Vonne van der Meer

In de spiegel van de media

Bekeringsverhalen hebben in de grote boekenwereld geen goede naam. Tenminste, de traditionele bekeringsverhalen uit de christelijke traditie, want als je ‘bekering’ wat ruimer interpreteert en beschouwt als een belangrijke wending in iemands leven, dan is natuurlijk bijna elk levensverhaal een bekeringsverhaal, en is bijna ieder mens geneigd om zijn eigen geschiedenis in het licht van de grote keerpunten in zijn leven te duiden.

Maar als het gaat over romans waarin een jonge man of vrouw het slechte pad opgaat, na veel verwikkelingen tot inzicht komt, berouw krijgt, een dominee of ouderling ontmoet die wijze lessen uitdeelt, en vervolgens veilig in de kerk terechtkomt, waar hij of zij tussen de bedrijven door ook nog eens een leuke echtgenoot opdoet... De meeste hedendaagse lezers vinden zulke verhalen snel te voorspelbaar, te stichtelijk, te moraliserend. Zelfs in de christelijke boekhandel is bekering niet langer het toonaangevende thema: de meeste (vertaalde) christelijke romans gaan tegenwoordig over levensleiding, voorzienigheid, gebedsverhoring, keuzes maken, geloven in de praktijk.

Vonne van der Meer trok zich niets van al deze dingen aan, en schreef met Het smalle pad van de liefde een verhaal waarin een van de hoofdpersonen verkeerde keuzes maakt, het slechte pad opgaat, tot inzicht komt, berouw krijgt, een non ontmoet die wijze lessen uitdeelt, en vervolgens in de kerk terechtkomt. Maar bij Van der Meer betekent dat dan niet dat ook alles qua menselijke relaties volmaakt wordt opgelost – de rafelige kanten van het leven  blijven zichtbaar. Dat kan ook niet anders bij een schrijfster van haar kaliber: het resultaat zal altijd complex, gelaagd en subtiel blijven. In die zin laat haar werk zich natuurlijk niet vergelijken met de traditionele christelijke bekeringsroman van dertien in een dozijn, waarin realisme niet altijd het sterkste punt is. Misschien noemt ze zelf haar boek daarom ook geen ‘bekeringsroman’, ze heeft het liever over het ‘religieus ontwaken’  van de hoofdpersonen.

Niettemin, het feit dat ze terugvalt op het oude thema en het oude stramien van het bekeringsverhaal, trekt de aandacht in de media. Interessant is allereerst wat er gebeurt in de recensie van Arjen Fortuin in NRC Handelsblad. Hij weet de christelijke boodschap van Vonne van der Meer totaal van alle christelijkheid te ontdoen en verteerbaar te maken voor vaag-spirituele zoekers en seculiere literatuurliefhebbers. Hij negeert de bekering van May, de vrouwelijke hoofdpersoon, en focust op Floris, de man met wie zij een affaire beleefde: ‘Op de achtergrond zie je ook hem een religieuze queeste ondernemen waarin zijn gestorven kind, zijn verloren liefde en zijn levende dochter samenkomen. Bij Floris komt er God noch gebed aan te pas, maar Van der Meer laat helder zien dat het wat haar betreft toch hetzelfde is. Uiteindelijk draait het in de religie –net als in de kunst- om zelf iets te maken bij het gemis dat men ervaart: of dat nu een gebed is, een gemeenschap of een kerk. Of een roman natuurlijk.’

Wie op zo’n manier naar dit bekeringsverhaal kijkt, werpt weliswaar nieuw licht op de tekst, maar negeert wat de schrijfster toch uiterst expliciet maakt: dat het niet onverschillig is welke weg je kiest (‘het smalle pad’), en dat de rust slechts aan de voet van het kruis gevonden wordt. Maar gelukkig zien alle andere recensenten wél dat het verhaal onafwendbaar die ene richting opgaat, en dat we hier met een onvervalst christelijke bekering te maken hebben.

Arie Storm stoort zich daar hevig aan, en schrijft in Het Parool: ‘Het hoofdpersonage in deze godsdienstige roman is May Akkerman (...). Ze is niet al te snugger. En ze is vooral een middel van de schrijfster om ons, de lezers, iets te laten zien. (...) May belandt in een crisis en zoekt haar heil, tamelijk plotseling, bij een non. Wegwezen, denk je dan, maar May denkt dat niet. Die denkt immers nooit na. Die is reddeloos verloren en vlucht in de armen van Jezus.’

De meeste andere recensenten kunnen echter wel waarderen dat Van der Meer de moed heeft om het supertraditionele bekeringsthema nieuw leven in te blazen. De manier waarop ze dat doet, heeft evenwel niet de instemming van iedereen. Zoals Jaap Goedegebuure in Het Financieele Dagblad schrijft: ‘Om deze omslag in het verhaal geloofwaardig te vinden moeten we een beroep doen op onze religieuze en morele percepties, en die lopen zoals bekend van persoon tot persoon nogal uiteen.’ Steeds terugkerende kritiek van de recensenten: Van der Meer wil te veel verduidelijken, ze wil het christelijk geloof te expliciet uitleggen aan mensen die daar geen benul meer van hebben.

Slechts Koen Eijkhout (De Limburger) heeft waardering voor dat streven: ‘In de kennisquiz Twee voor Twaalf wisten laatst een vader en zoon niet wie Simon Petrus was, de apostel. Toen Astrid Joosten het uitlegde, knikten ze glazig van ‘oké, zal wel’. Schrijfster Vonne van der Meer wordt nogal eens verweten dat ze te veel uitlegt bij haar religieus, zeg maar gerust katholiek geïnspireerde romans, maar bovenstaand voorval geeft haar gelijk.’ Zodoende vindt hij de katholieke elementen in Het smalle pad van de liefde ‘volkomen natuurlijk’ opgenomen in het verhaal.

Maar dat vindt niet iedereen: vrij breed heerst de opvatting dat Van der Meer haar lezers op dit punt onderschat. ‘Ze lijkt zich te veel met de lezer te hebben beziggehouden. Alsof ze hem inschat als een naïeve ongelovige, zonder voelsprieten voor het subtiel gecommuniceerde en onzegbare’, schrijft Simone van Saarloos in De Volkskrant. ‘Het mystieke krijgt zo juist geen ruimte.’ En Marja Pruis in De Groene Amsterdammer: ‘In Het smalle pad van de liefde ontstaat er niet zo’n organisch verband tussen het mystieke en het alledaagse; het religieuze wordt er bovenop gelegd, ik weet niet hoe ik dat anders moet verwoorden.’

Dat heeft vooral te maken met de manier waarop de bekering van hoofdpersoon May beschreven is. Nogmaals Pruis: ‘De intrede van de non haalt alle beweging uit het verhaal, en erger nog: ook de intensiteit. Er wordt een vreemd element van buiten gehaald om een ommekeer te bewerkstelligen, en het blijft een vreemd element want het brengt een andere taal met zich mee. May komt bij wijze van spreken op de zondagsschool terecht om verlost te worden van haar innerlijke strijd, haar schuld, haar verdriet, haar woede. Het is niet het geloofsding dat me dwars zit, helemaal niet zelfs. Ik heb alleen het idee dat zoals het nu gestalte krijgt in deze roman de menselijke maat eraan wordt opgeofferd.’

Wat de recensenten eigenlijk willen: een even grondige en realistische behandeling van het geloofsthema als van het liefdesthema. Zoals Rob Schouten het in Trouw mooi verwoordt: ‘Wat mij betreft had Van der Meer veel meer tijd moeten nemen om Mays bekering van binnenuit, bij stukjes en beetjes te beschrijven, met veel terugval en twijfels, als een werkelijke, langdurige transformatie. Allicht vreesde ze daarmee een zware wissel op de ontkerstende lezer te trekken maar dat moet dan maar. Wie A zegt moet B zeggen. Nu is de aardse liefde geloofwaardig neergezet maar de hemelse liefde een deus ex machina.’

Maar hoe kun je als schrijver op de beste, meest natuurlijke manier een bekering in woorden weergeven voor een publiek dat de religieuze emotie niet vanzelfsprekend meer herkent? Eigenlijk worden er twee tegenstrijdige dingen van auteurs gevraagd: aan de ene kant zal een schrijver op geloofsgebied veel moeten uitleggen aan seculiere lezers, die de geloofstaal niet meer spreken en de bijbehorende emoties niet kennen. Aan de andere kant moet een auteur volkomen natuurlijk aansluiten bij de ervaren realiteit van de lezer, en dat vraagt juist weer om nuance en complexiteit en aandacht voor de weerbarstigheid van het leven en het geloof, en niet te veel opvoedkunde. Misschien moet Vonne van der Meer, werkend vanuit deze paradox, nog eens een nieuwe poging doen.