Een ongedwongen geloofsopvoeding

Over de rol van geloven in Amsterdamse gezinnen

 ‘Wil je soms een vijg, Fien?’, hoor ik een moeder tegen haar dreumes zeggen. Sommige lezers zien nu wellicht een jarenvijftigtafereeltje voor zich, waar een moeder haar dochter dreigt met een fysieke straf. Ik hoorde deze zin echter toen ik afgelopen zomer met mijn kinderen aan de rand van een zandbak zat in een oud Amsterdams stadspark.

Terwijl ongeveer twintig peuters met zand in de weer waren, nipten moeders en vaders in de zon aan hun cappuccino’s terwijl ze een oogje in het zeil hielden. De moeder van Fien opende op dat moment een trommeltje met vijgen, waarschijnlijk gehaald bij de Turkse winkel om de hoek. De zandbak in het park is voor vele Amsterdamse gezinnen hun achtertuin bij mooi weer, een publieke ruimte waar samen gespeeld wordt, conflicten over schepjes en emmertjes moeten worden opgelost en ervaringen over scholen worden uitgewisseld. In deze context, waar een vijg symbool is voor een hippe levensstijl in plaats van een lijfstraf, voeden steeds vaker christelijke ouders hun kinderen op.

Hoewel we de afgelopen decennia overspoeld zijn met berichten over de aftakeling van het Nederlandse christendom, ondergaat een aantal protestantse kerken in Amsterdam juist een revitalisering. Waar gemeenschappen eerst klein van aantal en grijs van kleur waren, vulden de kerken zich weer met studenten en jonge gezinnen. Een trend waarbij jonge gezinnen in oude stadswijken blijven wonen, is aan deze kerken niet voorbijgegaan. Predikanten melden dat er veel gezinnen ‘blijven hangen’ als ze kinderen krijgen en er worden weer kinderen gedoopt. Sociaalgeograaf Willem Boterman wees erop dat steeds vaker jonge gezinnen binnen de ring van Amsterdam blijven wonen. Zij hebben hier praktische redenen voor: werk, kinderopvang en culturele voorzieningen zijn dichtbij. Voor een deel ontlenen zij hun identiteit aan het wonen in de stad [1].

In dit artikel ga ik in op de vraag hoe protestantse ouders in de geloofsopvoeding omgaan met het feit dat geloven in hun directe omgeving allerminst vanzelfsprekend is. Zijn ouders zich bewust van het feit dat ze een minderheid vormen en hoe waarderen ze dat? Hoe geven ouders vorm aan de geloofsopvoeding als de trits ‘school-kerk-gezin’ vaak niet als zodanig functioneert?  Boren zij andere bronnen aan, als de school niet langer als ondersteunend wordt ervaren?

Onderzoek onder protestantse ouders in Amsterdam
In de godsdienstpedagogiek worden klassiek gezien eveneens drie domeinen onderscheiden: de geloofsgemeenschap, het onderwijs en het gezin [2]. Uit nationale en internationale onderzoeken blijkt telkens dat de ouders de meeste invloed hebben op de religieuze identiteitsontwikkeling van kinderen [3]. Opvallend genoeg richt recent onderzoek zich de laatste decennia in Nederland bijna uitsluitend op de kerk en het onderwijs. We weten niet goed wat er nu precies thuis gebeurt en welke effecten dit heeft.

Centraal in mijn onderzoek [4] stond de vraag hoe jonge ouders geloven een plaats willen geven in de opvoeding van hun kinderen terwijl ze leven als een kleine minderheid in een seculiere stad en nauwelijks gebruik kunnen maken van allerhande christelijke infrastructuur. Deze situatie is overigens niet uniek voor Amsterdam. Gezien het exploratieve karakter van het onderzoek en de relatief kleine doelgroep is ervoor gekozen diepte-interviews te houden om de overwegingen en ervaringen van ouders zo rijk mogelijk te beschrijven [5]. Zo beschreef ik de rijke liedcultuur die ik aantrof in een aantal gezinnen, iets wat in grootschalig kwantitatief onderzoek nog buiten beeld is gebleven, terwijl dit voor gezinnen in veel opzichten zeer betekenisvol is. In mijn onderzoek waren ouders uit vijf heel verschillende gemeenten van de Protestantse Kerk Amsterdam betrokken. Sommige ouders weten niet of ze wel geloven, voor andere ouders is het de grond onder hun voeten.

‘School, kerk en gezin’
In de christelijke opinies worden de domeinen ‘school, kerk en gezin’ vaak gezien als een eenheid die moet worden nagestreefd. Idealiter trekken zij gezamenlijk op in de religieuze opvoeding en worden dan aangeduid als de ‘trits’ of ‘triangel’. De Kock, Roeland en Vos wezen erop dat de deze trits uit elkaar valt en de grip op individuele gelovigen lijkt te verliezen [6]. De trits lijkt de grip op individuele gelovigen te verliezen De vraag is overigens waar de trits nog in optima forma functioneert of heeft gefunctioneerd, afgezien van de reformatorische en gereformeerd-vrijgemaakte gezindte, en of er niet altijd plaatsen zijn geweest waar ouders niet konden terugvallen op de ‘trits’. Van wie verwachten Amsterdamse ouders het (meest) in de geloofsopvoeding?

Allereerst zijn er enkele gezinnen die proberen het zo te arrangeren dat hun kinderen met het geloof kennismaken in de volledige trits. Het gezin wordt als het meest invloedrijk gezien en ook een kerk wordt trouw bezocht door deze ouders. In Amsterdam is het voor kinderen in de basisschoolleeftijd [7] mogelijk om uitgesproken christelijk onderwijs te ontvangen, als ze naar een gereformeerd-vrijgemaakte of evangelische basisschool gaan. Deze gezinnen, allen lid van de PKN, vinden herkenbaarheid en verbondenheid in een ‘reformatorisch-evangelicale’ oecumene. Qua kerkelijke achtergrond van de leerlingen zijn deze scholen immers zeer gemêleerd, waarbij alle ouders de christelijke identiteit van de school onderschrijven. Twee gezinnen zijn zelfs bewust in de buurt van de school gaan wonen, waar inmiddels ook weer andere christelijke gezinnen zich hebben gevestigd. Manon [8] voegt toe: ‘Het is wel luxe voor de kinderen. Er zijn veel kindjes van school en wonen ook nog in dit rijtje, heel veel. Ze groeien best beschermd op’. Ouders vinden het prettig dat kinderen liederen leren die ze thuis of in de kerk ook zingen. Een ander gezin koos voor de evangelische school, omdat hun autistische zoon daar met zijn ‘rugzakje’ gastvrijheid vond. Beide scholen kennen een grote culturele verscheidenheid. Het zijn geen typische ‘ons-soort-mensen-scholen’, zoals het christelijk onderwijs wel eens verweten is. Hoewel het christelijke geloof gedeeld wordt, komen kinderen in aanraking met andere culturen en sociale klassen. Een ander gezin heeft gekozen voor een reformatorische school in Amstelveen. ‘Omdat deze aan de veilige kant zit’, vertelt moeder; zo is er geen aandacht voor heksen of Harry Potter. Minder gecharmeerd zijn ze van de kledingvoorschriften voor meisjes en het theologische standpunt rondom de uitverkiezing. Al deze ouders hebben zelf een school met een uitgesproken christelijke identiteit bezocht en gunnen dit hun kinderen eveneens.

Van trits naar sandwich
Voor het gros van de ouders geldt echter dat ze in de geloofsopvoeding het meest verwachten van twee in plaats van drie elementen van de ‘trits’. Als zij het gezin als het meest invloedrijk beschouwen, kiezen ze of de school of de kerk als verlengde daarvan. Wanneer zij overwegend positief zijn over hun kerkelijke gemeente, zullen zij sneller voor een school in de buurt kiezen. Uiteraard kunnen kinderen ook naar een protestants-christelijke basisschool gaan. Ouders in mijn onderzoek echter zien dit type scholen doorgaans niet als een verlengde van de opvoeding thuis. Hoewel ze weinig verwachtingen hebben op levensbeschouwelijk vlak, constateert een ouder met enige teleurstelling dat het zelfs met Pasen alleen om eieren zoeken gaat. Meike vindt een christelijke school belangrijk, maar is teleurgesteld in de leerkracht van haar dochter, die nogal verlegen is met het geloof.

Opmerkelijk genoeg lijken de ouders die zelf exploreren, soms niet precies weten wat ze geloven, op het gebied van geloof juist veel te verwachten van de kerk en een protestants-christelijke school. De rol van het gezin zelf wordt niet nadrukkelijk genoemd. Deze ouders weten nog niet precies hoe ze zelf vorm zullen geven aan de religieuze opvoeding van hun kinderen en verwachten veel van de kerk en een christelijke school. Margriet, die een liberale kerk bezoekt, vindt een christelijke school erbij horen, zoals het lidmaatschap van een christelijke partij en kerk: ‘We zijn allebei christelijk, dan moet je ook lid zijn van een kerk, al is het maar voor de statistieken’. Een ander ouderpaar weet niet of het zichzelf als gelovig beschouwt, maar een christelijke basisschool zou beslist de voorkeur hebben, zodat hun kinderen in aanraking komen met de religieuze wortels van de samenleving en ‘waarden en normen’. Deze ouders lijken veel te verwachten van twee contexten buiten het gezin: de kerk en het onderwijs.

Enkele gezinnen lijken in de opvoeding – noodgedwongen – het meest van het gezin en het onderwijs te verwachten. Deze ouders verwachten weinig van de kerk voor hun kinderen. In dat geval wordt een uitgesproken christelijke school belangrijker. Sjoerd en Charlotte waarderen de gereformeerd-vrijgemaakte school in dat opzicht meer dan hun kerk. Een ander ouderpaar weet nog niet zeker of de kerk wel een geschikt aanbod heeft voor kinderen en hoopt eveneens op een goede christelijke school.

Een aanmerkelijke groep ouders vindt dat geloofsopvoeding met name thuis en in de kerk moet plaatsvinden. Zij vinden dat kinderen op school moeten leren om deel uit te maken van de samenleving en om te gaan met kinderen met een andere levensbeschouwing. Een aantal ouders kiest daarom voor een buurtschool, zodat kinderen kunnen spelen met kinderen uit de buurt. Herman legt uit dat ze als christenen willen ‘incultureren’ in de samenleving: ‘Ik wil de roeping van Jezus om hier in de wereld te zijn heel serieus nemen’. Frederike en Herman ervaren een duidelijke roeping om als gezin deel uit te maken van de buurt. Soms is er een duidelijke roeping om als gezin deel uit te maken van de buurt Frederike leent haar naaimachine uit aan de buurvrouw en een allochtoon buurmeisje speelt bij hen gedurende het interview. Soms levert het lastige situaties op. Zo kwam Frederike erachter dat een moeder van een vriendje alcoholist is en moest ze een logeerpartij zien te voorkomen. De school is overigens protestants-christelijk, maar ‘dat staat alleen op de gevel’. Als het om een bijdrage in de geloofsopvoeding gaat, hebben de ouders die ik heb gesproken lage verwachtingen van ‘pc-scholen’, of hebben deze op basis van ervaring bijgesteld [9]. Lotte en Matthijs maakten een soortgelijke keuze en benadrukken het belang van deel uitmaken van de samenleving. Net als Frederike en Herman hopen ze als ‘christelijk gezin iets te kunnen bijdragen’. Het is een bescheiden geformuleerd verlangen om hun geloof te delen. Lotte is bovendien bang dat haar kinderen op een christelijke school misschien ongewenste theologische opvattingen leren en dat de nadruk op het christelijke geloof wellicht ten koste zal gaan van de kwaliteit van het onderwijs. Sjoerd en Charlotte hebben vanuit dezelfde overwegingen hun oudste dochter naar de school in de buurt laten gaan: ‘Je wilt als christen in de wijk wonen en je niet onttrekken zeg maar aan ... ja, het hele wijkgebeuren’.  Ze besteedden thuis extra aandacht aan ‘huisgodsdienst’ en bewaren goede herinneringen aan mooie geloofsgesprekken. Echter, hun dochter leed onder de sociale problematiek van klasgenoten en moeder werd ‘door andere moeders met de dood bedreigd’. Uiteindelijk ging ze naar de gereformeerd-vrijgemaakte school. In de bovenstaande overtuigingen zijn elementen van de hervormde volkskerkgedachte en het doorbraakdenken van na de Tweede Wereldoorlog terug te vinden.

Al met al blijkt het gros van de ouders voor de geloofsopvoeding twee christelijke contexten te willen creëren voor hun kinderen. Naast de opvoeding in het gezin, zoeken ze een aanvullende context. Meestal is dat de kerk, maar soms ook de school. Verwachten ouders in de geloofsopvoeding weinig van de kerk, omdat er weinig voor kinderen is, dan zullen zij eerder voor een uitgesproken christelijke school kiezen en de invloed van het gezinsleven benadrukken. Verwachten zij weinig van een school, dan worden de kerk en thuis weer belangrijker in het verwachtingspatroon. De religieuze opvoeding wordt gekleurd door een sterk besef van het behoren tot een ‘kleine minderheid’, zoals we hieronder zullen zien.

De rol van het gezin
De rol van het gezin in de religieuze opvoeding is voor deze ouders evident. Zij realiseren zich dat als ze kinderen kennis willen laten maken met het christelijke geloof, zij initiatief moeten nemen door een kerk of christelijke school te zoeken. Ook besteden zij er thuis bewust aandacht aan in gesprekken, zingen, lezen en bidden. Soms zoeken ouders extra netwerken op. Socioloog Nan-Dirk de Graaf beschrijft het interactie-effect dat religieuze ouders in seculiere landen meer investeren in de religieuze opvoeding van hun kinderen [10]. Van deze ouders kunnen we in ieder geval zeggen dat zij bewust investeren in de geloofsopvoeding, gezien de seculiere context waarin ze leven. Zij realiseren zich hoe ‘vreemd’ het christelijke geloof is als een kind achterop de fiets luidkeels een christelijk liedje aanheft.

Dit betekent dat ouders goede redenen moeten hebben om onbeschroomd hun kinderen in het geloof op te voeden. Deze ouders kunnen goed verwoorden waarom ze geloven. Ze ervaren het geloof als zeer belangrijk in het leven en de opvoeding: als grond van hun bestaan, als troost, als inspiratie. Ouders creëren in de eerste jaren van de gezinsvorming een speelveld voor het geloof, Ouders creëren in de eerste jaren een speelveld voor het geloof met lijnen, spelers, regels en gewoontes. Ze zorgen ervoor dat er veiligheid en geborgenheid is, anders kan er niet gespeeld worden. Er valt een aantal belangrijke keuzes wat betreft de geloofsopvoeding. Wat zetten we op het geboortekaartje, hoe noemen we het kind? Laten we ons kind dopen of niet? In het verlengde daarvan ligt de vraag naar de betrokkenheid bij een kerkelijke gemeente. Gaan we hardop bidden voor het eten en wat doen we voor het slapengaan? Voor sommige ouders staat dit buiten kijf. Ze nemen de kinderen ‘automatisch mee’ in hun geloofspraktijken, zoals ze dat zelf formuleren, weliswaar aangepast aan het ontwikkelingsniveau van een kind. Voor andere ouders ligt dit anders. De komst van kinderen noopt tot een keuze voor het al dan niet introduceren van praktijken als gebed en kerkgang. Ouders realiseren zich dat ze hier over tien jaar niet ‘ineens’ mee kunnen beginnen, omdat hun kinderen dat gek zouden vinden. Het lijkt ‘nu of nooit’ te zijn. ‘Anders vervliegt het moment een beetje’, aldus een vader. Bovendien lijkt de jonge leeftijd een goed moment om te starten, want deze praktijken structureren de dag. Duidelijk is geworden dat er voor de prille stappen van geloofsopvoeding juist in deze levensfase een religieus momentum is: een uitgelezen moment, dat uitermate geschikt is om iets te ondernemen op het gebied van geloof. Voor een aantal ouders betekent dit bovendien een revitalisering van hun eigen geloof.

Dat betekent niet dat ze geen spanningsvelden ervaren. Juist de Bijbelverhalen waar peuters zo dol op zijn, met veel dieren (de schepping, Noach, Jona), kunnen bij ouders hevige vragen oproepen. Eerder bleven die vragen misschien aan de oppervlakte, maar nu wordt het concreet. Hoe kijk ik zelf tegen die schepping aan? Geloof ik dat letterlijk? Is dat verhaal van Noach niet wat bruut?

Sommige ouders aarzelen om hun kinderen wegwijs te maken in het geloof uit angst voor indoctrinatie, zoals ook andere godsdienstpedagogen signaleerden [11]. Ouders realiseren zich dat een kind heel beïnvloedbaar is en misschien zelfs wel ‘alles gelooft’. Mag je een kind wel zo beïnvloeden? Het is belangrijk voor godsdienstpedagogen om ook hier antwoorden op te formuleren. Wat is indoctrinatie eigenlijk? Zijn ouders er inderdaad mee bezig om alle kritische vermogens van kinderen te doven? En is religie inderdaad achterhaald en onnatuurlijk? [12]

Bij weer andere ouders rijst de vraag wat ze van God kunnen verwachten in dit leven. Dat wordt zichtbaar in het gebed. Biddende kinderen vragen gerust of een gehandicapte man weer mag lopen of de poes weer beter wordt. Houdt God zich alleen bezig met de hoofdlijnen, of mag je hem ook benaderen voor alledaagse dingen? Ouders die dat laatste denken, zullen vaker in eigen bewoordingen bidden. Als er ergens in de groep ouders een scheidslijn loopt, dan is het in de manier waarop ze vertrouwelijk met God zijn in het gebed. Een vrij, hardop uitgesproken gebed maakt het geloofsleven van ouders inzichtelijk voor de kinderen, maar confronteert ouders heel direct met de eigen geloofsopvattingen. Sommige ouders zien dit niet zitten of spreken liever formuliergebeden uit.

Een laatste spanningsveld dat ik hier bespreek is de ‘paradox van de authentieke gewoonte’. Ouders hechten in de opvoeding van hun jonge kinderen sterk aan vaste rituelen en patronen, zoals een liedje zingen voor het slapen. Dit wordt zelfs aangeraden in de gids van het consultatiebureau. Als ouders hierover spreken, zeggen ze meteen dat het geen sleur moet worden en wel ‘bewust’ moet gebeuren. Soms hebben ze in hun eigen jeugd ervaren hoe betekenisloos een herhaald ritueel kan worden. Ze benadrukken dat het geloofsleven ‘echt, levendig, bewust en betekenisvol’ moet zijn. Ouders leggen de lat hoog: keer op keer moeten gebeden en gesprekken doorleefd en levendig zijn, bang als ze zijn voor sleur, wetticisme of hypocrisie. Dat lukt niet, want het dagelijkse leven is niet elk moment sprankelend, zelfs niet voor mensen die intens leven. Ook gelovige mensen zijn onderhevig aan de werkelijkheid [13]. Niet zonder reden spreek ik van een paradox van de ‘authentieke gewoonte’. Goede gewoontes in het alledaagse leven kunnen die betekenisvolle momenten herbergen. Soms scheppen ze er de voorwaarde voor, als de opvoeder er oog heeft. Wim ter Horst noemt ze ‘gouden momenten’, waarin iets gewaar wordt van het Geheim [14]. Dat gebeurt niet elke dag, maar het is genoeg om mee verder te kunnen.

De rol van de kerk
Wanneer ouders minder verwachten van het onderwijs in de religieuze opvoeding, zien we de rol van de kerk belangrijker worden. Welke signatuur de kerk ook heeft, voor ouders is het een bewuste keuze om erheen te gaan. Steven spreekt over hun ‘bewuste keuze’ om naar de kerk te gaan, omdat zijn vrienden en collega’s niet gelovig zijn: ‘Dat is het sowieso volgens mij, als je hier in Amsterdam woont, hè? Staan we op zaterdagavond nog in een discotheek en op zondagmorgen zitten we in de kerk. Als het dan geen overtuigende keuze is…’. Er bestaat weinig sociale druk en controle om te gaan. Ooit hoorde ik iemand zeggen dat in Amsterdam de zondagmorgen van de hele week het meest rustige moment op straat is, nog rustiger dan de nacht. Kerkgang is, met andere woorden, een non-conformistische en eigenwijze daad. Kerkgang is een non-conformistische en eigenwijze daad

De eerste vraag die ik tijdens het interview stelde was: welke rol speelt geloven in de opvoeding? ‘Kerkgang’ was niet het enige, maar wel een veelgenoemd antwoord. Een ouderpaar zei zelfs: ‘Wij doen eigenlijk alleen kerkgang’. Na vijftien jaar afwezigheid, besloten ze na de geboorte van hun kinderen en een buitenlandervaring weer eens naar de kerk te gaan. Inmiddels zijn ze aardig betrokken geraakt, al weten ze niet of ze zichzelf wel gelovig zouden noemen. Een andere moeder ging de kerk weer bezoeken na het overlijden van haar vader. Ze ging ‘gewoon naar de dichtstbijzijnde kerktoren’. Voor alle ouders is de kerkgang een belangrijk facet van de gelovige opvoeding, al is de betrokkenheid soms pril. Alle ouders vertellen dat ze goed nagedacht hebben over de keuze voor hun kerk. Emma vertelt dat ze de kerkgang kunnen zien als een familietraditie, maar dat het ook ‘een hele bewuste keuze’ is. Vrijwel niemand bezoekt zonder uitleg nog de kerk van zijn jeugd. Meike zegt daarover: ‘Ik denk dat ik heel zorgvuldig mijn context kies’. Zij groeide op in een gemeente met Gereformeerde Bond-signatuur en stapte over naar een meer liberale kerk. Overigens spreken ouders doorgaans in milde bewoordingen over de kerk van hun jeugd. Als ze die verlaten hebben, is het vaak niet uit een ‘afzetten tegen’, maar zij voelen simpelweg de ruimte om die kerk te kiezen waar ze zich allebei thuis voelen.

 Een moeder vertelde dat ze naar de ‘Nederlands-protestantse kerk’ ging, de PKN. Soms weten ouders niet precies van welke signatuur hun kerk is en welke benaming erbij hoort. Ze gaan er oprecht van uit dat ze in hun ‘bondsgemeente’ straks een keuze hebben tussen kinderdoop en ‘opdragen’. In mijn proefschrift noem ik dat kerkelijke naïviteit. Dat betekent niet dat mensen dom zijn of geen voorkeuren hebben, maar ze weten eenvoudig niet hoe de officiële benamingen zijn.

Ouders hopen dat hun kinderen in de kerk gezien worden, christelijke praktijken inoefenen en uitoefenen, en christelijke leeftijdsgenootjes leren kennen. Veel kinderen leren immers geen christelijke liedjes of Bijbelverhalen op school. Ouders merken dat kinderen graag naar de kerk gaan. Lotte vertelt dat hun kinderen het geweldig vinden, omdat er veel vriendjes zijn en de kinderdienst leuk is. Ook waardeert Lotte het gemeenteweekend van hun kerk. Ze vertelt: ‘Ik denk dat God dat soort dingen ook wel gebruikt om mensen extra toe te rusten en te laten zien wie hij is’. Haar man is eveneens enthousiast over de kerk: ‘Ik denk dat de kerk een plek is waar mensen samenkomen om dingen van God te leren. Ik denk dat dit beeld: samen naar de kerk gaan, jong en oud, iedereen door elkaar, dat het belangrijk is in de opvoeding’. Als ze een keer uit willen slapen, wekken de kinderen hen om naar de kerk te gaan. De kinderen van Herman zitten niet op een uitgesproken christelijke school, over de kerk zegt hij: ‘Het is ook een gemeenschap. Dat is heel belangrijk denk ik voor hen. Dat ze ook leren of deel zijn van die gemeenschap of leren om het geloof gestalte te geven en dat natuurlijk heel makkelijk gaat juist omdat je gelijkdenkend bent. Dat is voor hen ook een beetje de batterij opladen.’

Ook voor hun eigen geloof vinden ouders de kerk belangrijk. Niet verwonderlijk, omdat zij initiatief nemen en voorgaan in de geloofsopvoeding. Ze worden bemoedigd in preken, geïnspireerd of aangespoord. Ze worden getroost door liederen. Het voedt mijn eigen geloof, zoals een moeder dat verwoordde. Sommige ouders hebben zelf geloofsvragen, waarbij een contact met de predikant ook op prijs gesteld wordt. Een ouderpaar dat uit de gereformeerde gemeenten afkomstig was, had veel vragen over de betekenis van doop en avondmaal. Zij waardeerden de gesprekken met hun predikant rondom de doop.

Wat waarderen deze ouders nog meer in hun kerk? ‘Dat je het niet alleen hoeft te doen’, antwoordt moeder Janine kernachtig. Een veelgehoord woord is  ‘gemeenschap’.  Een goede preek is immers te downloaden, maar een goede gemeenschap is dat niet. Ontmoetingen met anderen en het opbouwen van relaties zijn belangrijk voor deze ouders. En ouders mogen dan, kerkelijk naïef als ze soms zijn, niet per se loyaal aan een bepaald type kerkgenootschap zijn, ze zijn dit wel aan de mensen van een gemeenschap. Ik vermoed dat de hoge mate van betrokkenheid van deze ouders bij hun kerk deels verklaard kan worden doordat de gemeenschappen klein zijn. Mensen kennen elkaar tamelijk goed. Een relatief kleine gemeenschap vraagt participatie en betrokkenheid, zo merken ouders. Ze kunnen niet lang aan de zijlijn blijven staan en de crèche is vaak het eerste vrijwilligerswerk dat ze in de kerk doen. Bij alle kerkdiensten die ik bezocht, zag ik dat het koffiedrinken na de dienst soms bijna langer duurde dan de dienst zelf. Kinderen spelen met elkaar, volwassenen spreken elkaar. Ze wisselen daar bijvoorbeeld een idee uit om doopdagen jaarlijks te vieren door een ‘christelijk’ cadeautje te geven.

Andere resources van geloofsopvoeding
In het voorgaande werd gekeken naar hoe de trits school-kerk-gezin functioneert voor Amsterdamse ouders. Echter, er zijn daarnaast andere bronnen die ouders aanboren in de religieuze opvoeding van hun kinderen. Een paar wil ik kort toelichten.

Allereerst kan de zelf genoten religieuze opvoeding een hulpbron zijn voor ouders. Voor de meeste ouders gelden hun eigen ouders als belangrijkste inspiratiebron en referentiekader. Voor veel ouders gelden hun eigen ouders als belangrijkste inspiratiebron Van een generatiekloof lijkt geen sprake. Een grootmoeder wordt al snel – telefonisch – geraadpleegd voor praktische zaken. Een moeder haalt inspiratie uit de geloofsopvoeding van haar man, omdat zij niet christelijk is opgevoed. In sommige gezinnen verzorgen grootouders een deel van de kinderopvang. Gezien de bezuinigingen op de kinderopvang en de economische crisis zal dit aantal wellicht verder toenemen en daarmee hun invloed. Recent Amerikaans onderzoek wijst op de onderschatte invloed van grootouders in de religieuze vorming van kinderen [15].

In de tweede plaats zijn er vriendschappen met andere ouders, waarin geloofsopvoedingsvragen aan de orde kunnen komen. Een ouder kreeg per e-mail van een vriend, die hij nog van de christelijke studentenvereniging kende,  een artikel met argumenten voor het dopen van kinderen. Dat brengt me bij een derde bron: christelijke netwerken. Voor een aantal ouders is dit de christelijke studentenvereniging geweest, waarvan nu de vriendschappen resten. Sommige gezinnen bezoeken meerdaagse bijeenkomsten van netwerken als de Charismatische Werkgemeenschap Nederland of New Wine. Dit doen ze ook nadrukkelijk voor hun kinderen, vertellen ze.

Tot slot raadplegen ouders (multi)media. Tijdschriften en boeken over geloofsopvoeding worden door een kleine groep moeders gelezen. Vaker wordt internet geraadpleegd. Soms met een concrete zoekterm op ‘google’, een andere keer worden podcasts van preken gedownload. Een aantal ouders zoekt liedjes op via YouTube en zingt deze met de kinderen.

Tot besluit
Het minderheidsbewustzijn noopt ouders ertoe om initiatief te nemen in de christelijke geloofsopvoeding. Dit doen zij niet uit sociale druk, maar uit overtuiging van de meerwaarde om als christen te leven. Het gaat in een ongedwongen en ontspannen sfeer, waarbij ‘grote woorden’ worden vermeden. Toch spannen ouders zich in om een speelveld voor het geloof te creëren en dat doen ze al in de eerste jaren van de gezinsvorming. Daarbij zoeken ze de kerkelijke gemeenschap op en waarderen deze. Hoezeer de ‘trits’ ook onder druk mag staan, deze ouders willen het niet alleen doen. Het ontbreken van een vanzelfsprekende christelijke infrastructuur maakt de rol van het gezin wel belangrijker in de geloofsopvoeding. Het maakt ouders bovendien creatief en ondernemend. Socioloog De Graaf vermoedt dat deze bewuste geloofsopvoeding de secularisatie een halt kan toeroepen. Vanuit dit oogpunt hoeft de minderheidspositie van christelijke opvoeders niet zo dramatisch te zijn en kan de geloofsopvoeding zelfs winnen aan geloofwaardigheid.

Danielle van de Koot-Dees (1981) is docent-onderzoeker bij het lectoraat Jeugd & Gezin, de academies Theologie en Educatie, van de Christelijke Hogeschool Ede. Van 2007-2012 was zij als promovenda werkzaam aan de Protestantse Theologische Universiteit.

  1. Boterman, W. R., Karsten, L. & Musterd, S. (2010). Gentrifiers Settling Down? Patterns and Trends of Residential Location of Middle-Class Families in Amsterdam. Housing Studies, 25(5), p. 693-714.
  2. Alii, E.T. (2009). Godsdienstpedagogiek. Dimensies en spanningsvelden. Zoetermeer: Meinema.
  3. Zie voor alle verwijzingen hoofdstuk 1 van: Van de Koot-Dees, D. (2013). Prille geloofsopvoeding. Een kwalitatief onderzoek naar de rol van geloven in jonge protestants-christelijke gezinnen in Amsterdam. Zoetermeer: Boekencentrum.
  4. Dit artikel is gebaseerd op de resultaten van mijn promotieonderzoek (zie noot 3).
  5. In de periode van 2008-2010 zijn met 31 ouders interviews gehouden. Om ervoor te zorgen dat het jonge gezinnen betrof, moest er minimaal één kind in het gezin jonger dan vier jaar zijn.
  6. De Kock, J., Roeland, J. & Vos, P. (2011). Beyond individualisation: neo-evangelical lessons for religious socialisation. Journal of Beliefs and Values, 32(3), p. 329-342.
  7. Voor het voortgezet onderwijs geldt dit niet langer, nu de evangelische school voor voortgezet onderwijs haar deuren zal sluiten.
  8. De namen van respondenten zijn gefingeerd.
  9. Recent onderzoek bevestigt dat de identiteit van PC-scholen veranderd is: Miedema, S., Bertram-Troost, G., Ter Avest, I., Kom, C. & De Wolff, A. (2013). Scholen zonder kerk. De impact van ontkerkelijking op open protestants-christelijk basisonderwijs. In: M. te Grotenhuis e.a. (red.), Ontkerkelijking, nou en…? Oorzaken en gevolgen van secularisatie in Nederland (p. 184-204). Delft: Eburon.
  10. De Graaf, N.D. (2013). Oorzaken en enkele gevolgen van ontkerkelijking. Theoretische reflecties en empirische uitkomsten. In: M. te Grotenhuis e.a. (red.), Ontkerkelijking, nou en…? Oorzaken en gevolgen van secularisatie in Nederland (p. 9-26). Delft: Eburon.
  11. B. Roebben en A. Schweitzer, zie Van de Koot-Dees, 2013.
  12. In dat verband is hoofdstuk 1 in het boek van Peels en Paas, God bewijzen, ook voor godsdienstpedagogen uiterst relevant.
  13. Theologisch kun je deze spanning verklaren doordat er sprake is van een ‘nog niet’. Theoloog Kees van der Kooi legt dat zo uit: er is nog een spanning, omdat de mens leeft in de periode tussen de opstanding van Christus en de voleinding of voltooiing van de wereld. In: Van der Kooi, C. (2006). Tegenwoordigheid van Geest. Verkenningen op het gebied van de leer van de Heilige Geest. Kampen: Kok.
  14. Ter Horst, W. (1995). Wijs me de weg! Mogelijkheden voor een christelijke opvoeding in een post-christelijke samenleving. Kampen: Kok.
  15. Zie: Bengtson, V.L., Putney, N.M. & Harris, C.H. (2013). Families and Faith. How Religion is Passed Down Across Generations. New York: Oxford University Press.