Heilig Vuur?

Dat het vaak moeilijk is om aan niet-gelovigen uit te leggen wat geloof en godsdienst voor iemand kunnen betekenen, weet iedereen die dit meer dan een paar maal heeft geprobeerd.
Vergeleken met tien, twintig jaar geleden is de discussie echter veel minder fel geworden, dat moet gezegd. Waar ‘vanzelfsprekend’ ongelovige intellectuelen van de babyboomgeneratie hun liefde voor de Matthäus Passion van Bach nog verdedigen door te beklemtonen dat je uitsluitend door de muziek geroerd kunt worden, ook zonder enige achting voor de tekstuele inhoud, durft het jongere publiek van het media-event The Passion er rond voor uit te komen dat de belevenissen, de daden en de woorden van Jezus Christus, in de uren voor Zijn geseling en kruisdood, zonder meer aangrijpend zijn. ‘Je hoeft toch geen gelovige te zijn om je daardoor te laten raken?’
Inderdaad. En gelovig zullen deze mensen er misschien ook niet van worden – hooguit brengen ze wat makkelijker begrip op voor al diegenen voor wie het evangelie wél richtinggevend is. Meer hoeft ook niet.  
Nooit eerder heb ik mezelf afgevraagd wat er zou kunnen gebeuren wanneer ongelovigen tóch feilloos zouden aanvoelen wat het religieuze vermag. Totdat ik onlangs deze passage aantrof, in de dagboeken van Joseph Goebbels [1]:     

‘6-12-1941, zaterdag
Gisteren. ’s Middags bezoek ik in de zaal van de Musikverein de uitvoering van het Requiem (van Mozart) door de Philharmoniker onder leiding van Furtwängler met het Operakoor. Een unieke muzikale belevenis. Een ongekend effect. Ik kende dit Requiem nog niet en ben totaal ondersteboven. Het publiek is volkomen in de ban van deze meeslepende muziek. Desondanks verbied ik de uitzending van het Requiem op de radio. Het zou momenteel niet troostend, maar juist verpletterend werken. Zulke kost kunnen we in de oorlog niet gebruiken; misschien wanneer de oorlog ten einde is of in vredestijd. Op het moment hebben we behoefte aan heroïsche rouwmuziek, niet aan iets christelijks, laat staan iets katholieks.’   

Het is bijzonder om te lezen, ook in de biografieën over Goebbels, hoe scherp ’s mans zintuig voor het religieuze is geweest. Hij liet zich raken, werd zelf voor een moment kwetsbaar, klein, eerbiedig – om vervolgens te besluiten dat dit nu net was wat ‘het volk’ niet kon gebruiken. Trouw, hartstocht, plicht, warmte en grootse rituelen mochten alleen de Führer gelden en diens grote belofte van heil en een hemel op aarde.
Als propagandaminister wendde Goebbels alle moderne middelen aan om de religieuze vonk in mensen brandende te houden, te laten oplaaien, van kaarsvlam tot olympische fakkel. Mits men maar niet die zwakke, breekbare Heer aanbad, maar een leider die vierkant wilde staan voor zijn  zaak. Goebbels gaf zelf het ‘goede’ voorbeeld door zijn vriend Hitler te blijven volgen, ook toen alles al verloren was, tot in de dood. Geen Judas dus. Zelfs geen Petrus. Goebbels wist wat het was om een offer te brengen en offerde eerst al zijn gezin. Geloviger kan bijna niet: zelfs Abraham had grotere moeite om met Izaäk de berg op te gaan.
Maar het maakt dus alles uit in wat en wie iemand gelooft. Het religieuze als zodanig erkennen en op waarde schatten,  kan immers verworden tot een gevaarlijk spel met het heilige vuur dat toch nog in zoveel mensenharten smeult.
Misschien moeten gelovigen de hemel op hun blote knieën danken dat zoveel ongelovigen ook geen begrip kunnen of willen opbrengen voor religiositeit en zich niets kunnen voorstellen bij bepaalde stemmingen, ontroeringen en verlangens. Want zonder eerbied voor God is zulk begrip-van-binnenuit explosief materiaal. Splijtstof. Het aanwijzen van een zondebok doet dan de rest.   

  1. Joseph Goebbels – Hitlers Spindoctor, een selectie uit de dagboeken 1933-1945, onder redactie van Willem Melching en Marcel Stuivenga, Uitgeverij Bert Bakker, 2011.