Van God zingen in een vreemd land

Meditatie over Daniël 1

Wij zijn door en door sociale wezens. Ook op ons geloof heeft dat invloed. Het wordt ons aangereikt door de mensen om ons heen, het wordt versterkt en in stand gehouden door gemeenschappen en inspirerende figuren. Door dit alles heen werkt God, zo gelooft de kerk. Maar dit geloof is lang niet altijd een rustig en zeker weten. We komen er pas achter wat dit betekent als onze sociale omgeving drastisch verandert.

Dit gebeurde in het nationale trauma dat Juda trof aan het eind van de zesde eeuw voor Christus. Een groot deel van het volk werd gevangen genomen en weggevoerd naar Babel. Die uiterlijke ontworteling en innerlijke ontreddering maakt ‘ballingschap’ wat het is. Het is een ervaring dat alles waarvan je altijd dacht dat het gewoon waar was, ineens niet meer klopt. Je hele leven wordt overhoop gegooid.

Israël dacht het uitverkoren volk van God te zijn. Het volk waar God altijd voor zou zorgen, dat Hij zou beschermen tegen alle vijanden. En nu waren de Babyloniërs over de muren gekomen. Zij hadden de mannen vermoord, de vrouwen en kinderen als slaven weggevoerd. Jeruzalem, de eeuwige stad, was verbrand. En de tempel, het huis van God, was leeggeroofd en verwoest.

En God? Hij heeft niets gedaan. Dat andere volk, met hun goden, was veel sterker. Israël had geen enkele kans. Alles wat de priesters ons hebben verteld, alle mooie verhalen over God uit de Bijbel – wat zijn ze eigenlijk waard?

Daniël en zijn vrienden worden radicaal overgeplant in een nieuwe omgeving. En daar is men heel duidelijk over de vraag wat die mooie verhalen over God waard zijn. Net als veel mensen vandaag verbonden de Babyloniërs God met een cultuur. Het was voor hen klip en klaar. De cultuur van Israël was overwonnen, totaal verwoest. Dan was de God van Israël dood, dat kon niet anders.

Zodra ze aan het hof van Nebukadnessar zijn, worden Daniël en zijn vrienden overgedoopt. Hun Bijbelse namen, die stuk voor stuk belijdenissen waren van Gods trouw en rechtvaardigheid, werden afgeschaft. Zij kregen nieuwe Babylonische namen, eerbewijzen aan de machtige goden van Babel. De boodschap is duidelijk: vergeet het verleden, pas je aan. Vergeet je God. Die is dood. Zijn tempel ligt in puin. Nu zijn er nieuwe goden. Goden van een superieure kwaliteit: Bel, Marduk, Agu, Nego. De goden van de overwinnaars. Hier ligt jullie toekomst.

Dit is de vraag die opkomt in ballingschap: kun je geloven in de God van thuis als thuis er niet meer is? Waar is de God van Nederland zoals het vroeger was, waar is de God van Barneveld, Veenendaal of Harderwijk, als je bent verhuisd naar de stad? Hoe kan de God van het knusse Nederland van toen ooit relevant zijn in onze wereld? Geloven in ballingschap, hoe doe je dat?

Het belangrijkste staat al direct in het begin van Daniël 1. Vers 2 zet meteen de zaak op scherp: God zelf heeft het volk in ballingschap gebracht. De ondergang van Jeruzalem en de verwoesting van de tempel, dat was het werk van God zelf. Hij heeft zelf die hele religieuze cultuur omver laten gooien. Waarom doet God dat? Waarom zou God zijn volk uit hun veilige omgeving halen en ergens anders laten wonen?

God heeft zijn volk in de ballingschap iets geleerd dat ze nooit hadden kunnen leren als ze thuis waren gebleven, in Jeruzalem, bij de tempel: dat Hij de God is van de hele aarde. Als je de Bijbel leest, is dat opvallend: de mooiste teksten over God als Schepper van de hele aarde, de God die over de volken regeert, zijn ontstaan in de ballingschap – toen het volk machteloos was en toen God heel ver weg leek. Het volk heeft moeten leren: God is groter dan thuis. Groter dan Jeruzalem, groter dan de tempel. De hemel is zijn troon, zegt een van de profeten in de ballingschap, en de aarde is zijn voetbank.

Het lijkt erop dat Daniël en zijn vrienden dat begrepen. Vers 8 zegt: ‘Daniël was vastbesloten zich aan de reinheidsvoorschriften te houden’. Dat is opvallend. De reinheidsvoorschriften waren nodig om tot God te komen in de tempel van Jeruzalem. Maar het probleem is: Daniël en zijn vrienden zullen de tempel nooit meer zien. Dus waarom houd je dan nog de reinheidsvoorschriften? Dat heeft alleen zin als je gelooft dat je nog steeds bij God kunt komen, ook als je losgerukt bent van je wortels en als de tempel verwoest is. Daniël en zijn vrienden laten zien dat zij geloven in een God die ook in Babel te bereiken is. Zij zijn vastbesloten om God opnieuw te leren kennen.

Ballingschap leert ons onderscheid te maken tussen warme nestgeur en God. Al te vaak is de God die wij belijden een knusse God, een die aan onze kant staat. Hier vernieuwt God zijn volk ‘door Babel heen’. Misschien helpt dat ons om na te denken over onze eigen ‘ballingschap’.

Geloven in ballingschap is heel langzaam en pijnlijk leren geloven in God die ook daar is waar ik mij niet thuis voel. Het is geloven in een God die van mensen houdt bij wie ik me niet op mijn gemak voel. Een God die daar is waar ik niet tot bloei kom, in woestijnen en vreemde landen, gebieden waar ik mij ontheemd voel. God is niet van mij; ik ben van hem.

Die God is het ook die aan Daniël vrienden geeft, met wie hij de ballingschap doorleeft. De gift van vriendschap is naar mijn eigen ervaring een van de belangrijkste middelen om een periode van ballingschap door te komen. Er zijn in zo’n tijd te veel mensen die er niets van begrijpen, maar je overstelpen met adviezen of waarschuwingen. Juist dan heb je vrienden nodig, die zich in dezelfde situatie bevinden en met wie je samen optrekt.

God geeft aan Daniël bovendien een vriendelijk mens, de hoofdeunuch die hem en zijn vrienden gunstig gezind is (v. 9). De man is heiden en blijft heiden, maar hij is zo’n ‘mens van vrede’ over wie Jezus veel later spreekt (Lucas 10:6). Ook in ballingschap zijn er knipogen van God. De wereld valt soms mee.

En ten slotte geeft God aan Daniël en zijn vrienden wijsheid, kennis en verstand (v. 17). Hij zegent hen in hun studie en werk. Dat werk is door en door ‘seculier’: Daniël en zijn vrienden worden opgeleid als Babylonische waarzeggers (v. 4). Maar blijkbaar is het voor God geen beletsel om hen te zegenen. Ballingschap is geen dood spoor, zelfs al zijn je idealen van vroeger dood. Er ligt een nieuwe roeping om de hoek; eentje waarvan je je vroeger nooit had kunnen voorstellen dat jij die zou krijgen.

Tot slot: als ballingschap ons kan brengen tot geloof in een grotere, verrassender God dan we ooit kenden, dan weten we ook dat Babel niet het eeuwige leven heeft. Er is geen menselijke cultuur groter dan God, ook niet de moderne seculiere cultuur van Nederland. In het volgende hoofdstuk van Daniël gaat het over een kleine steen die zomaar ergens losraakt en naar beneden rolt. Een steen die niet door mensenhanden is losgemaakt. Die steen maakt een eind aan de macht van het wereldrijk Babel. Maar dat is een ander verhaal.