Liedboekgeografie

Heimwee bij de overgang van oud naar nieuw liedboek

Het is een licht soort liefdesverdriet. Je hebt het haar nooit verteld. Je wist het zelf maar half, totdat ze ineens met een ander ventje op het schoolplein liep. Niet zodra kende ik de weg in het register of zij ontglipte me. Heel Europa vond ik erin terug. Achttien eeuwen kerkgeschiedenis. Bron van plekgevoel, landkaart van blauwe plekken. Zoals Huub van der Lubbe al zei: ‘Een man weet pas wat ie mist / als ze d’r niet is.’

Op vrijdag 28 juni 2013, wisselend bewolkt met af en toe een spat, vond ik een scherf bij de Duitse grens. Het was bij een zandgat bij Spijk. Een kenner herkende het als Romeins aardewerk. Een oor, met een stuk van een kom eraan. Het lijkt op het oor van Van Gogh na de ruzie met Gauguin. Mijn linkerduim past in de afdruk van de Romeinse pottenbakker. Dat komt goed uit, ik ben links. Dichterbij kom ik niet. Voor de rest moet ik het doen met de gladde koelte, de berusting en geslotenheid van dit objet trouvé, dat de zandzuiger gaf op die dag, op dat moment.

Je moet trouwens omrijden via Duitsland om in dit overhoekje van Nederland te komen. Je moet wel vaker via Duitsland om weer bij Nederland uit te komen. Het oude liedboekregister getuigt daarvan. Een bekentenis: er gaat geen kerkdienst voorbij zonder dat ik naar dat schrijvers-abc blader. Het ‘Register van componisten, dichters en vertalers’ schijnt nu op internet te staan, maar ik kon het nog niet vinden. Jammer, zeg ik met schroom – want tja, een register. Van het óude liedboek…! Nou, u hebt wel opwindende hobby’s. Ach, de nieuwe bundel ligt al in de winkels, de aankoop was een plechtig moment – maar in de hal van onze NGK-gemeente liggen nog de oude, mottige, uit de band hangende rode boekjes van oude bedeling. Daar zingen we nog uit.

Puntige levensschetsen
Mij biedt dat de kans om nog even het oude te rumineren. De plekken waar ik leefde, verdwijnen: studentenhuis, stadspark, grootouderhuis. Achter me wordt het tapijt al opgerold terwijl de aarde voor ons tegelijk ‘verslijt als een kleed’. Je zou voor minder naar een register grijpen.

Ik lees het als een verzameling gevonden voorwerpen. De manier waarop een register registreert, via de hinkstapsprong van het alfabet, doet recht aan hoe mensen waarnemen. Ik hou van die korte, cryptische levenstelegrammen vol vergeten gebeurtenissen, plaatsen en mensen. Het is onbedoelde poëzie en poëzie verhoudt zich tot ons geloof zoals verstopte paaseieren tot Paaszondag. Het register heeft die binnenpret. Dat woord past bij het christelijk geloof, dat Pasen en Pinksteren als grootste binnenpret heeft. Een religie zonder binnenpret kan ik me moeilijk voorstellen.

Geluiden van voor de opnameapparatuur zijn er nog weinig, op de wereld. Alleen kerkklokken, paardenhoeven, wind, stromend water, oude kerkliederen. Sommige muren die die liederen voor het eerst ‘hoorden’, bestaan vast nog wel. In Rome, of misschien ook het oortje van mijn potscherf. Ambrosius woonde in 340 in Trier, hij maakte gezang 253, 370 en 382. In het nieuwe liedboek werden dat: gezang 237; verdwenen; en verdwenen.

De biografietjes vermelden ziekten en depressies. William Cowper (1731-1800, gezang 447, 448, oud) leed aan diepe depressies en angsten. Hij gold als dichter van fijnzinnige, huiselijke, humorvolle poëzie en hymnen ‘waarin de neerslag van zijn geestelijke strijd duidelijk herkenbaar is’. Hij was niet de enige. Petronella Moens was blind, Herman Brodersen was doof en Philip Frederik Hiller verloor zijn stem. Sommigen konden ambities niet meteen waarmaken. Miller was stratenmaker, Oxenham grossier (schreef later veertig romans), Gerhard Tersteegen tegen zijn zin koopman. Later ging hij bij de brandweer.

Puntige levensschetsen. Poëzie vanuit de ooghoek. Boormonsters in een zandgat, die je doen beseffen dat je opgenomen bent in een groter geheel. Dat is kalmerend. Oude feiten gaan allerlei betrekkingen aan met het web van jouw leven.

Een voorbeeld. Nummer drie in het oude register is Adam van Sint-Victor. In 1112 ontkreukelden zijn longetjes, ‘waarschijnlijk in Bretagne’. Hij ging het klooster Sint-Victor aan de Seine in, op de  linkeroever en leidde daar ‘een stil leven in dienstverband’. Dat zouden meer mensen moeten doen. Vanuit de stilte liet hij ons lied 202. Hij overleed in 1192. Nu is het verdwenen uit het papieren zanggeheugen van de kerk. Adams bijna-tijdgenoot Wipo mocht wel mee naar het nieuwe boek. Wipo van Bourgondiës middeleeuwse koorzang is nu lied 615 (‘vertaling: Piet Gerbrandy’). Ria Borkent, Menno van der Beek en René van Loenen. Een vertaling van Willem Wilmink. Toon Hermans en Leo Vroman staan erin. Die laatste namen vond ik net op internet. Daar is weliswaar ook een register te downloaden maar dan zonder levens.

Adam van Sint-Victor was 49 jaar oud, toen de latere paus Innocentius III in de wieg lag te krijsen. Innocentius zou de machtigste paus van de hele middeleeuwen worden. Hij dichtte het ‘Veni, sancte Spiritus’. Het oude register meldt: ‘Glanspunt van Innocentius’ pontificaat was het samenkomen van het Vierde Lateraans concilie te Rome in 1215, waar o.a. het dogma van de transsubstantiatie werd vastgesteld. Overleden in 1216 te Rome. Lied 238.’ Praten over Innocentius III, dat wordt algauw lastig, van deze paus is een dogma afkomstig dat protestanten en romana verdeelt. Maar samen zíngen, dát kan. Dat gaat. Het ‘Veni’ is er nog. Het mocht mee voor de volgende ronde. Het is nu verstopt achter nummer 669.

Landkaart in drie dimensies
Verbannen naar internet, lijkt het register nu een stuk ruimteschroot. Alsof een astronaut zich een waterpomptang liet ontglippen. Je hebt niks meer in handen. In de kerk kun je het alleen opslaan als je een iPad of iPhone bij je hebt. En dat doe ik nog even niet, omdat deze cultische objectjes de terafim zijn van de jaren tien en twintig van de eenentwintigste eeuw. Deze zoemende en sprekende orakeltjes, die met net zoveel bijgelovige eerbied worden omgedragen, gekoesterd, bestudeerd en gehoorzaamd als destijds de huis-afgodjes in Israël.

Het verlies van het tastbare register, product van boekdrukkunst, waarvan de opkomst verknoopt is met Luther, geeft me een zijsteek. Een napijn. Het is wat een eskimo in Alaska vermoedelijk voelt als de afstand tussen de ijsschotsen pardoes groter is dan het jaar daarvoor. Dan wordt zijn gemoed zwaar. Dan wordt het schotsen springen een hachelijke zaak, ja de hele jacht. Eskimo’s zijn befaamd om hun geduld. Ze wachten bij wakken, totdat een zeehond lucht komt scheppen. Het is zaak om bij de stille verdwijning van het oude liedboek, onze tegenwoordigheid van geest te scherpen.  Als de zeehond van de geschiedenis opduikt, moet je alert zijn. Als de zeehond van de geschiedenis opduikt, moet je alert zijn

In hinkstapsprong voerde het oude register door de Noordwest-Europese kerkgeschiedenis. De A en de Z zijn voor twee Nederlanders. Het begint met ‘AALBERS, Hendrik, geb. 1910 te Lopik. Gezang 5 en 361.’ Het eindigt met ‘ZIJLSTRA, Jacob Roelof (Jaap), geb. 1933 te Wassenaar (…) Gezang 73, 249.’ Daartussen nog 306 andere namen. Vooral mannen. Vooral Europeanen, met uitlopers rond de Middellandse Zee. Ik turfde negen Fransen, 36 Britten, een Deen, een Noor, een Zweed, twee Moraviërs. De rest: uiteraard Nederlanders en verder merendeels dichters uit Duitstalig Europa, de oude dubbelmonarchie. De overgang van oud naar het nieuw liedboek markeert een verschuiving richting moderne (jongeren)cultuur, aanbiddings- en praisemuziek.

Een van de stille charmes van het oude liedboek was, dat het IJzeren Gordijn niet bestond. De Muur, die bestond er helemaal niet. Daar zong je gewoon doorheen.

Het ‘Register’ is een landkaart van christenen in heel Europa. Hun leven, lijden en hoop. Een kaart in drie dimensies: het gaat ver terug, beslaat een groot gebied en bevat veel levensverhalen. Een Europees Atlantis, vanwaaruit het Liedboek aanspoelde als flessenpost: Europa van voor het IJzeren Gordijn. De auteurs komen uit het Rijnland, van Rügen, uit Oost-Pruisen, Thüringen, Brandenburg, Saksen, het Ertsgebergte, Moravië, Bohemen, Silezië – heel veel Silezië. Het is ronduit moeilijk in Centraal-Europa ook maar ergens heen te gaan zonder de voetsporen te drukken van een lieddichter.

Het is mijn hobby om bij Duitse namen de huidige naam te zoeken. Olmutz = Olomouc (Tsjechië), Protzau = Protzan (oud gez. 444, Ignaz Franz, ‘rationalistisch priester’), Breslau = Wroclaw, Bad Dirsdorf = Przerzeczyn Zdróy (Christan Gregor werd er geboren in 1723; werd Hernhutter, was organist in Zeist en stierf in Hernhut). Alt-Raudten in Silezië is nu Stara Rudna, de mystieke katholiek Knorr von Rosenroth (oud 289) is er geboren.

Het levensbericht van Jochen Klepper markeert precies de fase van verlies van deze eeuwenlang Duitse landen door het nationaalsocialisme: ‘KLEPPER, Jochen, geb. 1903 te Beuthen. Stelde zich in dienst van de christelijke pers en radio. Leefde na 1933 als dichter en schrijver in Berlijn. Door de steeds sterker wordende druk van de Nationaal Socialisten, tengevolge van zijn huwelijk met een Joodse vrouw, in de dood gedreven. Overleden in 1942 te Berlijn. Gezang 130, 155.’ Beuthen heet nu Bytom. Het ligt, waar het altijd al lag: in Silezië, ooit het Roergebied van het oosten. Ik ben nu vijf keer in Silezië geweest. Vrienden hebben er een huis, in een van oorsprong Oostenrijks-Silezisch dorp. Op de stralend witte Evangelisch-Lutherse kerk, ‘Augsburgische Konfession’, heeft subsidie uit Europa de gekroonde dubbele adelaar in luister hersteld: symbool van de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie. Dit grensland in zuidwest-Polen hoorde nog binnen mensenheugenis bij graafschap Teschen, nu bijna helemaal Tsjechisch. Je vindt dat terug in het charmante grensstadje Cesky Tesin. Sinds 1 januari 2012 kun je op het fraaie station van Tesin op een directe trein naar Praag stappen, wat ik op 3 januari 2012 deed.

Nu we toch aan het puzzelen zijn: Melchior Teschner stamde vast uit dat graafschap Teschen, gezien z’n naam. Teschner zag het licht in 1584 in het Oost-Pruisische Fraustadt, nu Wschowa. Hij studeerde filosofie, theologie en muziek. In 1609 werd hij cantor en leraar te Fraustadt, in 1614 predikant te Oberpritschen (Przyczyna Górna). De pest brak uit en hij schreef zijn bekende melodie bij het lied ‘Valet will ich dir geben’. Overleden in 1635. Lied 3 (nu 803) en lied 235 (gesneuveld).

Gevonden: een lied uit Afrika!
Die halve eeuw dat het licht bijna doofde in half Europa, 1945-1989, liet sporen na. Generaties kerkgangers ervaren Midden- en Oost-Europa niet meer als broederlanden. Ja, Luther, die kwam uit Duitsland. Dat ging nog. Intussen zongen we wél al die liederen die daar door de eeuwen heen gemaakt zijn. Onwetend – toch verbonden. Bijna 25 jaar na de val van de Muur doemt nu die oude kaart weer op.

Het zingen uit al die tijden, van al die christenen herinnert ons aan de tijd dat de kerk nog niet verdobbeld was en verscheurd, zoals Christus’ kleed in handen van de soldaten. De makers zijn rooms-katholiek, anglicaan, ‘refo’, man, vrouw, vierde-, vijfde-, zesde-eeuwer, lutheraan en gereformeerd, piëtist, Moravische Broeder, doper en arminiaan, Noor, Zweed, Deen, Pool, Duitser, Schot, Brit, Zwitser, Fransman en Nederlander.

De overgang van oud naar nieuw liedboek zorgt voor heimwee om wat er niet meer in staat. Maar ook voor heimwee naar de toekomst, om wat er zelfs nu nog niet in staat. Terwijl de wereld aan de deur klopt, terwijl Afrika zendelingen stuurt en terwijl de razendsnel fuserende laatste parochies van ons land bestierd worden door priesters uit Sri Lanka, Afrika en Azië.

Juist nu Gordijn en communisme weg zijn en nu we kerken en christenen in Oost- en Midden-Europa vaker, makkelijker kunnen ontmoeten, gaat ons nieuwe liedboek naar het Westen. Die Angelsaksische beweging zie ik ook terug in getijdengebed, kerkelijk jaar, hymns,  gedichten. Het resultaat maakt indruk en ik hou van het Westen. Maar laten we Midden- en Oost-Europa niet vergeten. Laten we Midden- en Oost-Europa niet vergeten

De gedichten zijn vaak aparte zwerfstenen, gevonden voorwerpen. Verrassend, grillig, bruisend – al maakt niet iedereen dat meteen mee. Al gehoord: ‘In dat nieuwe liedboek staat een héél gek gedicht over een koe, hoe kan dat nou?!’

Kleine koe

Zegen, God, mijn kleine koe,
zegen, God, mijn verlangen,
zegen ons samenleven, mijn koe en ik,
en de manier waarop ik haar melk.
Zegen, God, elke speen,
zegen iedere vinger,
iedere druppel die in mijn schaal valt.
zegen, God, mijn kleine koe.

(uit de Keltische traditie, pg. 1525).

Voor veel gebruikers blijft dit vast ‘een gek versje over een koe’. Maar het is toch heerlijk, dat dit soort dingen gewoon opduikt. Als een scherf bij een zandgat. Dat doet recht aan de interesse voor Iona en de Kelten. Ierland en Northumbria zijn ook de zendende kerk van het heidense zendingsveld dat ‘wij’ waren. Veel christenen van nu kunnen ermee uit de voeten, zo ook met de liederen van Taizé. Voor wie Taizé en Keltische spiritualiteit niet kent, is dit misschien een eerste kennismaking.

Vlak bij die kleine Keltische koe ontdekte ik een ‘oude vriend’: Gerald Manley Hopkins! Zijn ‘Glory to God for dappled things’ is een prachtregel. Leo Vromans vertaling op pagina 1516 is even wennen. ‘Glorie zij God voor bontigheid’, is vreemd. Bontigheid is niet mooi, het klinkt als bonte geit. Ik hou het maar op ‘Prijst de Heer voor gespikkelde dingen’, dat staat er toch? (Ik weet wel hoe het komt. Hopkins’ forellen zitten in mijn geheugen in een laatje unica, daar waar kostbaarheden gespijkerd zijn. Het hoort bij de millenniumwisseling, met vrienden in Kenia. We vingen er forellen, die we ontgraatten en gaarden in folie, in het vuur. ‘…voor hemelen, marmerend als koeiehuid; voor bloemsproetjes, uitgestippeld op vlugge forellen’.)

Loopt een nieuw liedboek altijd meteen iets achter als het verschijnt? Waarschijnlijk wel.

Het evangelie is een niet-westers importproduct. Dat merken we steeds duidelijker ook in ons deel van de wereld, via de media, via asielzoekers. Het christendom was al eeuwen in Noord-Afrika, India, Egypte, Zuidwest-Arabië, bij Eufraat en Tigris en in Ethiopië voor de eerste Noord-Europeaan werd gedoopt. Christenen in het Midden-Oosten leven nu onder zware druk. We zien ze elke week in het Journaal. Tienduizenden van hen vluchten naar Europa. Kan iets van die diversiteit die naar ons toekomt, terugkeren in een liedboek, of is dat overvragen?

De wereld globaliseert. Nieuwe landen komen bij de EU. Ooit komt de dag dat wij China’s kerkliederen vertalen. Ooit komt de dag dat wij China’s kerkliederen vertalen En die van Kroaten, Balten, Slovenen en Serviërs. Ik hoop dat de European Christian Mission of een ander passend gremium een Europese Liedbundel uitbrengt. Hierbij stel ik dat voor.

Of ben ik ouderwets, zie ik niet dat jongeren in die landen allang Engelse praise zingen? En hoe zit het met reverse evangelism? Komt er een tijd dat de combo’s niet zonder panfluit, didgeridoo, Chinese luit of rammelkalebas kunnen? In het jaar dat we het einde van de slavernij herdenken, verschijnt in het nieuwe liedboek zowaar één negro spiritual. Dat is lied 249. Iets verder, bij 257, staat: ‘tekst en melodie Malawi, bewerkt door Tom Colvin – Dzuwa Lapita.’ Dus toch. Een lied uit Afrika! Zou er nog meer in staan?

Schedels als psalmboekjes
In 2009 bezocht ik met een vriend het klooster Mar Sabas in de woestijn van Judea, bij de Dode Zee. Wij mochten er niet in. De Grieks-orthodoxe monnik die het poortje opende, liep diep voorovergebogen en zei vinnig: ‘Protestanten, katholieken, vrijmetselaars… allemaal hetzelfde!’ Hij was een van de laatste zes bewoners. Op deze dorre plaats, op een steenworp van de plek waar Elia gevoed werd door de raven, vonden we de laatste ‘Ware Kerk’-adepten: Grieks-orthodoxe woestijnvaders. Welkom in Mar Sabas… oudste nog levende klooster van het hele christendom? Met zekerheid het oudste Byzantijnse. Soms waaide de watergeur van de Kidron omhoog uit de woestijnkloof; de stroom waaraan Elia mismoedig zat, is nu omzoomd door smerig schuim en stoffige plastic zakken.

‘O dag van de verrijzenis’ en ‘Komt drinken wij tot lafenis’ ontstonden hier, in het Grieks. Lied 201 en 206 dus. Spoorloos verdwenen uit het nieuwe liedboek. Door Johannes Damascenus, 675-749, ‘laatste grote kerkvader der Griekse kerk’. Hij kwam uit Damascus en overleed hier. Sinds de stichting, rond 500, is er elke morgen officie gezongen in die rotskapellen, zo’n 1390 jaar lang.

Herstel: er was één onderbreking. Dat was na een massamoord door de Perzen in 614. Toen duurde het twee weken voordat de monniken zich herpakten. ‘As in St Theodosius, the skulls of the hundreds of monks killed by the Persians, along with those subsequently murdered by marauding Bedouin, have been carefully kept in the abbey church, stacked in neat rows as nonchalantly as other churches might stack their hymn books’ (William Dalrymple, From the Holy Mountain, Flamingo/HarperCollins 1997, pag. 288).

Denk ook eens aan Dalrymples monnikenschedels, keurig gestapeld ‘zoals andere kerken hun psalmboekjes opstapelen’ als u in de hal van de kerk de vergeten, afgetrapte, roodgekafte oude liedboeken ziet. Los in de kaft, als oude schoenen op de kleedjesmarkt van Koningsdag. Als de beamer het laat afweten, ben ik de enige die doorzingt, omdat ik nu eenmaal graag een boek in handen heb. Als de beamer het laat afweten, ben ik de enige die doorzingt (Overigens herinnerde de monnik zich Dalrymples bezoek. Hij mompelde: ‘Een vergissing, om hem hier te laten slapen’.)

Er is iets te zeggen voor een zoete pijn van gemis. Net-niet thuis zijn. Heimwee naar de toekomst. Het houdt je wakker: ‘Die wereld is ons woning nie’; een regel van Totius, een Afrikaner, die dichtte in een prachttaal die je vergeefs zoekt. Ik besef dat overzetting uit Botswaanse kliktalen lastig was geweest, maar de afwezigheid van Afrikaans in het nieuwe liedboek valt me op.

Pleidooi voor plekgevoel
Nooit heb ik iemand iets horen vertellen over een liedboekdichter. Dan kun je zo’n register inderdaad beter weggooien. Maar dit jaar kun je toch John Newman en Amazing Grace noemen, die bekeerde slavenkapitein. In het oude liedboek stonden twee betrokkenen bij slavernij. De een streed ertegen, de ander was vier keer de Britse premier. Die laatste de schatrijke erfgenaam van een slavenfortuin. Ik laat het even zo, misschien vindt u het leuk om het zelf op te zoeken.

Kennen protestanten plekgevoeligheid, liefde voor het voorwerp? Ik wil haakjes. Kapstokken voor het geheugen. Broodkruimels. Steentjes die ons naar de bosrand voeren. Ik kan niet zonder de troost en de zucht van de Zeer Hoge Ouderdom van de Kerk in de Wereld. De levensverhalen, het ingegroeide wondweefsel, de granaatsplinters. En de oude opwekkingen, die ook! ‘BLUMHARDT, Johann Christoph, geb. 1805 te Stuttgart. In 1838 predikant te Möttlingen alwaar hij in zijn gemeente een doorbraak van de krachten van Gods koninkrijk beleefde. In 1852 kocht hij het Kurhaus Bad Boll bij Göppingen. Overleden in 1880 te Bad Boll. Gezang 136, 297.’ (Oud, dus.)

Je kunt het face-liften, uitsnijden, wegbranden, weglaseren en weg-beamen tot een glad, rimpelloos oppervlak. Maar als je niet eens weet waar we vandaan komen, waar ga je dan heen?

Plekgevoeligheid is pelgrimage ter plekke; Plekgevoeligheid is pelgrimage ter plekke plaatsbepaling in de tijd. Een kans om het landschap en de historie van een plek te beleven in meer dan alleen het platte vlak, het heden. Een kans om je plaats te bepalen, een mate van rust te ontlenen aan de lange adem van de kerk, Gods werk in de tijd. In Wales, Ierland, Schotland en Engeland zijn ze daar beter in. Ruïnes blijven er lang staan, verdwijnen niet onder het maaiveld. En de kerk blijft er nog lang de navel van een dorp, als de kerk al leger wordt op zondagen. De kerken die je daar binnenstapt, zijn altijd open, bijna allemaal voelbaar nog in gebruik, in ere, en blijken niet zelden zomaar vijf eeuwen ouder te zijn dan de gemiddelde dorpskerk in Frankrijk. Die laatste zijn ook vaak koud, stoffig, leeg. Hierover wellicht een volgende keer meer. Maar anno 2013 is de enige gestalte van de kerkgeschiedenis die veel jongeren nog ervaren: hun eigen ouders, hun ouderlijk huis.

Tot India’s gouden kust
In het oude register vond ik één ‘China’ en één ‘India’ – nu de opkomende economieën die ons in de goedkope kleren helpen, en die de flitskapitalisten op de beursvloer weer hoop geven op wat uitschieters in hun variabele salarisdelen.

Franciscus Xaverius (1506, Navarre, van adel) was mede­oprichter van de Jezuïetenorde; werd priester in Venetië en ging naar Goa in India. Daarna naar de parelvissers aan de Coromandelkust en in 1549 naar Japan, waar hij de eerste christengemeente stichtte. Hij overleed in 1552 op het eiland Tsjang Tsjwan. Als een Mozes had hij daarbij de kust van China in het zicht. Hij is de patroon van de missionarissen, wordt meestal afgebeeld met een kruis in z’n hand, een Indiër knielend aan zijn voeten. Lied 406 (oud) is van hem.

De ander is een Brit, gestorven in India. Reginald Heber, geboren in 1783 te Malpas (Engeland) ‘aanvaardde na tweemaal geweigerd te hebben het Anglicaanse bisdom Calcutta, bezweek drie jaar later onder deze al te zware last. Overleden in 1826 te Trichinopoly (India).’ Gezang 457 (oud), 405 (nieuw). Hoe compact kun je een mensenleven noteren. Het lijkt wel morse.

Het maakt je benieuwd naar meer informatie over Heber. Dat is te vinden in een boek dat ik koester: Het Book of Hymns. Een populair naslagwerk over ‘de honderd populairste Britse kerkliederen’,  in 2005 uitgebracht door (nota bene) The Daily Telegraph. Ik zie het dagblad De Telegraaf nog niet doen, al weet je het natuurlijk nooit. De auteur, Ian Bradley, verklapt iets meer over Hebers leven. Nadat die in India had gepreekt voor een grote groep kerkgangers – onderwerp: het kwaad van het hindoeïstische kastensysteem - ging hij zwemmen, om even af te koelen in de tropische hitte. Hij nam een duik in het plaatselijk zwembad. ‘He suffered a stroke in the water and drowned’.

Voor hij zijn tragische einde vond in India, was Reginald Heber zestien jaar lang dorpspriester geweest in Engeland, en dat had hij ook altijd willen blijven. In de groene heuvels van Engeland schreef hij maar liefst 57 hymns, waaronder evergreens als ‘Holy, Holy, Holy! Lord God Almighty’ (ook in ons nieuwe liedboek) en – niet opgenomen – ‘From Greenland’s icy mountain’.

Dit laatste lied van Heber komt uit de oude Britse missiedoos. Het voert me meteen terug naar 1999. Toen bezocht ik voor de tweede keer Zanzibar en de anglicaanse kathedraal, die daar is gesticht bij het overlijden van David Livingstone. Vanwege scheuren in het zwart uitgeslagen kerkdak congregeerden we in een zijkapel. De Afrikaanse ‘father’ droeg een witte plie waar zijn grote gymschoenen vrolijk onderuit piepten. Toen hij vroeg wie er nog een lied wilde opgeven, vond ik dit. Ooit een geliefde zendingshymne die spreekt van ‘blinde heidenen’, buigend voor steen en hout. Precies zoals onze voorouders deden, bijna tot het jaar 1000. De regel ‘From Greenland’s icy mountains to India’s golden coast…’ zongen we uit volle borst, als hommage aan Livingstone. Het refereert aan de tijd dat het British Empire zo groot was dat de zon er altijd wel ergens scheen. Zo fel, dat een duik in het zwembad gevaarlijk kon zijn.

In het nieuwe liedboek zijn liederen los verkrijgbaar. In het nieuwe liedboek zijn liederen los verkrijgbaar Op vaas gezet. Dus sta ik met een los oortje in handen naast het zandgat, aan de Duitse grens. In roestige buizen rommelt zand voorbij van hoge ouderdom. Er worden nieuwe bergen mee gemaakt, in de polder. Misschien is traagte te verkiezen boven de kippendrukte van modes. Aan de rand van de dingen kom je tussen de schuifdeuren, daar waar nog iets hangt van vroeger. Dat schept ruimte in de verbeelding.

Na de ontdekking van het Romeinse oortje was er een verjaardag, ’s avonds. De jarige, dominee in de Betuwe, ontsloot voor ons de middeleeuwse kerk (hoeveel geschiedenis kan een mens aan op één dag). We klauterden naar de gewelven en daarna de toren in. We gingen tot het uiterste. De laatste twee ladders smal, nieuw, de spits licht claustrofobisch. Bedremmeld stonden we daar te kijken in een grote puntmuts van hout. Nieuw, blank, scherp eiken. Nee! Het was niet nieuw, het was eeuwenoud, dat zag je aan de houten pluggen en de handgemaakte smeedijzeren spijkers. Voor het eerst realiseerde ik me dat heel oud hout eruit kan zien als spiksplinternieuw.

Toen Willem Barnard werd begraven, vanuit zijn geliefde Oud-Katholieke kerk in Utrecht, vroegen we ons, lopend in de stoet achter de baar, af wie over tweehonderd jaar bekender zou zijn: Harry Mulisch of Willem Barnard. Het antwoord kan alleen maar Barnard zijn, want die kun je zingen.