‘Maar jullie, wie zeggen jullie dat Ik ben?’

Bijbelschets naar aanleiding van Mattheüs 16 vers 15

Jezus is inmiddels al een tijd met zijn leerlingen onderweg. Hij heeft hen om het zo te zeggen al het nodige overgedragen. En dan komt er een moment waarop Hij zich afvraagt wat dit voor hen betekent. Daarom zoekt Hij het gesprek. ‘Wie zeggen de mensen dat Ik ben?’, vraagt Hij. ‘En jullie, wie zeggen jullie dat Ik ben?’

Wat Jezus hier doet, zou je met Ter Horst het inleiden in betekenissen kunnen noemen. Zelf gebruikt hij daarvoor het beeld van reizigers in een vreemd land die een gids nodig hebben om hen de tekens te leren verstaan, zodat zij onder eigen verantwoordelijkheid verder kunnen gaan. Wil je als opvoeder een werkelijkheidsgebied voor een kind ontsluiten, dan zul je dus altijd moeten aansluiten bij zijn of haar betekeniswereld om het van daaruit nieuwe betekenissen aan te reiken en zelf te laten vinden.

Wie zeggen de mensen dat Ik ben?
In Mattheüs 16 zie je hoe Jezus doordringt tot de betekeniswereld van zijn leerlingen. Hij begint met een open vraag die hen uitnodigt om zich bewust te worden van de wereld om hen heen. Of liever: van de mensen om hen heen. Wat zeggen zij van Jezus? En wat betekent Hij voor hen?

Behalve bewustwording nodigt Jezus’ vraag de leerlingen ook uit om zich uit te spreken. Welke opvattingen over Jezus doen zoal de ronde? ‘Sommigen zeggen dat U Johannes de Doper bent, anderen Elia, en weer anderen Jeremia of een van de profeten’, antwoorden de leerlingen. Opvattingen over Jezus zijn er dus genoeg.

Toch is men het - bij alle verschil - over één ding eens: Jezus is een profetische gestalte. Hij is een tegendraadse figuur, wiens woorden en daden vol zijn van Gods gericht en genade. Daarom liegen deze namen er niet om. Integendeel: je zou wensen dat iedere tijd zich zo bewust zou zijn van het kritisch karakter van de ontmoeting met Jezus. Eén ding is dan in ieder geval onmogelijk en dat is: aan Hem voorbijgaan. Je zult je hoe dan ook tot Hem moeten verhouden. Sterker nog: je zult je in Hem tot God zelf moeten verhouden. En dan is het gedaan met de vrijblijvendheid. Dan gaat het om geloof en om gehoorzaamheid.

Maar jullie, wie zeggen jullie dat Ik ben?
Jezus blijft namelijk niet staan bij de vraag wat ‘men’ van Hem denkt. Nee, Hij vraagt door: ‘maar júllie, wie zeggen júllie dat Ik ben?’ Opnieuw een open vraag die de leerlingen uitnodigt om zich niet alleen bewust te worden, maar ook openlijk uit te spreken wie Jezus voor hen is. Ze mogen zich dus niet zomaar verbergen achter wat anderen ervan vinden, maar ze moeten zelf voor de dag komen en zich over Hem uitspreken.

Goedbeschouwd neemt Jezus daarmee een enorm risico. Wat anderen van Jezus zeggen, is immers al niet om het even. Laat staan wat zijn leerlingen van Hem zeggen. En toch neemt Jezus het risico om niet gekend, maar miskend te worden. Dan blijft een antwoord op die vraag bijvoorbeeld uit. Of dan komt er een antwoord waaruit blijkt dat het ons zelfs in het leven met Hem niet om Hem, maar om onszelf begonnen is.

Simon Petrus antwoordt daarentegen: ‘U bent de Christus, de Zoon van de levende God.’ Het is een heel persoonlijk antwoord op een heel persoonlijke vraag. En dat nog wel in de dubbele zin van het woord. In deze belijdenis spreekt Petrus zich namelijk uit over de vraag wie Jezus is. Hij is niet slechts een profeet. Nee, Hij is de Christus. Ja, zelfs de Zoon van de levende God.

Toch zegt dit antwoord niet alleen iets over Jezus, maar ook over Petrus en de andere leerlingen. Wie Jezus belijdt als de Christus, de Zoon van de levende God, laat daarmee ook zichzelf kennen. Hij belijdt dat de ontmoeting met Jezus een eeuwenoude hoop en verwachting in hem heeft wakker geroepen. De hoop op de Messias, de Gezalfde van God, in wie Hij reddend ingrijpt en de dingen rechtzet. En de verwachting van de Zoon van God die de roeping van Israël op zich neemt om als trouwe verbondspartner van God te leven. In Hem zullen Israël en de volken gezegend worden.

In dialoog dringt Jezus door tot de betekeniswereld van zijn leerlingen. Hij nodigt hen uit om positie te kiezen en zichzelf uit te spreken. Juist zo kunnen zij nu ook zelf iets gaan betekenen. ‘Jij bent Petrus’, klinkt het daarom, ‘en op deze petra zal Ik mijn gemeente bouwen.’ Het zijn woorden waarin iets oplicht van de roeping van de leerlingen. Jezus zelf zegt hen wie zij zijn en waartoe zij bestemd zijn.

Een andere weg gaan
Toch is dit nog maar het begin. Juist daar waar je als opvoeder bent doorgedrongen tot de betekeniswereld van de ander ontstaat namelijk ook de mogelijkheid om andere of nieuwe betekenissen aan te reiken, zodat er een nieuwe werkelijkheid ontsloten wordt. De grote vraag blijft of de ander ook in staat en bereid is om die nieuwe betekenissen aan te nemen en zich eigen te maken.

Direct na Petrus’ belijdenis lees je namelijk hoe Jezus zijn leerlingen een nieuwe en zelfs totaal andere invulling van ‘de Christus’ aanreikt. Het is ‘de Christus’ die zal lijden, sterven en opstaan uit de dood. ‘Van toen aan begon Jezus zijn leerlingen te laten zien dat Hij naar Jeruzalem moest gaan en veel zou moeten lijden van de kant van de oudsten en de overpriesters en de schriftgeleerden en dat Hij gedood zou worden en op de derde dag zou worden opgewekt’, klinkt het daarom.

Juist deze nieuwe en totaal andere invulling van ‘de Christus’ kan en wil Petrus niet zomaar aannemen. Laat staan dat hij in staat en bereid is om zich deze nieuwe betekenis eigen te maken. Integendeel: hij neemt Jezus apart en begint Hem te bestraffen. ‘God zij U genadig, Heer, dit zal beslist niet met U gebeuren!’, zegt hij.

Maar dan is het Jezus’ beurt. Hij keert zich om en zegt: ‘Ga weg achter Mij, satan! Je bent een struikelblok voor Mij, want je bedenkt niet de dingen van God, maar van de mensen!’ Zo staan ze daar tegenover elkaar: Jezus en Petrus. Ieder met zijn eigen invulling van ‘de Christus’. Het zijn twee totaal verschillende invullingen die elkaar uitsluiten. Integratie is niet mogelijk. Het is óf de Christus die lijdt, sterft en opstaat uit de dood óf geen Christus …

Als iemand achter Mij wil komen …
Wie deze invulling van ‘de Christus’ aanneemt en binnengaat in de wereld die daarin ontsloten wordt, zal daarom zichzelf moeten verloochenen, zijn kruis op zich moeten nemen en deze Christus moeten volgen. Toch is het juist deze weg waarop een nieuwe wereld voor je opengaat. Het is een nieuwe wereld waarin je jezelf omwille van Christus verliest om jezelf terug te vinden in Hem. En is dat niet waar het in de christelijke opvoeding op aankomt? Dat je ingeleid wordt in de betekenis van Jezus Christus, zodat je eigen bestaan betekenis krijgt vanuit de ontmoeting met Hem?

Drs. Theo Doornebal is predikant van de Protestantse Gemeente Herveld en Slijk - Ewijk.