De weg tot een krachtige protestantse kerk

Enkele aantekeningen bij Hebreeën 13

In de jaarserie kijken wij hoe de kerken sinds de jaren 1960 omgingen met sociaal-wetenschappelijke onderzoeksresultaten. We mengen ons in het gesprek tussen de theologie en de sociale wetenschappen. Is gelovig leven echt niet meer dan een gevolg van een aangeleerd taalveld? Is de kerk dus in werkelijkheid alleen maar een contextueel bepaald fenomeen, ontstaan en veranderend volgens sociologische wetmatigheden? Dwingen die wetmatigheden de kerk nu opnieuw tot een veranderslag? Of heeft het instituut kerk zijn tijd gehad, omdat een postmodern tijdsgewricht gewoon geen institutioneel vormgegeven godsdienst in protestantse zin van het woord verdraagt? Het lijkt er soms wel op. Want: wat moet een kerk met een vermoeide babyboomgeneratie, een verwende generatie Y en een netwerkgeneratie X? Of laten wij ons een seculier oor aannaaien met dit soort nrc-stelligheden?

Krachteloos protestantisme – een waarneming

‘Wil men aanstonds gewaarworden waar het de protestantse kerk aan schort, dan hoeft men alleen maar te denken aan de liturgische armoede en onbestemdheid van onze hedendaagse protestantse kerkdiensten, aan de zwakheid van de kerkelijke orde en het kerkelijk recht, aan het vrijwel volledig ontbreken van een echte kerkelijke tucht, aan het breed-protestantse onbegrip inzake de betekenis van geestelijke zelftucht – dus bijvoorbeeld geestelijke oefeningen, ascese, meditatie, contemplatie –, aan de onduidelijkheid van de geestelijke stand en zijn specifieke taken, of ten slotte ook aan de schrikbarende radeloosheid of aanmatigend optreden van talloze protestantse christenen naar hen toe die op christelijke gronden weigeren de eed af te leggen of dienstweigeraars, enz.’

Dit is niet een passage uit een periodiek van een verontruste stroming binnen de Protestantse Kerk in Nederland, die met droefheid constateert hoe diep de kerk der vaderen gevallen is. Hier is Bonhoeffer aan het woord in 1943.

Is de kerk echt kerk?

Het citaat komt uit een tekst over ‘Het concrete gebod en de goddelijke mandaten’. God regeert deze werkelijkheid door middel van (vier) zogeheten ‘mandaten’: huwelijk en gezin, overheid, cultuur en de kerk. De kerk is één van de vier. Zij is geworteld in de Christusopenbaring, en in haar regeert God. In de kerk wordt zijn gebod kenbaar. Aan de kerk zijn de volmacht, de goddelijke opdracht en legitimiteit geschonken om met gezag Gods gebod gestalte te geven in het leven van hen die tot haar behoren. Maar om dat mandaat gestalte te geven, moet de kerk wel echt kerk zijn. Dat wil zeggen: werkelijke presentie van het Lichaam van Christus in deze wereld. De kerk is afkomstig ‘van Boven’, maar wordt werkelijkheid hier beneden als zichtbare, tastbare liefde van God voor de wereld en voor de mensen. De dragers van dat mandaat – de ambten – zijn geen kerkelijke ambtenaren met een bestuurlijke opdracht, maar gevolmachtigde vertegenwoordigers van Boven. Aldus Bonhoeffer in deze passage waarin we tonen horen uit het bekende geschrift Gemeinsames Leben, over de kerk als een gemeenschap van biecht en tucht, van orde en concentratie.

Al eerder, in 1940-1941, heeft Bonhoeffer iets vergelijkbaars verwoord in een haast litanie-achtige schuldbelijdenis, die hij de kerk, zijn eigen Belijdende Kerk voorop, in de mond legt. ‘De Kerk belijdt dat zij niet krachtig genoeg Christus heeft beleden, niet openlijk genoeg heeft getuigd, meer op rust en eigen lijfsbehoud was gericht, etc., etc.’ Werkelijk herstel na de oorlog, zo wil hij daarmee zeggen, begint bij dit te belijden. Dan komt er ruimte voor vernieuwing. En die vernieuwing krijgt concreet gestalte waar de kerk twee dingen (weer) gaat doen. Ten eerste blijven bij haar zaak: de verkondiging van de opgestane Christus. Dat is het mandaat van de kerk, het evangelie verkondigen dat deze in totale verlorenheid liggende wereld door God in genade is aangenomen en verzoend. Betuigen en zelf geloven, dat deze werkelijkheid ‘in Christus’ is. Het tweede dat de kerk moet doen is ‘de weg bereiden’ voor dit laatste, de prediking van het Evangelie van de genade, de verzoening en de rechtvaardiging. Door kerk te zijn voor de wereld, in het doen van de voorlaatste dingen: ‘De hongerige brood verschaffen is wegbereiding voor het komen van de genade’.

Kerk in de aanvechting

Toen ik het slothoofdstuk van de Brief aan de Hebreeën las, moest ik denken aan deze passage uit de Ethik van Bonhoeffer. De Hebreeën-brief kunnen we lezen als een preek aan de christenen van de tweede generatie die dreigen terug te vallen en de belijdenis van Jezus als de Christus te verloochenen. Van buiten af is er toenemende druk van de kant van een steeds vijandiger wordende Romeinse overheid. Van binnen knaagt een steeds sterkere aanvechting vanwege het uitblijven van de komst van de Heer in heerlijkheid. De brief is één lange oproep om vol te houden. Naast waarschuwende woorden worden ter aanmoediging voorbeelden voorgehouden van geloofsgetuigen die niet zagen en toch geloofden. In hoofdstuk 12 wordt de levende Heer zelf ten voorbeeld gesteld. Hij is zelf voorgegaan in de goede belijdenis, en heeft de loop volbracht. Het krachtige voorbeeld van Christus dient als laatste aansporing om vol te houden, en is een laatste onderstreping dat afval een weg is zonder een terug. ‘God is een verterend vuur.’

Dan komt hoofdstuk 13. Daarin keren we terug tot de concrete kerk, de concrete gemeente, in de concrete werkelijkheid van dat historische moment. De brief somt een aantal concrete aanwijzingen op voor het leven van de kerk in wat Bonhoeffer noemt ‘de voorlaatste dingen’. De onderlinge liefde in stand houden, gastvrij zijn, vrede bewaren, zorgen voor de gevangenen, en voor de mishandelden. Houdt het huwelijk in ere, bezoedel het bed niet, pas op voor geldzucht, en vertrouw op de Heer, die zorgt. En onderhoud de orde in de gemeente: houd je voorgangers in ere en neem een voorbeeld aan hun geloof en leven. En ten slotte, als het in de geschiedenis op enig moment van de gemeente gevraagd wordt om buiten de hoofdstroom van de cultuur en de economie te gaan, omdat christelijk leven onmogelijk wordt in de vigerende cultuur en samenleving, dan die smaad willen verdragen. Dus, zoals ook Christus eenmaal buiten de stad werd geleid en daar leed en stierf.

De kerk is van Boven

Misschien waren we het een aantal decennia te veel vergeten. Dat de kerk een gestalte is van eigen orde, Lichaam van Christus. Ze is niet van hier, maar van Boven. Wel mensenwerk, maar niet het Werk van mensen, maar van Christus. Ze is als kerk van mensen een instelling, ‘de kerk’, met alle kenmerken daarvan. Maar ze is tegelijk Sacrament, Lichaam van Christus, gemeenschap van de heiligen en van de heilige dingen. De kerken van de Reformatie gaan in West-Europa door een tijd van crisis. De crisis is zichtbaar en kan ons benauwen. De verleiding is groot om opnieuw naar nieuwe hulpmiddelen te grijpen om het tij te keren. De weg naar de toekomst is terugkeer naar een kerk die het Evangelie verkondigt, en die het Evangelie leeft. En die zo de weg bereidt voor een nieuw komen van de Heer.

Nogmaals Bonhoeffer: ‘De kerk als eigensoortige gemeenschap staat in dienst van de vervulling van het goddelijke mandaat van de verkondiging en wel op tweeërlei wijze: een gemeenschap vormen die is afgestemd op een overtuigende vormgeving van de verkondiging van Christus aan de hele wereld; en een gemeenschap vormen die ‘middel tot een doel wil zijn’, namelijk ‘voor een tijd plaatsbekleder van de ander, die deelt in de onbegrensde liefde van Christus’.’

 

Dr. H. de Leede, oud-rector van het Theologisch Seminarium van de pkn, is sinds 2007 universitair docent praktische theologie aan de Protestantse Theologische Universiteit te Amsterdam.