Inburgering

Column

Wie verhuist moet weten wat hij doet. Het is een heel gedoe. Een vertrouwde plek wordt verlaten. Men weet er de weg, men kent er de gewoonten. Kortom, men is min of meer verworteld. Natuurlijk kunnen er goede redenen zijn om te vertrekken. Toch zijn er met het opbreken en weer nestelen meestal wel een paar jaar gemoeid. Vraag het maar na.

Afgelopen zomer verhuisden wij van Ameide naar Bennekom. Het meest desolate moment is het moment waarop alles in de verhuiswagen zit, het oude huis als het ware ontzield – van een leeg huis begrijp je nooit dat je er met genoegen in hebt gewoond – en dan op reis naar het nieuwe. Binnen een dag staan alle spullen op een andere plek. Na het inruimen – een periode waarin het nieuwe oord gaandeweg vertrouwde trekken krijgt – begint de fase van het verkennen van buurt en omgeving. Eerste vreemdheid gaat over in beginnende vertrouwdheid. Je vergelijkt volop. Bennekom is een mooi dorp, zeker, maar waar is de Lek? Is de Lek ergens zo mooi als in de bocht bij Ameide, bij windkracht 8 en een jagend wolkendek? Of bij een rustige zomeravond? Of vroeg op een herfstmorgen als de mist boven de rivier hangt? De Rijn bij Wageningen is vlakbij. Maar is de Rijn daar wel een rivier, is ze niet eerder een slootje?

Zo’n kleine binnenlandse verhuizing stelt natuurlijk niets voor in vergelijking met de permanente mondiale immigratiestroom die wij meemaken. De culturele en mentale barrières die vluchtelingen willen nemen zijn immens. Wat mij opvalt in het vertoog van minister Verdonk hierover, is dat ze doet alsof vluchtelingen allemaal volstrekt rationele berekeningen maken. Verdonk kent maar een mantra en dat is: eigen verantwoordelijkheid. Wie huis en haard in pak em beet Afghanistan verlaat heeft de voors en tegens afgewogen, als een ware homo calculus. Wie dan na een jaar of acht toch strandt in de procedure, moet niet piepen: eigen verantwoordelijkheid. Gegokt en verloren. Verdonk lijkt in haar vocabulaire niet te willen toelaten dat mensen meer zijn dan een rekenmachine, dat ze met huid en haar verbonden zijn aan familie, cultuur, land van herkomst en religie, kortom gevoel in hun lijf hebben. Dat het migratievraagstuk in complexiteit onze maat te boven gaat moeten we echter niet willen bezweren door schijntransparantie. Tussen waarheid en leugen is het moeilijk te onderscheiden, maar wegtrekken van huis en haard, dat doe je alleen als de situatie uitzichtloos is.

Verdonk doet net alsof een arme Somaliër een kosmopoliet is die evengoed in de bush als in de Parijse metro de weg weet. Als een moderne Old Shatterhand. Maar zelfs een kosmopoliet kan niet zonder thuisland. Dat ervoer Stefan Zweig, toen hij eind jaren dertig Oostenrijk ontvluchtte en naar Engeland vertrok. Het had hem, schrijft hij, altijd heerlijk geleken stateloos te zijn. Totdat hij er achterkwam wat het verschil was tussen het hebben van een pas van je land van herkomst – daar heb je immers recht op – en het aangewezen zijn op gunsten van het land waar je toegelaten wilt worden. Zweig zal in 1942 in Brazilië – ver van zijn geliefde Wenen – de hand aan zichzelf slaan. En Sebastian Haffner, eveneens op de vlucht voor de nazi’s, tekent op hoe zijn vader hem voorhield dat emigreren niet te licht moet worden opgevat. ‘Er wordt daarbuiten niet op ons gewacht. Emigranten zijn voor ieder land een last, en het is niet aangenaam te voelen dat men lastig is. Men daalt in waarde als men vlucht.’
Wat ons bij onze o zo overzichtelijke binnenlandse verhuizing opviel is dat een kerkelijke gemeente het proces van inburgering op bijzondere wijze bevordert. De kerk heeft toch iets moederlijks.