De ballingschapsroman van Marcel Möring

Een familiegeschiedenis als schets van de cultuur

In Babylon heet de nieuwste roman van Marcel Möring. [1] Dat wil zeggen: in ballingschap. ‘Trees have roots. Jews have legs’, luidt het motto en daarmee is de toon gezet voor de volgende 470 pagina’s. Want of het afscheid nu voortkomt uit dwang of uit innerlijke drang, bij weggaan hoort verdriet. Het is dan ook een boek vol weemoed geworden. Mörings vorige boek heet Het grote verlangen. In In Babylon gaat het nog steeds over verlangen, en niet zo’n klein beetje ook, maar het verlangen wordt hier gekwalificeerd door de ballingschap, de vervreemding. Möring heeft een cultuurschets geschreven, spiegel en kritiek ineen. Tegelijk is In Babylon een prachtige psychologische roman en tevens een spannend boek, volgens sommige recensenten zelfs een thriller.

Op de eerste bladzijde bevinden we ons aan het doodsbed van pater familias Oom Herman van de joodse familie Levie, een familie die overigens sinds het moment waarop zij haar tenten opsloeg in de lage landen van vader op zoon de achternaam Hollander voert. Niet de vader, maar de oom is de belangrijkste figuur in het leven van de zestigjarige ik-verteller Nathan. De vader hangt er maar een beetje bij, en misschien – Nathan gelooft erin, op redelijke gronden – is oom Herman wel zijn echte vader. Maar oom of niet, de familie sterft uit. Nathan is inmiddels de laatstovergeblevene.

Of toch niet? Er is ook nog Nina, nichtje van Nathan, dochter van zijn broer Zeno. Maar Nina is een onechte dochter. Haar moeder claimde dat Zeno de vader was en Zeno zelf is nergens meer te bekennen. Nina stelt zich bovendien niet echt op als lid van de familie. Zij komt van buiten en hoort de verhalen aan. Sterker nog, zij is Nathans literair agente en heeft met succes gepoogd buitenlandse uitgevers en televisiemakers te interesseren voor zijn werk, dat tot dan toe geheel uit sprookjes bestaat.

Nu ja, sprookjes. Korte verhalen, kun je ook zeggen. Zoveel bovennatuurlijks gebeurt er niet in. Dat kunnen we als lezers zelf vaststellen, want in In Babylon komen we drie van Nathans sprookjes tegen als afzonderlijke hoofdstukken in het boek: ‘De Kotzker’, ‘De toren’ en ‘Een sprookje'. Deze hoofdstukken vormen eilandjes in het boek en je zou er in de inhoudsopgave een sterretje bij kunnen zetten, om ze los van het grote verhaal nog eens na te lezen. Het eerste sprookje wordt door schrijver Nathan gedacht, of gedroomd, het tweede – over de toren van Babel – leest hij bij het haardvuur aan Nina voor, het derde vertelt hij aan haar terwijl hij met haar in bed ligt.

In die situatie zijn Nathan en Nina beland, doordat zij samen opgesloten zitten in het zwaar ingesneeuwde landhuis van de vijf jaar geleden overleden oom Herman. Het huis staat in Oost­Nederland, op een berg ‘die geen berg is’ (maar wel een soort Nebo vanwaar Nathan zijn leven overziet). Nathan heeft tijdens hun verblijf in wat een spookhuis lijkt te zijn al van alles aan Nina verteld, maar dat gebeurde steeds bij een brandende haard, of op zijn minst aan de keukentafel, waar de Aga­allesbrander het hout verslindt. Gelukkig voor Nathan brandt er ook in de jachtkamer waar het grote bed staat, een flink vuur. Of het sprookje zelf zo gewichtig is in het hele boek. zou ik niet meteen kunnen zeggen (er wordt natuurlijk ook weer een vuur in gestookt – er wordt nergens niet gestookt, gebrand of aangebrand in dit boek), maar de scène eromheen is van belang.

Na wat heftige taferelen, waarvan niet honderd procent duidelijk is of Nathan die heeft meegemaakt of alleen gedagdroomd (‘Een hele tijd zat ik daar, niet meer dan een onmachtig slachtoffer van mijn gedachten’) en het vertellen van het bewuste sprookje, laat Nathan zich door Nina overhalen tot vrijen. Later in het boek blijkt Nathan hier tot een overgave te zijn gekomen die hij vroeger niet aandurfde. In enkele eerdere relaties schrok hij van de overgave van vrouwen en was hij doodsbang zichzelf te verliezen. Hij vluchtte dan ook. Nathan has legs. Legs? Wings, zelfs. Als Nathan het niet meer aankan – de betreffende vrouw weer nog van niets – pakt hij gewoon zijn biezen en neemt het eerste het beste vliegtuig.

Nathan has roots, too. Dat zal Nina weten. Alle verhalen die hij in oom Hermans huis vertelt en laat lezen aan nichtje Nina zijn delen van de familiegeschiedenis. In het boek In Babylon lezen en luisteren we mee. We horen zo de voorgeschiedenis van Nathan en zijn hele voorgeslacht. ‘Geen sprookjes meer,’ had oom Herman in het testament staan waarin hij zijn landhuis aan Nathan vermaakte. ‘Nathan krijgt het huis, op voorwaarde dat hij mijn biografie schrijft.’ Nathan schrijft inderdaad een biografie, maar ontkomt er niet aan om de hele family story te vertellen. Hij betrekt er ook uitgebreid zijn eigen leven in.

De wederwaardigheden van Nathan en Nina in het landhuis vormen het thrillerachtige, beter gezegd: apocalyptische einde van de familiegeschiedenis der Hollanders. De lezer volgt met spanning de gebeurtenissen in het ingesneeuwde huis, maar staat via Nathans ‘biografie’ tegelijk stil bij een traditie van eeuwen en bij een aangrijpend twintigste­eeuws famiIieverhaal. Uit alles blijkt dat de familie bovendien model staat voor de cultuur. Ziehier de componenten voor een roman die zijn weerga in de Nederlandse literatuur niet kent. Wie Mulisch’ Ontdekking van de hemel, hoe knap geschreven ook, al niet ‘een klinkend metaal en een luidende scheI’ bevonden had, kan het na kennisneming van In Babylon met genoegen ongelezen laten. Mulisch’ rationele kunststuk steekt schril af tegen de gedrevenheid, de warmte en zelfs de zwartheid van zijn tegenvoeter Möring, die overigens. getuige het aantal malen dat hij het woord eeuw gebruikt, met Mulisch de pretentie deelt om de twintigste eeuw te portretteren en een profetisch beeld van de cultuur te geven. Ik heb de indruk dat hij zich soms bewust tegen Mulisch afzet ­ dat is nergens voor nodig en zou afbreuk doen aan de authenticiteit van de roman –, maar zijn cultuurschildering is gelukt, op een manier die je bijblijft.

In Babylon is een boek dat ook bij herhaalde lezing niet vermoeit. Dat komt niet alleen door de zeggingskracht van het verhaal, maar ook door het taalgebruik en de metaforiek, die nadrukkelijk teruggrijpen op de joodse en, via een omweg, de christelijke traditie. Maar eerst nog iets meer over het verhaal, bij wijze van smaakmaker en als basis voor de rest van het betoog.

Klokkenmakers
Nathans familieverhaal vormt een zeer levendige geschiedenis. De voorvaderen komen tot leven. Dagdromer Nathan wordt, lezen we in de ‘biografie’, al vanaf zijn tienerjaren – het lijkt wel een sprookje, maar het wordt beschreven alsof het de gewoonste zaak van de wereld is – ’s nachts bezocht door de schim van zijn zeventiende-eeuwse ‘betovergrootvader', de klokkenmaker Chaïm Levie uit Polen. Chaim is in 1648 omgekomen tijdens een pogrom, na zijn vrouw. Oom Chaïm wordt bij zijn bezoeken aan Nathan vergezeld door zijn vroegere leerling neef Magnus, die na 1648 aan het zwerven raakte en uiteindelijk in Holland aankwam. Het duo, maar vooral oompje Chaïm, helpt en becommentarieert Nathan, zet hem aan het (sprookjes) schrijven als hij terneergeslagen is door oom Hermans kritiek en licht hem in over de eerstgeborenen in de familie – de familie kent enkel eerstgeborenen, zeven geslachten lang; alleen Nathan heeft een broer benevens twee zussen, ouder dan hem. Alle Hollander-eerstgeborenen zijn ‘ongelost'. Hun vaders hebben niet de verschuldigde vijf sikkels of rijksdaalders voldaan en daarom zijn zij niet van zichzelf of van hun gezin, maar ‘ “Zij zijn...” Oom Chalm aarzelde. Hij haalde zijn schouders op en keek naar Magnus, liet zijn wenkbrauwen toen kronkelen en boog zich naar mij. “Zij zijn… van God.”’ De kleine Nathan aanvaardt zijn roeping, in tegenstelling tot – als je de schimmen moet geloven – ooit oom Herman. Of verkoopt hij zijn ziel? Nee, hooguit aan de weemoed.

Nina ergert zich aan deze verhalen en spreekt over een idiote familie; dat is niet anders dan Nathan van haar verwacht. Maar Nina laat zich er ook door meenemen. Zij stelt Nathan een paar vragen waardoor hij van zijn stuk is. En zij houdt van hem. Om uit hun penibele situatie te komen gaat Nina tot tweemaal toe het huis uit, om hulp te regelen, aan het begin en aan het einde van het verblijf, dat is: aan het begin en aan het einde van In Babylon. Nathan, die zichzelf en Nina tracht te redden door vuur te stoken, verhalen te vertellen en gastronomisch te koken – en in elk van deze activiteiten zeer wel slaagt – voelt zich in de steek gelaten. Tevergeefs zoekt hij Nina, is in de weer met vuur en etenswaren, en verliest zich in gedachten en dromen.

Aan het begin van In Babylon wordt hij maar niet wakker als Nina in de vreselijke kou (in het hele boek vriest het, vliegen sneeuw en ijs daarheen als stukken, is er sprake van een gevriesdroogde blik in de ogen en vorstwonden in het gezicht, ‘net zoiets als brandwonden’), als Nina bij vijftien graden onder nul op de voordeur slaat te bonzen. Aan het slot is de situatie ernstiger. Moeilijker te onderscheiden ook: recensent Hans Goedkoop van NRC Handelsblad vergeleek in een prachtig betoog de roman en haar hoofdfiguur met de toren van Babel, die van bovenaf en binnenuit afbrokkelt en desintegreert. Dat is wat er gebeurt. Maar als we de wijze van vertellen die Möring in het hele boek hanteert, in acht nemen, is mijns inziens nog steeds goed te volgen hoe dat gaat.

Gedachtenloop
We zitten dan op het punt in de roman dat Nathan heel oom Hermans ‘biografie’ heeft verteld. Dat is gebeurd onder de sprekende hoofdstuktitels ‘Een land van melk en boter’, ‘De Tweede Hoofdwet van de Thermodynamica’ en ‘Vaders en zonen’. Evenals de sprookjes zou je – als je dit eenmaal weet – ook deze drie gezamenlijke hoofdstukken los van het geheel kunnen lezen, maar omdat het nu niet de bedenksels maar de familieverhalen van Nathan zijn, zijn ze nauw verweven met de actuele gebeurtenissen in het landhuis. Ze verlenen perspectief aan de benarde situatie in het ingesneeuwde huis op de berg.

De lezer heeft op dat moment nog twee hoofdstukken te gaan. Het voorlaatste hoofdstuk is getiteld ‘Het binnenste van het binnenste’. Zoals steeds worden we meegevoerd met de gedachten van Nathan. Die manier van schrijven wordt ‘stream­of·consciousness’ genoemd. James loyce paste hem toe in het befaamde en om zijn moeilijkheidsgraad beruchte Ulysses. Möring vindt deze techniek opnieuw uit. Möring heeft een manier gevonden om spannend te schrijven zonder buiten de gedachtenstroom van de hoofdpersoon te treden. Ook op verteltechnisch gebied is dit boek een mijlpaal in de literatuur. We zitten namelijk met onze neus bovenop de gebeurtenissen en volgen alles intensief zonder dat we buiten de beleving van Nathan treden. We zijn als het ware opgesloten in Nathans hoofd.

Romanschrijvers maken nogal eens gebruik van de techniek van het meekijken, perspectief of – preciezer – focalisatie genoemd. Het gaat er dan om, dat je als lezer min of meer gedwongen wordt om mee te kijken met een van de hoofdfiguren; er is geen alwetende verteller die even vertelt hoe het zit. In Mörings boek worden we echter meegenomen in de gedachten- en herinneringsstroom van Nathan (en niet alleen in zijn perspectief op de dingen), terwijl het lijkt – dat is het knappe – alsof we de gebeurtenissen zelf meemaken. We vergeten steeds dat het gedachten zijn die we lezen. In de veelheid aan levensherinneringen en belevenissen in·het·landhuis die we op deze wijze smakelijk krijgen opgedist, gaan de verschillende ‘filmbeelden’ op ongekunstelde wijze in elkaar over, net als gedachten. Hier is het dagdromen realistisch op papier gezet.

Dit bereikt Möring onder andere door eerst iets in de voltooid verleden tijd te zetten (in een van de beginscènes: ‘“...", had ik geantwoord’) en vervolgens over te gaan op de onvoltooid verleden tijd (‘vroeg ze hoe de reis was, of ik het niet koud vond’). De lezer betreedt nu, nolens volens, ‘het binnenste van het binnenste’ van Nathans gedachtenontwikkeling. Eerst praten Nathan en Nina – alles wordt verteld als een herinnering van Nathan, maar dat merk je nauwelijks – nog indringend over de familiegeschiedenis en eten ze een, zoals steeds, nauwkeurig omschreven gerecht. Nina gaat kolen halen en Nathan raakt aan het denken over hoe hij zich gedragen heeft tegenover de vrouwen in zijn leven. Hij doet aan zelfinzicht, hetgeen een interessante passage in de roman oplevert. Maar op enig moment ontdekt hij dat Nina niet teruggekomen is. Na een vergeefse zoektocht trekt hij zich terug in de keuken, waar al snel Chaïm en Magnus hem komen opzoeken. We duiken in het leven van Magnus en zijn omzwervingen tussen Polen 1648 en aankomst in Nederland jaren later (Veertig jaar? Nee, eenentwintig jaar). Magnus is destijds de – historische – messiasfiguur Sabbatai Zwi gevolgd en raakte zwaar in hem teleurgesteld wegens zijn overgang naar de islam (Sabbatai Zwi stierf in Turkse ballingschap). Als oom Chaïm op deze wijze van de gebeurtenissen na zijn dood heeft kennis genomen, vervluchtigt zijn schim: ‘“Te veel tijd gebruikt. Vrede. Slapen.”’ Dood. Het loopt erop uit dat schim Magnus en verdwaasde Nathan – als lezer ben je opnieuw geneigd te geloven dat het de gewoonste zaak van de wereld is – samen Nina gaan zoeken. Einde hoofdstuk.

Als men terugkijkt, is nu bijna alles verteld: de familiegeschiedenis en de levensgeschiedenis van Nathan. De onderlinge verbanden zijn allemaal gesuggereerd gedurende het verhaal. Zo komt de ene gewaande messias overeen met de andere, namelijk Zeno: Nathans dwaze broer die op drift raakt doordat hij de natuurkundige leer van de entropie tot zich door laat dringen, de vermeende vader van Nina: ‘“Hij ging weg.” “Soms denk ik”, zei ik. “dat hij er nooit is geweest.”[2]’ Dat is Nathan­-en-­broer. Nathan-­en-­vader is al eerder op fraaie en treffende wijze uitgewerkt; dit hoofdstuk recapituleert het nog even. Nathan-en­-moeder is en passant aan bod gekomen, Nathan-en­-vrouw uitgebreid, met het voorlaatste hoofdstuk als behartigenswaardig hoogtepunt.

Maar hoe is het met Nathan­en·Nina? We weten niet waar zij gebleven is, de vrouw die hem heeft verlaten – zo voelt Nathan het nu eenmaal – in plaats van andersom. En wat we helemaal niet weten, is, hoe het ‘thrillerverhaal’ afloopt. Het grootste deel van het landhuismeubilair ligt op raadselachtige en vervaarlijke wijze opgetast op de trap, Nathan is voortdurend doende geweest om dit obstakel te veroveren en de vraag is: whodunit? speelt Zeno er nu wel of niet een rol in? Voort dus.

Bijbel
Als waren het de boeken van Mozes, heeft Möring zijn magnum opus ingedeeld in vijven, met dien verstande dat er een deel met het nummer ‘Drie/vier’ is. Elk deel, behalve het laatste, bevat een sprookje en een hoofdstuk uit de Oom·Herman­biografie. Het zojuist besproken ‘Het binnenste van het binnenste’ is de afsluiting van deel drie/vier. Deel vijf bevat slechts één hoofdstuk, met de titel ‘Vreemdeling’. Voor een goed begrip van ‘Vreemdeling’ Nathan is het nuttig terug te blikken op de drie, ja vier voorgaande delen. Elementen uit de Hebreeuwse bijbel en de christelijke cultuur liggen hier voor het oprapen. Als men er eenmaal oog voor heeft, openbaren zich er steeds meer, en dat verleent een extra betekenis aan de beschreven voorvallen.

Deel een is Genesis. Het woord begin ligt op de lippen van Nathan en Nina bestorven. ‘Er zij licht.’ En zoals eens de aartsvaders trekt de familie naar en uit ‘Het land van melk en boter’, namelijk Holland.

Deel twee is Exodus. Uittocht? In ieder geval de woestijn. De woestijn van New Mexico, waar de atoombom wordt ontwikkeld, mede door de grote deskundigheid van Nathans vader, die het familieberoep van klokkenmaker een nieuwe inhoud geeft. En de woestijn van de concentratiekampen in Duitsland-1945, waarvan oom Herman in zijn hoedanigheid van socioloog kennis moet nemen. In de zandvlakten van New Mexico krijgt Nathan, zo lazen we in het Genesisdeel, voor het eerst bezoek van zijn voorvaders. Zijn verblijf in deze woestijn wordt in dit deel uitgewerkt. In deze periode wordt Nathans schimmige broer Zeno geboren, die jarenlang niet spreekt, tot op het moment dat er een briefwisseling tussen oom Herman en Nathan ontstaat. In allerlei betekenissen is de messiaanse Zeno – hij wordt een heuse profeet met volgelingen – het alter ego van sprookjesschrijver Nathan.

Deel drie/vier is Leviticus, en Numeri mag meedoen. Leviticus is het hart van de Torah, het midden. De gebeurtenissen van het hoofdverbaal spelen zich af op woensdag, opnieuw het midden. Nathan komt tot overgave en zelfinzicht, hij vertelt het sprookje ‘Een sprookje’, de versperring op de trap wordt verder geslecht, oom Herman wordt tot Nathans vader geproclameerd en ook de andere zojuist beschreven gebeurtenissen vinden hier plaats.

Leviticus is in de bijbel het boek van de verzoening en het bloed, van het offerzwaard en de grote verzoendag. Misschien is het geen wonder dat er in deel drie/vier van Mörings boek over een messiasfiguur, namelijk Sabbatai Zwi. wordt geschreven. Maar die messias valt heel erg tegen, net als eerder Zeno. Hij ‘lijkt wel een vernietiger’. Pagina 230 in deel twee naar aanleiding van Zeno: ‘“Jezus.” “Ja, daar dacht ik ook al aan,” zei Sophie.’ – Het woord Jezus komt opvallend vaak voor op de 470 bladzijden van In Babylon. En steeds is het een vloek, voluit. Dit boek gaat over messiassen: Zeno, Sabbatai Zwi en Jezus. Maar laatstgenoemde is in onze cultuur voornamelijk nog terug te vinden als sterk woord. Het misbruik van de naam van God – van Sabbatai Zwi wordt zelfs verteld dat hij de verboden naam van God uitsprak – en van de naam van Jezus is, als alles in dit boek, zwaar van betekenis.

Numeri, deel vier van de Torah, en mede verbeeld in deel drie/vier van Mörings boek, gaat over getallen, namen en geslachtsregisters. Dat Möring iets heeft met genealogieën zal duidelijk zijn. Zijn obsessie met namen neemt echter bizarre vormen aan. De herhaalde referentie aan de onuitsprekelijke naam van God, de terugkerende uitroep ‘Heer der werelden’ en de tot gek wordens toe uitgesproken naam van Jezus geven dat al aan. ‘“Namen,” zei Manny, toen we het er in New York met elkaar over hadden. “Wat maakt het uit? Als het je niet aanstaat, kun je altijd je eigen naam nog bedenken.”[3]’ Met deze in de context van dit boek ongekend lichtzinnige uitspraak laat Manny, vader van de hoofdpersoon, weer eens zijn oppervlakkigheid zien, waarmee hij helemaal thuis is in zijn emigratieland Amerika. Manny is de naam die hij, oorspronkelijk Emmanuel (!) geheten, zelf aannam in het nieuwe land. Manny laat zich kennen als een omgekeerde Abram, wiens naam juist werd verlengd tot ‘Abraham’, en wel door God. Zoon Nathan geeft in zijn hoedanigheid van sprookjesschrijver ook het meest onbeduidende personage wel een mooie, veelal joodse naam, en hij zit in de vreemde situatie dat hij zelf Nathan heet, maar zijn zussen en broer respectievelijk Zoë, Zelda en Zeno; Zijn voorletter is omgekieperd. En in de familie Hollander-Levie speelt de naam Herman ofwel Heijman ofwel Chaïm een sleutelrol. ‘Leven’ betekent het. Maar het is ook de naam Kaïn, de man die dood bracht over zijn broer. Eenmaal, in deel vijf, wordt dit verband gelegd. Kaïn?

Deel vijf. Dat is Deuteronomium, en in de bijbel betekent dat: aan de grens van het beloofde land, vlak voor de echte entree. ‘Vreemdeling’ doopt Möring het enige hoofdstuk van dit deel. Hier brokkelt de toren van Babel af, het mens·zijn van Nathan desintegreert. We bevinden ons aan zijn sterfbed, en dat staat in Israel, een heel eind in de eenentwintigste eeuw, twintig jaar later dan de gebeurtenissen in het ingesneeuwde landhuis.

Het duurt even voor we dat door hebben, en misschien zaait Möring ook wel te veel verwarring. Maar het effect is compleet.

Babylon in Kanaän
Als steeds zitten we opgesloten in de gedachtengang van Nathan. Die is er niet helderder op geworden. Zijn verpleegster verwart hij met zijn kleuterliefde Reisele, ‘het schijnsel van het lampje zet haar haar in brand. Het gloeit... als een braambos.’ Het land waar hij verblijft wordt in termen van woestijn, van doorstoofde hitte en allesdoordringend stoffig zand beschreven, maar uit de discussie tussen ‘Reisele’ en Nathan komt onomstotelijk vast te staan dat de plaats van handeling Israel is.[4] Nathan voelt zich meer vervreemd dan ooit. De ballingschap is niet ten einde. De tijdrekening wordt afgemeten aan het aantal jaren dat Zeno inmiddels weg is – dood, in Nathans woorden van dat moment; men leeft een halve eeuw na Zeno­1968. Als we deze gegevens eenmaal tot ons door hebben laten dringen, kunnen we Nathan ook verder volgen. De waarheid valt echter niet mee.

Op Nathans sterfbed maken we in retrospectief het slot van de thriller mee, tweemaal zelfs. Het is alleen te begrijpen als men enige psychologie toepast, zoals Möring zelf ook suggereert. ‘Als je doodvriest zie je dingen.’ Zoals een moeder die zojuist mishandeld is door inbrekers in haar eerste shock haar meteen daarna thuisgekomen zoon het misdrijf toeschrijft,[5] zo houdt Nathan niet meer uit elkaar wat er gebeurt, daar boven op zolder in die ijselijke kou. We lezen eerst dat hij, samen met schim Magnus, Nina vindt, en daarna dat Nina, samen met haar hulpverleners, hem vindt. Maar zijn waanbeeld beklijft. Na vele weken liefdevolle en toegewijde zorg van Nina weet Nathan niets anders uit te brengen dan: ‘“Waarom heb je het gedaan?” Ze staarde me met holle ogen aan. “Heb ik wat gedaan?” Ik sloot mijn ogen. “Het huis, Nina. De vallen. Het weglopen. Alles.” “Denk...” “Ik weet het." Ze slikte alsof ze een levende vis in haar keel had.“Zeno was het niet.”’ Even later: ‘Ik heb van haar gehouden, dacht ik. ... “Niet dood.” “Wie?” “Zeno leeft.”’ Hoe dat met Zeno ook in elkaar mogen steke het einde van het lied is dat Nathan, nog maar net van zijn bed opgestaan, Nina buiten westen slaat, het vliegtuig neemt en in ballingschap gaat, naar Israel. ‘Ik ben een verstekeling.’

Het braambos
Al enkele weken houdt In Babylon mij in de greep. Je kunt er ook kleine stukjes in lezen, en dan nog word je gepakt door wat er wordt verteld. Dat komt doordat het over het leven gaat, over weemoed en verlangen, en doordat Möring weet hoe hij beelden en motieven moet gebruiken. Het is alsof je droomt. Maar dat is niet de hele verklaring.

Ik denk dat In Babylon zo’n mooi en beklemmend boek is, doordat Nathan een geweten heeft.

In deze beschouwing heb ik het verhaal beschreven als was het een psychologische roman. Nathan komt tot overgave aan een vrouw en tot iets als een mystiek inzicht in zichzelf en de wereld, maar als het eropaan komt, verslikt hij zich in zijn waan, elimineert de vrouw van wie hij houdt en kiest voor afzijdigheid en ballingschap. In Babylon is een prachtige, melancholieke psychologische roman.[6]

In Babylon is ook een joodse roman. Het gaat over een joodse familie, over een eindeloze trektocht (Trees have roots. Jews have legs.), over ballingschap. In de Torah wordt verteld dat het joodse volk de Wet ontving op de berg Sinaï, terwijl het rondtrok in de woestijn. Het jodendom als godsdienst en cultuur is historisch gezien tot extra bloei gekomen in de ballingschap, in Babylon. En na de verwoesting van Jeruzalem heeft het jodendom eeuwenlang vooral in de diaspora voortbestaan. – Babylon en woestijnzand zijn de vaste ingrediënten van Mörings verhaal.

Möring evalueert als het ware het joodse ballingschapsmotief. Daarmee evalueert hij een godsdienst en een cultuur, joods zowel als – in het Jezusmotief – wat de gevestigde westers-christelijke kerk en cultuur ervan hebben gemaakt. Dat ligt soms dicht bij elkaar. Niet voor niets heet de geassimileerde familie Levie al sinds de zeventiende eeuw Hollander. Maar bij hen blijft het verlangen levend. De verhalenstroom stopt niet. En de ballingschap lijkt onontkoombaar. – Op het messiasmotief kom ik straks terug.

Het boek is géén slachtofferverhaal. ‘Alsjeblieft niet’, zei Möring in een interview. De familie Hollander trekt voor de oorlog naar Amerika dankzij het wijze inzicht van oom Herman. Vader Manny Hollander gaat om redenen van carrière en werkt aan de overkant mee aan de atoombom: een Hollander als dader in het geweld van de Tweede Wereldoorlog. Oom Herman is de enige die het leed voorvoelt en die na de oorlog direct geconfronteerd wordt met de concentratiekampen: feiten die weliswaar essentieel zijn in het verhaal, maar slechts terloops worden aangeduid. In Babylon bevat wel een zijlijn van kritiek op de techniek; het gaat van zeventiende­eeuwse klokkenmaker tot twintigste-eeuwse atoomtechnicus. Of het uitkomst biedt dat de atoomman wordt gesecondeerd door socioloog oom Herman en opgevolgd door verhalenverteller Nathan, is de vraag. En dan is er nog de als messias achternagelopen Zeno, die gek wordt van de Tweede Hoofdwet van de Thermodynamica.[7] Techniek maakt niet erg gelukkig in deze roman. Verhalen vertellen wel?

Vanouds gaan vele joodse verhalen over de komst van de messias. Het verlangen naar de komst van de rechtvaardige is bijna niet uit te houden maar wordt toch blijvend gevoed. Möring vertelt over Sabbatai Zwi, die in zijn versie mogelijk nog meer een valse messias wordt dan hij al was. Hij vertelt over Nathans broer Zeno, een geniale naïeveling. Over Jezus vertelt hij niet, hij noemt alleen zijn naam, een keer of 365 denk ik.

Zeno wordt in In Babylon beschreven in termen die doen denken aan Jezus. De vraag of Zeno werkelijk een belangrijke boodschap had, is waarschijnlijk niet de dringendste in de roman. De vraag is steeds of hij leeft. En of hij het misschien is die alle mooie kunstzinnige dingen uit het landhuis als grote obstakels vastgebonden en opgehangen heeft in het trappenhuis. De culturele traditie is een ravage geworden, is een suggestie die daarvan uitgaat. Zit er nu een Zeno achter of niet? Het bestaan van Zeno leidt tot een nietes­welles-spelletje van Nathan en Nina, en het is de fout van Nathan dat hij daarop fixeert in plaats van op de liefde van Nina. Nathan wil iemand de schuld geven. Bovendien vertrouwt hij Nina’s inzet niet. Hij vergeet te leven en gaat aan waandenkbeelden ten onder. In zekere zin heeft hij zelf het spookhuis ingericht.

Möring ziet niet veel in messiassen, zoveel is duidelijk. Als zij zelf al niet aan wanen lijden, dan wel hun gelovigen. Of Jezus een waardiger messias was, laat Möring in het midden. Hij bepaalt zich tot de eigenaardige plaats die Jezus’ naam in onze cultuur inmiddels heeft gekregen. Dat belooft uiteraard niet veel goeds.

In schets van cultuur en tegencultuur ten slotte is een belangrijke tendens van de roman vervat. We leven in een cultuur van beelden. Het verhaal in woorden is zo mogelijk nog fossieler geworden dan de godsdienst zelf (die het van verhalen moet hebben). Hoewel In Babylon de huidige westerse wereld spiegelt en – vooral – verbeeldt, komt de televisie er niet in voor. In plaats daarvan zitten we rond het vuur naar verhalen te luisteren.

In die verhalen wordt en passant de draak gestoken met de seksualisering van onze cultuur. ‘Ik hou niet zo van stampende seks’, zei Möring eens in een interview. Vermoedelijk geniet hij wel van de persiflage erop.

Maar beelden worden geloofd, en de verhalen niet meer. Nathan schrijft ‘sprookjes’. Mogen het geen verhalen meer heten? De inhoud van die sprookjes spiegelt, becommentarieert en interpreteert de inhoud van de roman als geheel. En – het kan niet anders – het derde sprookje is wel degelijk van groot belang.

In het hele boek blijft het vuur brandende. Dat is niet alleen een cultureel gegeven – hoe bewaar je vuur? – maar ook een godsdienstig, en zeker een Hebreeuws en bijbels gegeven. Het braambos en verhalen, ze hebben alles met elkaar te maken. Het is een kwestie van openbaring. Profaniseert Möring? Ongetwijfeld. Maar zo draagt hij het religieuze besef de cultuur weer binnen. En deze vorm van religieus bewustzijn heeft oude papieren. ‘Ik ben een gelovige van verhalen.’

Gerda van de Haar is neerlandica en werkt als redacteur bij Uitgeverij Meinema te Zoetermeer.

 
  1. Marcel Möring, In Babylon. Meulenhoff, Amsterdam 1997, 55 gulden, gebonden 75 gulden.
  2. Pag. 288
  3. Pag. 200
  4. Vgl. Amos Oz.
  5. Waar gebeurd.
  6. Men zou het in de tekst op pag. 165/166 nadrukkelijk genoemde boek Call it sleep van Henry Roth ernaast moeten leggen. Deze eveneens joodse Bildungsroman schijnt ook over ballingschap te handelen, of minstens over emigratie.
  7. Wat overigens een in deze roman belangrijk thema aanduidt dat verband houdt met de begrippen tijd en ruimte: entropie – toename van de chaos, verbrokkeling als van de toren van Babel. zie ook NRC Handelsblad 28-2-1997.