De uitgebluste mens

Over de vermoeiende prestatiemaatschappij

Stomverbaasd hoorde ik haar aan. Ze stopte met het commissiewerk. En niet alleen het commissiewerk legde ze neer, ze was compleet ‘uit de running’. De reden: oververmoeidheid. Mijn verbaasdheid kwam omdat ze een energieke jonge vrouw was, hooguit twintig jaar. Dan al oververmoeid? Compleet leeggelopen en niets meer kunnen doen? In mijn beleving was dit iets voor veertigers en vijftigers die lange tijd extreem hard werkten en onder grote druk stonden. Maar studenten, twintigers die uit de bocht vliegen?

Opgebrande, vermoeide en gestreste twintigers zijn bepaald geen uitzondering meer. Al één op de zeven twintigers raakt burn-out. [1] Zelf ken ik er inmiddels ook een heel aantal, misschien niet allemaal burn-out, maar zeker oververmoeid. 

Waar komt dit vandaan? Een eerste diagnose is snel gemaakt: te hard gewerkt en te lang doorgegaan. Maar deze basale diagnose verklaart niet waarom vermoeidheid op zo’n grote schaal  twintigers en dertigers treft. Waarom nemen we geen rust, gaan we alsmaar door en laten we daarmee de spanning en werk- of studiedruk oplopen? Bij doorvragen klinkt vaak ‘ik had het gevoel te moeten’. Er wordt, kortom, een bepaalde druk ervaren; een druk die verhindert dat we op tijd stoppen.

Wat is er aan de hand met een samenleving waarin zelfs de groep die we het meest vitaal achten in de samenleving, de twintigers en dertigers, al lijden aan vermoeidheidsverschijnselen? Ik betoog hier dat we het antwoord op deze vraag moeten zoeken in die samenleving zelf. In het vervolg van dit artikel geef ik een cultuurfilosofische analyse en zoek ik naar mogelijkheden om aan deze vermoeidheid te ontsnappen. Daarbij probeer ik te articuleren wat het christelijk geloof hierin te bieden heeft.

Hyperactieve prestatiemaatschappij zonder remmen
Wanneer vermoeidheidsverschijnselen zich zo massaal manifesteren kunnen de oorzaken ervan gezocht worden in de samenleving. Vermoeidheid is natuurlijk primair een fysiek verschijnsel, maar als het zich massaal manifesteert wordt het ook een maatschappelijk verschijnsel. Een kritische blik op de institutionele structuur en de sociaal-culturele waarden van onze samenleving levert een stevige diagnose op voor de vermoeidheid in de samenleving.

Het maatschappelijk systeem dat in de loop van de moderne tijd is ontstaan, is te typeren als een prestatiemaatschappij of meritocratie. In een meritocratische samenleving krijgt men ‘loon naar werken’. Maatschappelijke en sociaal-economische positie worden verkregen op basis van prestaties. Je krijgt wat je verdient, je ontvangt naar wat je presteert. Prestaties bepalen echter niet alleen het salaris, maar ook de maatschappelijke status. Identiteit is dus in het geding. De meritocratie is daarmee een opvolger van een standenmaatschappij, waarin familieafkomst of soms ook religie bepalend was voor iemands positie in de maatschappij. In een meritocratie is de druk alsmaar beter te presteren daarom groot. Dit maakt een samenleving gestrest, dat is algemeen bekend vanuit Aziatische landen als Japan.

Psychiater Paul Verhaeghe maakt in zijn boek Identiteit uit 2012 overtuigend duidelijk dat onze samenleving zo’n meritocratie is geworden, die bovendien voortgedreven wordt door een sociaal-darwinistische en neoliberale ideologie. Dat begint al in het onderwijs met enorme focus op competenties en krijgt in de arbeidsorganisatie vervolg door focus op prestaties, competitie en concurrentiekracht. De invloed van prestatiemeetinstrumenten in termen van efficiëntie en effectiviteit in allerlei maatschappelijke sectoren is verbluffend. De invloed van prestatiemeetinstrumenten is verbluffend Het creëert een ‘afrekencultuur’ en is funest voor veel arbeidsverhoudingen en voor de identiteit van mensen. Extreem doorgevoerd maakt het medestudenten en collega’s tot concurrenten en niet tot partners.[2] Dergelijke instrumenten creëren daarmee een grimmige samenleving waarin mensen elkaars concurrenten zijn en in het keurslijf van presteren of afvallen, slagen of falen terechtkomen. Het presenteert ‘de wereld als markt en strijd’, om het met de woorden van de Franse romanschrijver Michel Houellebecq te zeggen.[3]

Niet alleen is het maatschappelijke systeem meritocratisch, het is ook interactief. Dat wil zeggen dat wij, als gevolg van een emancipatieproces, actief betrokken willen zijn bij wat er om ons heen gebeurt. In dat emancipatieproces dat leidde tot een interactieve samenleving zijn gezagsstructuren en relaties tussen mensen onderling en tussen mensen en instituties veranderd. We zijn, om het met de socioloog Abram de Swaan te zeggen, van bevelshuishouding naar onderhandelingshuishouding gegaan.[4] Relaties zijn veel meer gelijkwaardig geworden. Van extern gezag in klassieke zin is weinig sprake meer. Besluitvorming komt democratisch tot stand in een proces van onderhandeling en overleg. Dit emancipatieproces is het resultaat van de aansporing van Immanuel Kant (sapere aude) om zelfstandig te denken en onszelf los te maken uit onmondigheid en de banden van extern gezag. In de loop van de twintigste eeuw is dit ideaal verwerkelijkt.[5]

Deze beweging creëert ook een interactief zelfbeeld. We ervaren het goede leven langs deze lijn: interactief en geëmancipeerd zijn is de norm. Wie laat zich passeren, zich gezeggen en blijft door eigen toedoen ongehoord? Dit gaat in tegen ons interactieve zelfbeeld, dat vervolgens een grote druk legt op de samenleving om het leven continu zelfbewust vorm te geven en op allerlei plekken te participeren. Daardoor willen we overal van op de hoogte zijn, een opinie over hebben en die ook ventileren. Door dit zelfbeeld slagen we er moeilijk in om te zeggen ‘nu even niet’.[6] Daarmee is interactiviteit volgens mij omgeslagen in hyperactiviteit, een natuurlijk onvermogen om passief te zijn.

De hyperactieve prestatiemaatschappij is ook nog eens zonder remmen, dat wil zeggen er zijn geen momenten meer in ons maatschappelijke systeem waarop die prestatiedruk en interactiviteit even afwezig zijn. De maatschappij gaat altijd door en wij gaan altijd door. Stilstand is immers achteruitgang. Rust roest. Deze ‘wijsheden’ vormen de basisprincipes van onze maatschappij. De 24-uurseconomie en 7 dagen per week, het continue doorgaan van productieprocessen en – door het internet – ook de stroom van informatie, nieuws en communicatie, maar ook het altijd kunnen kopen van producten via webshops, maakt dat er weinig rust meer is in ons maatschappelijke systeem. De druk op de zondag als rustdag – bijvoorbeeld in het uitbreiden van het aantal koopzondagen – is een treffend voorbeeld van een laatste ‘institutie van rust’ die aangetast wordt. De zondag als rustdag wordt als een laatste ‘institutie van rust’ aangetast

De rust is uitgebannen, vermoeidheid treedt op
Deze hyperactieve prestatiemaatschappij zonder remmen vormt de basis van de toenemende vermoeidheid. De vermoeide samenleving is de keerzijde van de prestatiemaatschappij. De Duits-Koreaanse filosoof Byung-Chul Han duidt in zijn essay De vermoeide samenleving uit 2012 de aard van de vermoeidheid. Vermoeidheidsverschijnselen zijn de ziektes van de eenentwintigste eeuw.[7] Het is ‘neuraal’ geweld, dat voortkomt uit een teveel aan activiteit in de maatschappij. Waar voorheen ziektes als iets vreemds het lichaam van de mens of het maatschappelijke lichaam binnenkwamen – bacteriën en virussen –, komen deze ziektes voort uit eigen lichaam en maatschappij. ‘Het neurale geweld gaat niet uit van het systeemnegatieve, maar is veeleer systemisch, dit wil zeggen een systeemimmanent geweld.’[8] Het is een oververhitting, een teveel van het goede.

Dit ‘neurale geweld’ komt voort uit de overgang van de commandomaatschappij (vergelijkbaar met wat De Swaan ‘bevelshuishouding’ noemde) naar de prestatiemaatschappij. Waar de commandomaatschappij bol stond van de negativiteit, dingen die niet mogen, staat in de prestatiemaatschappij het kunnen en het mogen centraal. In de prestatiemaatschappij is het individu ondernemer van zijn eigen ‘ik’. Zij creëert een wereld – met bijbehorend taalveld - die uitstraalt dat iedereen alles kan en erop ingesteld is dat iedereen zelf werkt aan zijn succes. Iets niet-kunnen en niet-doen is daarin een onmogelijkheid geworden. Dat maakt ons gestrest, depressief, vermoeid en burn-out. Met het teveel aan positiviteit en activiteit in de prestatiemaatschappij is de rust en ontspanning verloren gegaan. De prestatiemaatschappij en het interactieve element zijn op zichzelf al moe-makend, maar het ongeremde karakter van ons maatschappelijk systeem – het ontbreken van geïnstitutionaliseerde rust – vergroot dit probleem.

We zijn terechtgekomen in wat de katholieke filosoof Jozef Pieper de ‘culture of total work’ noemde. Al in 1952 waarschuwde hij in zijn boek Leisure, the basis of culture dat er een fundamentele verandering gaande is. De basis van de beschaving is veranderd. Voor de moderne tijd had rust (leisure) een cruciale plaats in de cultuur. Rust vormde de basis van de cultuur en was in de klassieke oudheid en het middeleeuwse christendom zelfs het hoogste doel: het ‘contemplatieve leven’. In de moderne tijd wordt die geheel verdrongen en neemt arbeid deze fundamentele plaats in. Waar rust vroeger het centrum van de beschaving vormde, Vroeger vormde rust het centrum van de beschaving is dat nu werk. Daarom spreekt Pieper van een ‘culture of total work’.[9]

Pieper schreef dit boek in de opbouwperiode na de Tweede Wereldoorlog en constateerde dat iedereen altijd maar bezig was met wederopbouw, waardoor de materiële werkelijkheid het enige was dat overbleef. Zijn analyses zijn vandaag echter actueler dan ooit. Wanneer we in onze samenleving ervoor kiezen om niet te werken, moet dat verantwoord worden, we moeten immers doelmatig bezig zijn. Mens-zijn wordt dan in toenemende mate verbonden met (hard) werken. Daarmee wordt menselijkheid reduceert tot productiviteit.

Het verlies aan rust heeft naast directe vermoeidheid grotere gevolgen. Een belangrijk deel van onze humaniteit staat op het spel. Met het verlies aan rust, verliezen we niet enkel vrije tijd, – die werd juist steeds groter vanaf de jaren 1950 – maar een innerlijke levenshouding en mentaliteit. Het leven van de ziel, van de geest, wordt volgens Pieper verdrongen. Het verlies van deze rust verdringt dus een dimensie van ons mens-zijn dat fundamenteel is voor ons bestaan. Niet alleen om op adem te komen, maar ook intrinsiek. Het maakt ons net zo goed als werk echt mens, aldus Pieper. Sterker nog, het was eeuwenlang het hoogste doel van mens en maatschappij.

Het verlies aan rust is dus niet alleen problematisch omdat het resulteert in de vermoeide samenleving. Het verlies aan rust – aan vrije tijd, het leven van de geest, en niet-doen – verhindert daarnaast het herstel van vermoeidheid.

Voordat we aan de vraag toekomen welke remedies er tegen de vermoeide samenleving mogelijk zijn, dringt de vraag zich op waarom we onszelf zo vermoeien als samenleving. Bovenstaande analyses geven al een deel van het antwoord. De schets van de meritocratie, gulzigheid (ongeremdheid) en interactiviteit geven al scherp inzicht in directe oorzaken van de vermoeide samenleving. De nog meer omvattende analyse van de ‘culture of total work’ wijst op het verlies aan rust als cruciaal aspect voor menselijk leven. Maar de vraag is: waarom worden wij hier volledig door in beslag genomen? Waarom zijn we niet in staat om de prestatiemaatschappij te kalmeren? Dat komt doordat er meer fundamentele oorzaken zijn.

Het flexibele kapitalisme
Een moeilijk te onderschatten materiële oorzaak van de prestatiemaatschappij is de geglobaliseerde economie en arbeidsmarkt. In de geglobaliseerde economie verdwijnen zekerheden en wordt het neoliberale model van competitie geradicaliseerd. De impact van globalisering wordt scherp duidelijk in de ontwikkelingen in de arbeidsmarkt.

We leven in de tijd van het ‘flexibele kapitalisme’, waarin een mondiale concurrentiestrijd gaande is in goedkoper, beter en sneller produceren.[10] De arbeidsmarkt is ingericht op korte en tijdelijke contracten, die al dan niet verlengd worden op basis van geleverde prestaties. Vaste contracten worden bijna niet gegeven – eerder worden werknemers een half jaar uit het bedrijf gezet om daarna weer met een flexibel contract aangenomen te worden. Onze loopbaan is daarmee flexibel en onzeker; afhankelijk van het werk dat we leveren. Deze flexibele economie zorgt ervoor dat we continu op scherp moeten staan, onze performance hoog moeten houden: ons volgende korte contract hangt ervan af.

Het ironische is: hier zitten geen remmen aan. De globaliserende economie is nauwelijks politiek-bestuurlijk te begrenzen. De globaliserende economie is nauwelijks politiek-bestuurlijk te begrenzen In deze context verliezen bedrijven en organisaties hun stabiliteit en raken ze in de macht van mondiale onstuurbare processen van groei, krimp en innovatie. Voortdurend hangt – om met Richard Sennett  te spreken – het ‘spook van overbodigheid’ boven ons hoofd – de dreiging dat anderen ons werk gaan overnemen.[11] Of we het leuk vinden of niet: dit maakt dat we als samenleving moeten meedoen in de prestatiemaatschappij.

Culturele voedingsbodem
Hoe betekenisvol dit materiële, harde aspect ook is, ze is slechts een deel van het verhaal. Veel vermoeidheid lijkt niet alleen maar te herleiden tot het flexibele kapitalisme. De veel ervaren prestatiedruk heeft een sterke culturele voedingsbodem. Er zijn sociaal-culturele waarden aan te wijzen die deze druk mede veroorzaken, zoals de eerdergenoemde emancipatiedrang. De prestatiemaatschappij is daarom ook product van een bepaalde levensoriëntatie en waarden. De drie denkbeelden en waarden die ons aansporen tot hyperactiviteit en presteren zijn maakbaarheid, zelfontplooiing en authenticiteit.

De maakbaarheidsgedachte vormt nog steeds – en misschien wel meer dan ooit – een buitengewoon belangrijke culturele kracht. Hoewel het utopisch denken over de maatschappij inmiddels is verdampt, is dat geenszins het geval bij het denken over het individuele leven.[12] De opvatting dat wij ons leven zelf kunnen maken is springlevend. In de – virtuele, denkbeeldige – carrièrekansen, de oneindig lijkende mogelijkheden in een geglobaliseerde kapitalistische samenleving en de op televisie en sociale media uitgestalde succesverhalen van ‘gewone mensen’ die vanuit het niets succesvol of wereldberoemd worden, blijkt dat het leven maakbaar is.

Deze maakbaarheidsgedachte legt vervolgens een enorme druk op. Het betekent dat je verantwoordelijk bent voor je eigen succes en falen. Dat je leven maakbaar is, betekent dat jij verantwoordelijk bent of je het ook daadwerkelijk maakt of niet. In dit perspectief kun je anderen niet meer de schuld geven; daarmee wordt de prestatiedruk vergroot. Als je gelooft dat je lot in eigen hand ligt, durf dan nog maar eens niets te doen!

De waarden van zelfontplooiing en authenticiteit vormen samen minstens zo’n belangrijke culturele kracht. Dit zijn de twee grote geboden van de laatmoderne cultuur: ontplooi jezelf en wees onderscheidend. Carrière is daar een buitengewoon belangrijk middel voor. Dit is nauw verbonden aan de eis van authenticiteit. De eis om jezelf te zijn, om uniek en onderscheidend te zijn, origineel te zijn, eruit te springen. Goed leven betekent vervolgens jezelf ontplooien, worden wie je wilt zijn, dingen doen die bij je passen en daar bijzonder in zijn. Veel prestatiedruk valt hierop terug te voeren. Prestatiedruk is uiteindelijk een culturele en morele druk. Ten diepste is de prestatiemaatschappij dus een zaak van identiteit. Het gaat om de vraag wie we zijn, hoe we willen en moeten leven.

Dit verklaart ook de overweldigende opkomst van de ‘culture of total work’ en het teveel aan positiviteit. De culturele krachten van zelfontplooiing en zelfverwerkelijking vertellen ons dat het werkelijke leven ligt in het actief bezig zijn. Als we het rustig aan doen, hierin niet meegaan, dan zijn we niet bezig met ons zelf te verwerkelijken, onszelf te realiseren. Het ideaal van een authentiek en ontwikkeld zelf komt dan niet binnen handbereik. Iedereen om ons heen is ermee bezig: om dan nog authentiek en onderscheidend te zijn, moet er heel hard aan dat zelf gewerkt worden. Zie die ratrace maar te winnen. Wanneer dat faalt, ligt onze identiteit aan gruzelementen.

Uiteindelijk zijn deze culturele krachten veel belangrijker in het ontstaan van de vermoeide samenleving, omdat de tegenpool van succes in dit land niet onhoudbare armoede, honger of dood is, maar middelmatig leven. En dat is waar we zo bang voor zijn. We zijn bang voor een middelmatig leven De documentaires Alles wat we wilden uit 2010 en De BV Ik uit 2011 laten dat overtuigend zien.

Remedie: ont-spanning
De cruciale vraag is nu hoe er te ontsnappen valt aan de dreigende vermoeidheid van een ongeremde prestatiemaatschappij. In de afgelopen jaren zijn tal van adviezen gegeven die ons leren om te onthaasten, die leren om keuzes te maken en zo focus aan te brengen om te voorkomen dat we in de veelheid van dingen verzuipen, of om in de arbeidsorganisatie andere waarden centraal te stellen die de prestatiedruk verminderen. Dat is allemaal waardevol en ik denk dat we op dit niveau zeker ook antwoorden nodig hebben, maar naar mijn idee is een meer basale remedie nodig. De populaire strategieën kunnen wel bijdragen aan verzachting van de prestatiemaatschappij, maar raken niet de kern van het probleem: de rust is uitgebannen, de ‘culture of total work’ heeft postgevat.

Wat we nodig hebben is rust en vervolgens een nieuw ritme tussen werk en ontspanning. Het gaat om ritmisch te leren leven.[13] Dat vraagt om tempering van de prestatiemaatschappij en daartegenover het ruimte geven aan ‘speeltijd’, een tijd tussen het werken, momenten van niet-doen.[14] Wat er kortom nodig is, is ont-spanning.

Het grote probleem is dat de moderne levensoriëntatie (met haar denkbeelden van maakbaarheid, zelfontplooiing en authenticiteit) het ons onmogelijk maakt om die rust ook te nemen. We durven het niet en we hebben ‘rust’ niet meer in het pakket van het goede leven zitten. Het creëren van rust en ont-spanning vraagt om twee remedies.

In de eerste plaats om ontkoppeling van identiteit en prestaties. De culturele druk van presteren en succesvol worden, moet verwijderd worden. Omdat hier de voornaamste oorzaak ligt, moet ook de remedie hier beginnen. Een andere identiteit en levensoriëntatie zijn dus nodig. Andere waarden en denkbeelden dan maakbaarheid, zelfontplooiing en authenticiteit om tot een succesvol leven te komen.

In de tweede plaats is herwaardering van de ‘vita contemplativa’ in ons concept van het goede leven nodig. Of anders gezegd: het is van belang dat we onze voorstellingen van het goede leven verrijken Onze voorstellingen van het goede leven moeten we verrijken en breder definiëren dan prestaties, authenticiteit en zelfontplooiing. De waarde van rust als element van het goede leven kan dan weer terugkeren.

Wanneer we erin slagen deze omslag te maken ontstaat er ruimte voor ontspanning zonder in paniek te raken dat we achterblijven in de ratrace om het geslaagde leven. De eerlijkheid gebiedt echter te zeggen dat de toekomst er wat dit betreft niet rooskleurig uitziet. Er zijn wel kritische stemmen waar te nemen over de prestatiemaatschappij, maar perspectieven voor verandering blijven erg mager. Sterker nog, niet alleen gaat de hoofdstroom in de samenleving door met het verminderen van de zondagsrust, in een seculiere tijd verliest de samenleving haar legitimering van een vast rustmoment. Alle tijd wordt flexibele tijd, er is geen ‘hogere tijd’ meer over.[15] Elk ritme is dus in zekere zin arbitrair.

Rust en ritme worden een zaak van levenskunst, van bewuste eigen keuzes, zoals Marli Huijer stelt. Bij het ontbreken van instituties van rust is de hoop dus gevestigd op individuen die vanuit een expliciete levensvisie rust vormgeven. De vraag is echter wie individueel opgewassen is tegen het geweld van de prestatiemaatschappij. Wanneer rust meer collectief wordt vormgegeven, is er meer kans om tegenwicht te bieden. 

De christelijke gemeente als oefenplaats van rust
De christelijke gemeente zou zo’n gemeenschap kunnen zijn. Josef Pieper stelt dat rust (leisure) in essentie ‘celebration’ is, feestvieren. De basis en oorsprong daarvan gaat uiteindelijk terug op de ‘divine worship’, op de dienst aan God, zo betoogt Pieper.[16] Dat betekent dus dat we in elk geval vanuit de christelijke traditie hulp mogen verwachten.

Sinds een aantal jaren is de term ‘oefenplaats’ in zwang om de aard van de kerk te duiden: de kerk als plek van christelijke karaktervorming.[17] In deze lijn zou de christelijke gemeente als oefenplaats in rust kunnen dienen. De christelijke belijdenis en het christelijke leven bieden houvast om onze identiteit te ontkoppelen van de prestatiemaatschappij en bieden perspectief om ontspannen te leven.

Centraal in de christelijke belijdenis staat dat wie ‘in Christus’ zijn, vrije mensen zijn. Wanneer we geloven dat God ons leven leidt en we geborgen zijn in Jezus Christus, dan betekent dit dat er voor ons wordt gezorgd, dat wat we bereiken in ons leven voor onze diepste identiteit niet van betekenis is. Wie wij zijn, wordt bepaald door onze relatie met God. Wanneer we onze identiteit in Christus vinden, betekent dit dat we mogen rusten.

Het meest symbolisch wordt de ruimte voor rust gevonden in het feit dat de opstandingsdag van Christus op de eerste dag van de week plaatsvond. Daarmee begint de week met vrede en de christelijke gemeente begint daarom met het vieren van die vrede door te beginnen met rust. Het christelijke leven begint dus met ‘leisure’: rust, vrede, met het vieren, omdat Christus dat heeft gerealiseerd. In navolging daarvan mogen we rust intrinsiek gaan waarderen, en dan niet alleen als oplaadpunt, maar ook als geschenk van eigen waarde.

Sterker nog, de praktijk van het christelijke leven spoort ertoe aan om de rust te zoeken. We worden opgeroepen om de rustdag ‘te wijden’ (psalm 92). We kennen – Goddank – het gebod van de rustdag. Maar we hebben die rust ook nodig om onze omgang met God gestalte te geven in Bijbellezen, bidden en kerkgang.

Wanneer de christelijke gemeente zo helpt het leven in te richten en de belijdenis van de rust in Christus voortdurend in herinnering brengt, kunnen we onze identiteit loskoppelen van de prestatiemaatschappij en onze visie op goed leven verrijken.  

Dit resulteert er niet in dat we werk verachten. Werk blijft een roeping van God. Werk blijft een roeping van God Het hoort bij ons mens-zijn en daarom mogen en moeten we werk heel positief waarderen. In zijn boek Goed werk geeft Tim Keller een prachtige uitwerking van een christelijke visie op werk. Hij laat zien dat werk niet iets is van na de zondeval, maar behoort bij de schepping. Het is intrinsiek goed en waardevol om te werken.[18] Maar er is geen noodzaak meer om ons te bewijzen, om onze identiteit er volledig op te bouwen. In Christus zijn we al waardevol voor God. De christelijke ontspanning zal ongetwijfeld offers vragen richting de prestatiemaatschappij, voor carrière, succes en cv. Ik denk niet dat dit erg is. Alles wat we kunnen doen is uiteindelijk een geschenk van God, is genade.

De vraag die we echter aan onze kerken moeten stellen is of ze zijn ingericht en voorbereid om een plaats van rust te zijn. De kerk lijkt soms eerder bij te dragen aan de prestatiedruk dan aan de rust. Hoe vaak worden we ook in de kerk niet aangespoord hard te werken, te presteren, onze talenten uit te buiten? De gelijkenis van de talenten (Matteüs) en de ponden (Lucas) wordt nogal eens verkeerd en scheef geparafraseerd. Deze gelijkenissen worden gebruikt om ons aan te sporen het maximale uit onszelf te halen, hard te werken, niet te luieren. Maar dat is de strekking ervan niet. Het gaat om verantwoording van de inzet van onze gaven in dienst van Gods Koninkrijk. Een Koninkrijk waarin rust een plek mag hebben.

Tot slot
Laten we hopen op het vermogen van de christelijke gemeenschap om een tegencultuur te kunnen zijn, op het creatieve vermogen om alternatieve praktijken te vormen. Laten we vooral ook hopen op seculiere veerkrachtigheid om rust opnieuw vorm te geven in een seculiere tijd. Zonder al te veel fantasie valt de prestatiemaatschappij te begrijpen als effect van een geseculariseerde maatschappij waarin individuen radicaal op zoek zijn zin en betekenis aan het leven te geven. Herstel van een samenleving die zelf mede het probleem vormt, is een enorme opgave.

De urgentie voor verandering is groot; de prestatiemaatschappij resulteert in een uitputtingsslag. Tenzij we de vermoeide samenleving zien als onderdeel van een evolutionaire ontwikkeling van de cultuur of als waardevol leerproces, is het nodig dat er verandering komt. Anders is er niet meer de ‘handelende mens’, de ‘consumerende mens’ of de ‘spelende mens’, maar resteert slechts de ‘uitgebluste mens’.

Robert van Putten MSc (1987) is bestuurskundige. Hij werkte het afgelopen jaar aan een publicatie bij het Wetenschappelijk Instituut van de ChristenUnie en rondt een master filosofie af aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.

  1. Gebaseerd op gegevens die vermeld worden op hét job-platform Intermediair.http://www.intermediair.nl/carriere/werk-en-leven/gezondheid-stress-burnout/jong-ambitieus-en-burn-out (cijfers uit 2013). Geen officieel onderzoeksrapport, maar diverse andere bronnen die melding maken van onderzoeken bevestigen deze berichten.
  2. Paul Verhaeghe, Identiteit. Amsterdam: De Bezige Bij, 2012.
  3. Michel Houellebecq, De wereld als markt en strijd, Amsterdam: Arbeiderspers, 2000.
  4. Abram de Swaan, Uitgaansbeperking en uitgaansangst. Over de verschuiving van bevelshuishouding naar onderhandelingshuishouding (Oratie UvA), Amsterdam: De Gids/Meulenhoff, 1979.
  5. Gijs van Oenen, Nu even niet! Over de interpassieve samenleving, Amsterdam: Van Gennep, 2011.
  6. Volgens Van Oenen leidt dit tot interactieve metaalmoeheid waardoor interactiviteit omslaat in interpassiviteit. Daardoor zeggen we ‘nu even niet’. Maar dit punt is voor mijn betoog nu minder van belang.
  7. Byung-Chul Han, De vermoeide samenleving, Amsterdam: Van Gennep, 2012.
  8. Han, De vermoeide samenleving, p. 15-16.
  9. Josef Pieper, Leisure the basis of culture, San Francisco: Ignatius Press, 2009 (originele editie uit 1952).
  10. Richard Sennett, De cultuur van het nieuwe kapitalisme, Amsterdam: Meulenhoff, 2007.
  11. Sennett, De cultuur van het nieuwe kapitalisme.
  12. Sterker nog, het maakbaarheidsdenken lijkt zich naar het individuele niveau te hebben verplaatst. Zie Paul Verhaeghe, Identiteit, 2012.
  13. Marli Huijer, Ritme. Op zoek naar een terugkerende tijd, Zoetermeer: Klement, 2011.
  14. Han, De vermoeide samenleving.
  15. Huijer, Ritme, zie ook Charles Taylor, Een seculiere tijd, Rotterdam: Lemniscaat, 2009.
  16. Pieper, Leisure, hoofdstuk 5.
  17. Zie Herman Paul en Bart Wallet, Oefenplaatsen. Tegendraadse theologen over kerk en ethiek. Zoetermeer: Boekencentrum, 2012.
  18. Tim Keller, Goed werk. Ons dagelijks werk en Gods plan voor de wereld. Franeker: Van Wijnen, 2013.