Drijfveren van een atheïst

Een onbelicht aspect van atheïsme in de christelijke apologetiek

Als je christenen vraagt waarom ze in God geloven, krijg je een grote variëteit aan antwoorden: ze hebben bepaalde religieuze ervaringen gehad, ze weten zich aangesproken door de persoon van Jezus Christus, ze hebben het idee dat ze in de kerk samen met anderen God ontmoeten, ze denken dat met geloof in God de dingen op de een of andere manier op hun plaats vallen. Argumenten voor het bestaan van God spelen bij de meesten hooguit een marginale rol. Dit is een algemeen menselijke trek: maar weinig belangrijke dingen die we denken of doen zijn gebaseerd op argumenten. Maar als dit zo is, dan mogen we verwachten dat ook de atheïst zijn ongeloof maar voor een klein gedeelte zal baseren op argumenten. Het is waarschijnlijker dat atheïsten allerlei andere drijfveren hebben om te geloven dat God niet bestaat.

Ik zie dit ook op verschillende plaatsen bevestigd. Neem bijvoorbeeld de introductie die we vinden op de Nederlandstalige website Positief Atheïsme [1]:

Welkom op de site Positief Atheïsme, een site voor mensen die zelfstandig durven denken, ongehinderd door religie en dogma. Maar vooral ook een site voor hen die zich van deze geestelijke last willen bevrijden, en een woord van bemoediging voor allen die zich bezwaard voelen onder de restricties die religie oplegt aan hun levensvreugde, aan hun rationeel intellect, aan hun empathie en verdraagzaamheid voor de medemens, aan hun vrije ontplooiing, kortom voor allen die gebukt gaan onder al die beperkingen die religie ten onrechte aan hun volledige mens-zijn oplegt.

Je hoeft geen psycholoog te zijn om te zien dat hier meer speelt dan alleen argumenten voor of tegen het bestaan van God. Het gaat om niets meer of minder dan een weg naar het ‘volledige mens-zijn’. Of neem de volgende bekentenis van de filosoof Thomas Nagel:

Ik wil dat atheïsme waar is en ik voel me ongemakkelijk bij het feit dat sommige van de intelligentste en best geïnformeerde mensen die ik ken gelovig zijn. Het is niet alleen maar dat ik niet in God geloof en natuurlijk hoop dat mijn overtuiging klopt. Het is zelfs zo dat ik hoop dat er geen God is! Ik wil niet dat er een God is; ik wil niet dat het universum zo in elkaar zit [2].

Dit aspect van atheïsme krijgt in de christelijke apologetiek relatief weinig aandacht. Verreweg de meeste apologetiek gaat in op argumenten voor en tegen het bestaan van God en voor en tegen de rationaliteit van geloof in God. En, voor de duidelijkheid, ik hecht groot belang aan dergelijke argumenten: ze verdienen mijns inziens uitvoerige discussie. Maar als niet-argumentatieve drijfveren zo’n belangrijke plaats innemen in het ongeloof van de atheïst, dan is het goed ook die nader te verkennen. Dat is dan ook het doel van dit artikel.

Er zijn nog twee redenen om aan dit onderwerp aandacht te besteden. Ten eerste zegt de Bijbel op verschillende plaatsen dat wie God zoekt, Hem ook zal vinden (zie bijvoorbeeld Lucas 11:9). Sommige atheïsten lijken God oprecht te zoeken, maar Hem toch niet te vinden. Moeten we dan concluderen dat atheïsten God niet werkelijk zoeken of dat God zich blijkbaar soms toch niet laat vinden? Ten tweede is het begrijpen van de drijfveren van de atheïst van belang voor het apologetisch gesprek. Het heeft weinig zin om te discussiëren over argumenten voor of tegen het bestaan van God als de atheïst helemaal niet gedreven wordt door zulke argumenten. Natuurlijk verschillen de drijfveren voor atheïsme van persoon tot persoon. In dit artikel wil ik enkele belangrijke drijfveren die ik zelf ben tegengekomen benoemen en laten zien wat de implicaties ervan zijn voor het apologetisch gesprek Implicaties van drijfveren voor het apologetisch gesprek. Onder ‘drijfveren’ versta ik dan alles wat leidt tot of bijdraagt aan atheïsme, maar wat geen argument tegen het bestaan van God is en wat dus ook, strikt gesproken, atheïsme niet intellectueel rechtvaardigt.

Het ideaal van de zelfstandige denker

Een eerste belangrijke motivatie voor atheïsme is het ideaal van de zelfstandige denker. De atheïst voelt zich aangetrokken tot het beeld van iemand die aan geen enkel intellectueel gezag onderworpen is: er is niemand die hem vertelt wat hij moet geloven. Hij is als het ware alleen in een groot heelal en alle verantwoordelijkheid ligt bij hem zelf. Dat maakt het bestaan een avontuur, ook een intellectueel avontuur [3]. Het beeld van de gelovige, wie verteld wordt wat hij moet geloven, die leeft in een heelal waarvan de betekenis al vaststaat, voor wie God al een plan heeft en met wie God al een doel heeft, die voor zijn idealen dus afhankelijk is van een ander, benauwt hem en staat hem tegen. Louise Anthony, die een bundel atheïstische ‘getuigenissen’ redigeerde, schrijft bijvoorbeeld:

Wij [atheïsten] hebben geen heilige teksten, geen gezagsdragers met definitieve antwoorden op onze vragen over de aard van moraliteit of over het doel van het leven, geen lijst van geboden voor elk geval en elk dilemma. (…) We hebben slechts onze idealen en onze doelen die ons motiveren, slechts onze vriendelijkheid en intelligentie die ons goed maken, en slechts onze medemensen om ons te helpen in tijden van nood. Wanneer we spreken, dan spreken we alleen voor onszelf—we kunnen geen beroep doen op de inspiratie of sanctionering door de Schepper en Heer van het universum [4].

En Anthony Simon Laden zegt:

Ons bestaan is dus één lange wandeling op een touw dat strak gespannen is over een gapend ravijn en er is niets dat ons kan opvangen wanneer we vervallen in betekenisloosheid, isolement of middelmatigheid. Maar dat is nou precies wat ik zo aantrekkelijk vind aan atheïst zijn. Wij gaan zelf over het leven; er zijn geen veiligheidsnetten. Dat is een stimulerende gedachte. Maar het is ook een reden om te leven [5].

De atheïst is graag een zelfstandige denker en religie lijkt dat in de weg te staan. De Amerikaanse psycholoog Paul Vitz heeft een mooi boek geschreven, waarin hij kijkt naar de levens van bekende atheïsten – met name hun relatie met hun vader – en ze in dat opzicht vergelijkt met bekende gelovigen. Hoewel het aantal in het boek besproken atheïsten misschien wat klein is om vergaande conclusies te trekken, is het opvallend om te zien hoe vaak atheïsten een verstoorde relatie hebben met hun vader, doordat die vader volkomen afwezig was, hen tiranniseerde of misbruikte. Bij gevolg hebben veel atheïsten grote moeite met een externe autoriteit en verwerpen zij elke mogelijke vaderfiguur [6].

Helaas moeten we zeggen dat kerken, zowel rooms-katholieke als protestantse, op dit punt vaak ernstige fouten hebben gemaakt. Dogmatisme, ongezonde afhankelijkheid, elkaar de les lezen en elkaar de wet voorschrijven zijn sommige christenen niet vreemd. Van de vrijheid van een christenmens, zoals Luther daarover spreekt, is op momenten maar weinig te merken geweest. Religie wordt door atheïsten, maar ook breder in de samenleving, als infantiel gezien Religie wordt door atheïsten als infantiel gezien. Dit moeten we ons als christenen aantrekken: hoe is dit zo gekomen en in hoeverre zijn we hier debet aan? Hebben we belangrijke verantwoordelijkheden laten liggen, hebben we anderen het intellectueel lastige werk laten doen, hebben we ons teruggetrokken uit het publieke debat, hebben we andersdenkenden wel serieus genoeg genomen, hebben we zelf soms onze twijfels genegeerd?

Toch moeten christenen mijns inziens tevens kritisch staan tegenover het ideaal van de zelfstandige denker als drijfveer voor atheïsme. Immers, binnen het christelijk geloof is alle ruimte om kritisch na te denken over de wereld en zelfs over God. De wetenschap is nota bene door de christelijke kerk ontwikkeld – islamitische en Chinese pogingen zijn om diverse redenen gestrand en de meeste volken kwamen niet eens in de buurt van wetenschap. Er zijn genoeg christelijke wetenschappers en filosofen – in verleden en heden – om er niet aan te twijfelen dat geloof in God prima verenigbaar is met zelfstandig denken. Sterker nog, er zijn heel wat mensen tot geloof gekomen juist doordat ze zelfstandig gingen nadenken. C.S. Lewis en Richard Swinburne zijn daar bekende voorbeelden van. Het is natuurlijk zo dat als God bestaat, er objectieve morele normen en waarden zijn en dat God een plan heeft met deze wereld. Dat staat de atheïst misschien niet aan (net zo goed als het ons als gelovigen soms niet aanstaat), maar als dat de reden is om atheïst te zijn, dan hebben wij met een irrationele drijfveer te maken. Als dit een drijfveer is voor de atheïst, dan zal hij moeten leren dat hij mens is en geen God.

Volgens Daniel Dennett zijn de meeste atheïsten bereid om hun opvattingen en handelingen kritisch te onderzoeken, terwijl de meeste religieuze mensen elk onderzoek van hun opvattingen en handelingen zoveel mogelijk vermijden [7]. Ik waag dit te betwijfelen. Een bezoekje aan een gemiddelde atheïstische weblog, zoals God voor dommen [8], zal je van dit soort misvattingen bevrijden. De naam van de website spreekt al boekdelen. Dennett heeft volgens mij gelijk dat veel gelovigen hun opvattingen niet kritisch toetsen, maar hetzelfde geldt voor veel ongelovigen. Het is gewoon een algemeen menselijke eigenschap. Bovendien, zelfs als er sprake is van een verschil in dit opzicht, dan is dat uiteraard nog geen goede reden om het bestaan van God te ontkennen. Het pleit dus op zich niet voor atheïsme, zelfs als het waar is dat gelovigen hun opvattingen nauwelijks kritisch bevragen.

Ten slotte is het ideaal van de volledig zelfstandige denker onhaalbaar. We moeten in het dagelijks leven voortdurend op het getuigenis van andere mensen vertrouwen. We geloven dat China bestaat, ook al zijn we er zelf nooit geweest; we geloven dat materiële voorwerpen uit moleculen bestaan, ook al hebben we zelf nog nooit scheikundig onderzoek gedaan; we geloven dat het morgen gaat regenen, ook al hebben we zelf geen satellietbeelden gezien. Als mensen zeggen dat ze iets denken of voelen of gedroomd hebben, geloven we dat meestal ook wel, ook al hebben we geen enkele manier om dat objectief te toetsen. Vrijwel alle wetenschappelijke feiten waarin we geloven nemen we voor waar aan op basis van getuigenis. Maar als het onvermijdelijk is dat we op het getuigenis van anderen vertrouwen, waarom zouden we dan het religieuze getuigenis van anderen niet serieus nemen? Immers, de overgrote meerderheid van de mensheid gelooft in een bovennatuurlijke werkelijkheid. Waarom zouden we dan het getuigenis van geloof in God in één keer heel anders behandelen? [9]

Een drijfveer voor atheïsme die hier nauw mee samenhangt is de navolging van intellectuele helden die ook atheïst zijn. Men kan bijvoorbeeld Bertrand Russell of Friedrich Nietzsche bewonderen om hun intellectuele moed, denkkracht, eigenzinnigheid, scherpe analyses of meeslepende filosofische verhandelingen. Er gaat een zekere aantrekkingskracht uit van hun leven en denken op eenzame hoogte. Atheïsme is essentieel onderdeel van het leven van deze filosofen. Men zal dan dus al snel geneigd zijn zelf ook het atheïsme te omarmen. Zeker als men niet geconfronteerd is met christelijke intellectuele helden, zal de atheïst wanneer hij atheïstische intellectuele helden navolgt niet snel geneigd zijn het christelijk geloof serieus te nemen.

Volgens mij moet dit ons als christenen aan het denken zetten. Immers, als christenen zijn wij navolgers van Jezus Christus, de meest volwassen persoon die ooit geleefd heeft en bij wiens leven alle menselijke heroïek in het niet valt. Hebben wij wel een ideaal of zelfs maar een idee van wat het betekent om een volwassen christen te zijn, om een ‘held in het geloof’ te zijn? Zijn atheïsten niet vaak onwetend van hoe je als gelovige volwassen kunt zijn, juist omdat wij het zelfs nauwelijks weten?

Dit betekent voor het apologetische gesprek dat we soms het leven van christelijke intellectuele helden of heiligen moeten schetsen. Met andere woorden: we dienen aan een soort hagiografie te doen Christenen dienen aan een soort hagiografie te doen. Hierbij kunnen we natuurlijk in de eerste plaats denken aan Jezus Christus, die volkomen volwassen was en het waard is om na te volgen. Daarnaast kunnen we ook wijzen op mensen als Augustinus, Blaise Pascal, C.S. Lewis of Dietrich Bonhoeffer. Zij hebben in hun leven laten zien hoe geloof en denken geïntegreerd kunnen worden. Of we kunnen hetzelfde doen aan de hand van hedendaagse christelijke helden, zoals de filosoof William Lane Craig, de wiskundige John Lennox of de biofysicus Francis Collins. Dit maakt ruimte voor een leven met God, want hoe zal de atheïst die houdt van de rede en wetenschap in God kunnen geloven als hij geen enkel voorbeeld heeft?

Teleurstellende en traumatische ervaringen

Het spreekt voor zich dat atheïsten, net als gelovigen, afschuwelijke dingen meemaken. Dat kan ongeloof voeden of zelfs geloof in God wegvagen. We hebben hier dus te maken met een tweede drijfveer voor atheïsme. De Amerikaanse filosoof en wiskundige Stewart Shapiro beschrijft bijvoorbeeld dat zijn geloof in God in één keer verdween, voor zover het nog aanwezig was, toen hij op de radio een interview hoorde met twee ouders die een kind hadden wiens immuunsysteem niet werkte, zodat het kind altijd in een enorme doorzichtige ballon moest leven en hij zijn ouders nooit kon omhelzen [10]. Of neem wat de Nederlandse astronoom Vincent Icke meemaakte:

Korte tijd later viel ik definitief van mijn geloof. En dat kwam doordat mijn vader, van wie ik erg veel hield, een psychosomatisch probleem had. Hij kon geen voedsel doorslikken als je hem aankeek. Dan kreeg hij geen hap door zijn keel. Mijn moeder haalde zijn prakje dan ook altijd door de vleesmolen, alles werd fijngemalen. Mijn vader kon dat dan nét door zijn keel krijgen. Aanvankelijk dacht ik nog dat God een foutje had gemaakt. Dus vond ik dat ik dit onder Zijn aandacht moest brengen. Ik heb toen een jaar lang gebeden. Maar het maakte uiteraard geen donder uit. Langzamerhand ben ik toen tot de conclusie gekomen dat ik werd belazerd. Of liever gezegd: of God was een klungelende amateur, of Hij was een sadist. (…) Toen heb ik gedacht: geef mijn portie maar aan de hond, dit is helemaal niets voor mij [11].

Teleurstellende en traumatische ervaringen hebben vaak iets irrationeels: deze mensen wisten allang dat zulke afschuwelijke dingen plaatsvinden en zelfs nog wel ergere dingen, maar de confrontatie ermee zet alles op zijn kop en geloof in God blijkt niet langer mogelijk. Anderen houden aan een religieuze opvoeding een continu gevoel van schuld over [12].

Bij diep teleurstellende ervaringen of trauma’s die geloof in God in de weg staan, werkt het net als met andere trauma’s: argumenten hebben weinig of geen zin. Je kunt honderdduizend statistieken laten zien aan iemand die ternauwernood een liftongeluk heeft overleefd en aantonen dat de kans verwaarloosbaar klein is dat het weer gebeurt. Maar de enige manier om zo iemand weer een lift in te krijgen is een goed gesprek of zelfs therapie. Dat is vaak een lange, persoonlijke weg, waarin telkens kleine stappen gezet moeten worden om het einddoel te bereiken. Als bij een atheïst sprake is van een trauma dat geloof in God in de weg staat, dan heeft hij in de eerste plaats pastoraat nodig in de vorm van een open hart en een open oor en misschien ook de weg van liturgie en gebed, geen argumenten. Niet dat daarmee gegarandeerd is dat de atheïst weer gelovig wordt, dat hoeft geenszins. Maar argumenten zullen alleen maar weerzin oproepen Als sprake is van een trauma, zullen argumenten enkel weerzin oproepen.

Karikaturen van geloof in God

Een derde motivatie voor atheïsme is een karikatuur van geloof in God of van God zelf. Zo’n karikatuur kan men aanvaarden in alle onwetendheid, door zelfdeceptie of willens en wetens. Er zijn veel van dit soort karikaturen. Een eerste is bijvoorbeeld de opvatting dat gelovigen moreel handelen omdat ze hopen dat goed gedrag in het hiernamaals door God beloond zal worden [13]. Er zijn allicht gelovigen die zo handelen, maar er is niets in de aard van geloof zelf dat zoiets impliceert. Ik houd bijvoorbeeld van mijn vrouw om wie ze is, niet omdat ik hoop dat ik ooit door God beloond word als ik van haar houd. Ik denk dat ik niet eens zou weten hoe ik dat zou moeten doen, van mijn vrouw houden in de hoop op een beloning daarvoor. Ten tweede zeggen atheïsten wel eens dat gelovigen denken dat zij de enigen zijn die iets zinnigs over goed en kwaad kunnen zeggen, alsof de gelovigen een monopolie op moraal hebben [14]. Dit lijkt me overduidelijk een karikatuur: in Nederland zullen heel wat christenen dit ontkennen. Een derde karikatuur is dat heel de Bijbel letterlijk bedoeld is en dat de Bijbel daarom in strijd is met de wetenschap [15]. Een uurtje lezen in Bijbelcommentaren zal je van een dergelijke karikatuur bevrijden. Ten vierde denken sommige atheïsten dat geloof een houding is die redelijk denken of vrijheid per definitie uitsluit. De Nederlandse schrijver Matthijs van Boxsel zegt bijvoorbeeld:

Ik kan mij wel eens opwinden over de blindheid van atheïsten die met rationele argumenten het geloof trachten onderuit te halen. Geloven houdt immers per definitie in dat je niet vatbaar bent voor logische argumenten. Het aantrekkelijke van het geloof schuilt nu juist in het ongerijmde, domme, onbewijsbare, spookachtige van al die geloofsartikelen [16].

Opnieuw, een beetje kennis van de rijke christelijke intellectuele geschiedenis zal zo’n karikatuur als sneeuw voor de zon doen verdwijnen. Zo’n karikatuur is alleen mogelijk door je op een enkel geval te concentreren en de grote lijnen van de geschiedenis en van het huidige debat over geloof en rede te verwaarlozen. Natuurlijk hebben deze karikaturen vaak een kern van waarheid en die kern moeten we als christenen serieus nemen. Maar goede redenen om atheïst te worden zijn ze zeker niet.

Sommige atheïsten omarmen zelfs met opzet de karikatuur. De Nederlandse dichter en journalist Rudy Kousbroek zei bijvoorbeeld:

De beste remedie tegen religie is in het algemeen de karikatuur. De functie van spot is het belachelijke van het geloof te laten zien, te maken dat de gelovige denkt: waar ben ik eigenlijk mee bezig? En zich gaat schamen [17].

Wat mijns inziens bij dergelijke karikaturen nodig is in het apologetische gesprek is niet zozeer een verzameling argumenten als wel de communicatie van kennis over de Bijbel, de kerkgeschiedenis en de invloed van christelijk denken op cultuur en wetenschap. Karikaturen hebben vaak niet zoveel met (het gebrek aan) argumenten te maken, maar vooral met een gebrek aan kennis en inzicht Karikaturen hebben vooral met een gebrek aan inzicht te maken. Aan de hand van de juiste bronnen is het vaak mogelijk om zulke karikaturen te ontmaskeren.

Geen verworvenheden opgeven

Wat ten vierde een rol kan spelen in het ongeloof van de atheïst is het niet bereid zijn om verworvenheden op te geven. Wie het christelijk geloof goed begrijpt weet dat het christen zijn impliceert dat men Christus navolgt. De weg gaan die Christus ging is vaak een weg omlaag. Het is een weg waarin men bereid is eigen eer, status, bezit, macht en geld op te geven om de minste te durven zijn. Jezus zegt dat wie achter Hem aan wil komen zichzelf moet verloochenen, dagelijks zijn kruis op zich moet nemen en Hem moet volgen (Lucas 9:23). Dat is een geweldige opgave waar vrijwel ieder mens tegen opziet die doorheeft wat het betekent en de atheïst dus ook. Het is niet ondenkbaar dat sommige atheïsten die gedachte zo tegenstaat, dat ze zich er uit alle macht tegen verzetten en dat rationaliseren met argumenten tegen het bestaan van God en argumenten tegen de rationaliteit van geloof in God.

Het is lastig om hiermee om te gaan als je dit in het apologetische gesprek tegenkomt. Immers, wat de atheïst dan ten diepste nodig heeft is bekering (het zich omdraaien naar God): het erkennen van zijn eigen schuld en het opgeven van zijn eigen wil, om vervolgens Christus te laten regeren in zijn leven. Natuurlijk is het zo dat de kerk op momenten een te stijl ‘mag niet’ heeft uitgestraald en uitgedragen, een onhaalbaar ideaal. Maar het valt ook niet te ontkennen dat je alleen christen kunt worden als je bereid bent bepaalde verworvenheden op te geven. Als de atheïst gedreven wordt door het feit dat hij niet bereid is zijn verworvenheden op te geven, zullen argumenten voor hem weinig uitrichten. De gelovige kan dan volgens mij het beste hem in een persoonlijke relatie en in liefde met deze dingen confronteren en voor hem bidden.

Relationele obstakels tussen God en mens

Een laatste mogelijke drijfveer voor atheïsme die ik hier wil noemen is dat er obstakels zijn tussen de atheïst en God die het de atheïst onmogelijk maken om God te vinden, zelfs wanneer hij God oprecht zoekt. De Bijbel zelf benoemt enkele hiervan expliciet. We kunnen bijvoorbeeld denken aan iemand die een vriend of familielid diep gekwetst heeft en om vergeving zou moeten vragen. Of we kunnen denken aan iemand die door een ander beschadigd is en aan wie de dader berouw getoond heeft, iemand die vergeving zou moeten schenken. Je kunt niet verwachten van God dat Hij zich toont of openbaart als je niet eerst, op horizontaal vlak, in vrede leeft met de mensen om je heen, voor zover dat in je macht ligt [18]. In Matteüs 5:23-24 zegt Jezus dat als je op het punt staat een offer te brengen, maar je dan herinnert dat een broeder of zuster (familielid, vriend, kennis, collega) je nog iets verwijt, je je offergave bij het altaar moet achterlaten en het eerst goed moet maken met hem of haar voordat je je offer aan God brengt. Het heeft weinig zin God te zoeken of Hem te eren als je niet probeert het leven te leven dat daarmee in overeenstemming is.

Conclusie

In dit artikel ben ik ingegaan op vijf drijfveren voor atheïsme die niet direct met argumenten voor of tegen het bestaan van God te maken hebben. Ik onderscheidde respectievelijk het ideaal van de zelfstandige denker en de daaraan nauw verwante navolging van intellectuele helden, teleurstellende ervaringen en trauma’s, karikaturen van geloof in God, de onwil om verworvenheden op te geven en relationele obstakels tussen God en mens. In al deze gevallen zal in het apologetische gesprek de nadruk niet moeten liggen op argumenten vóór of tegen het bestaan van God, maar op de omgang met deze specifieke motieven. Wat die omgang is verschilt per motief. Maar bij al deze motieven zal de nadruk niet moeten liggen op argumenten, maar vooral op ons hart, ons gevoel, onze verlangens, de verbeelding en onze dromen over het goede leven. Als we dat niet doen vallen we in de valkuil dat we mensen primair beschouwen als denkende wezens, containers waar ideeën in zitten en waar ideeën uit komen. Zoals James Smith betoogd heeft, zijn wij echter primair lichamelijke wezens met verlangens, gevoelens en dromen [19]. Daar moeten we juist ook in de apologetiek rekening mee houden.

Het onderscheiden van deze drijfveren maakt ook duidelijk hoe het mogelijk is dat de atheïst God oprecht zoekt, maar Hem toch niet vindt. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat de atheïst niet bereid is zijn verworvenheden op te geven of relaties met andere mensen te herstellen en dat deze feiten de ontdekking van Gods bestaan belemmeren. De gelovige kan in het apologetische gesprek met de atheïst dan de integriteit van de zoekpoging van de atheïst erkennen en tegelijkertijd op zoek gaan naar factoren die geloof in God voor zijn gesprekspartner in de weg staan [20].

Dit artikel verschijnt in een uitgebreidere versie van in een handboek apologetiek onder redactie van Henk Bakker, Maarten Kater en Wim van Vlastuin, dat dit jaar zal verschijnen bij Brevier Uitgeverij.

Dr. Rik Peels is postdoctoraal onderzoeker Wijsbegeerte aan de Vrije Universiteit Amsterdam en Europees Directeur van Het Veritas Forum (www.rikpeels.nl).

Bibliografie

Antony, Louise M. (2007a). “For the Love of Reason”, in Antony 2007c, 41-58.
Antony, Louise M. (2007b). “Introduction”, in Antony 2007c, ix-xiii.
Antony, Louise M. red. (2007c). Philosophers without Gods: Meditations on Atheism and the Secular Life (Oxford: Oxford University Press).
Boxsel, Matthijs van. (2003). “Het christendom is geen morosofie, maar domheid zonder meer”, in Visser 2003b, 159-175.
Dennett, Daniel C. (2006). Breaking the Spell. Religion as a Natural Phenomenon (New York: Penguin Group).
Icke, Vincent. (2003). “Gelovigen zijn zo snel gekwetst omdat ze au fond onzeker zijn”, in Visser 2003b, 176-192.
Kousbroek, Rudy. (2003). “We moeten van die barbaarse religies af”, in Visser 2003b, 58-72.
Laden, Anthony Simon. (2007). “Transcendence without God: On Atheism and Invisibility”, in Antony 2007c, 121-132.
Nagel, Thomas. (1997). The Last Word (New York: Oxford University Press).
Paas, Stefan. (2012). “Religious Consciousness in a Post-Christian Culture: J.H. Bavinck’s Religious Consciousness and Christian Faith (1949), Sixty Years Later”, Journal of Reformed Theology 6, 35-55.
Pam, Max. (2003). “De heilige drie-eenheid is een belediging voor het gezonde verstand”, in Visser 2003b, 73-88.
Plasterk, Ronald. (2003). “Juist onder religieuzen heerst een gebrek aan ethiek”, in Visser 2003b, 105-119.
Savater, Fernando. (2010). Lof der Godloosheid. Kleine filosofie van ongeloof en twijfel (Utrecht: Erven J. Bijleveld).
Shapiro, Stewart. (2007). “Faith and Reason, the Perpetual War: Ruminations of a Fool”, in Antony 2007c, 3-16.
Smith, James K.A. (2009). Desiring the Kingdom. Worship, Worldview, and Cultural Formation (Grand Rapids: Baker Academic).
Taylor, Kenneth. A. (2007). “Without the Net of Providence: Atheism and the Human Adventure”, in Antony 2007c, 150-164.
Visser, Harm, red. (2003b). Leven zonder God. Elf interviews over ongeloof (Amsterdam/Antwerpen: L.J. Veen).
Vitz, Paul C. (1999). Faith of the Fatherless. The Psychology of Atheism (Dallas: Spence Publishing Company).
Weatherhead, Leslie. (1933). How Can I Find God? (London: Hodder and Stoughton).

  1. www.positief-atheisme.nl; laatst bezocht op 19-10-2012.
  2. Nagel 1997, 130. Alle vertalingen in dit artikel zijn van mijn eigen hand.
  3. Dit wordt ook opgemerkt door Paas 2012, 48-49, n. 31.
  4. Antony 2007b, xiii. Zo ook Antony 2007a, 51, 58; Dennett 2006, 311; Taylor 2007, 163. Een van de bijdragen in het boek Philosophers without Gods draagt de veelzeggende titel: ‘Zonder het net van de voorzienigheid: atheïsme en het menselijk avontuur.’ (Taylor 2007).
  5. Laden 2007, 132.
  6. Zie Vitz 1999.
  7. Zie Dennett 2006, 16-17.
  8. Zie www.godvoordommen.nl; laatst bezocht op 19-10-2012.
  9. Men zou natuurlijk kunnen tegenwerpen dat religieuze getuigenissen verklaard kunnen worden zonder een beroep te doen op God. Het idee is dan dat het bestaan van God een overbodige verklaring is. Dit lijkt echter op een argument tegen het bestaan van God en in dit artikel wil ik er dan ook niet nader op ingaan (dat doe ik wel in een boek over de geloofwaarheid van religie dat ik samen met Stefan Paas schrijf en dat naar alle waarschijnlijkheid nog dit jaar zal verschijnen).
  10. Zie Shapiro 2007, 3.
  11. Icke 2003, 184.
  12. Zie bijvoorbeeld Antony 2007a, 46.
  13. Zo bijvoorbeeld Antony 2007a, xiii; Savater 2010, 189.
  14. Zie bijvoorbeeld Plasterk 2003, 113.
  15. Zie Shapiro 2007, 8. Anderen suggereren dit tussen neus en lippen door, zoals bijvoorbeeld Dennett 2006, 240.
  16. Van Boxsel 2003, 167.
  17. Kousbroek 2003, 58.
  18. Dit is terecht opgemerkt door Weatherhead 1933, 103-124.
  19. Zie Smith 2009.
  20. Voor hun behulpzame opmerkingen bij eerdere versies van dit artikel dank ik Emanuel Rutten, Stefan Paas, Jeroen de Ridder, René van Woudenberg en een anonieme referent.