijk. Wanneer we jongeren een besef van antithese, van cultuurkritiek, bij willen brengen, zijn deze waarden vandaag de dag van groot belang. Volgens mij zijn dit de waarden, die herontdekt moeten worden in het proces van loutering en concentratie. Aandacht hiervoor is hard nodig in onze materialistische en consumptiegerichte cultuur. Gezocht moet worden hoe deze waarden vertaald en geconcretiseerd kunnen worden. Zodat er sprake kan zijn van een bescheiden christelijke cultuurkritiek, die zich niet zozeer uit in woorden, maar in daden.

Daarmee verdwijnt de religieuze behaaglijkheid en wordt wellicht irritatie gewekt in de samenleving. Tegelijk licht er iets op van het visioen van Bonhoeffer – en dat is het bijbels visioen van het Koninkrijk van vrede en gerechtigheid. Met dat visioen voor ogen kunnen we niet zomaar genoegen nemen met de wereld. Het doet ons opstaan tot nieuw leven. Opdat onze wereld er onder verandert en zich vernieuwt!

  1. Trouw, 20-10-03.
  2. Reformatorisch Dagblad, 28-10-03.
  3. Reformatorisch Dagblad, 10-10-03.
  4. W. Dekker en P.J. Visser, Uitgedaagd door de tijd, Zoetermeer 2000.
  5. A. van de Beek, Moet er nog gedoopt worden? in: Kontekstueel, jrg. 15, nr. 4, p. 14.
  6. Vgl. ook zijn boek Ontmaskering, Zoetermeer 2001.
  7. B. Rootmensen, Waar het op aankomt, Zoetermeer 1999.
  8. B. Rootmensen, a.w., p. 56.
  9. B. Rootmensen, a.w., p. 62.
  10. Paul van Trigt, ‘De strijd om het bastion of het zetten van vlaggetjes’ in Wapenveld, jrg. 53, nr. 4, 2003.
  11. B. Rootmensen, a.w., p. 125-126.
  12. D. Bonhoeffer, Verzet en overgave, 1972, p. 251.