Politici als aanjagers van een cultuur van angst

Over de utopie van een risicoloze samenleving

De maatschappij lijkt steeds meer georganiseerd te worden rondom de angst. Angst voor een griepvirus en angst voor terroristen kan ontwrichtende maatschappelijke gevolgen hebben. Redelijke argumenten hebben dan geen enkele zeggingskracht meer; dat is het angstaanjagende ervan. Het angstmanagement van politici versterkt de angst eerder dan dat het burgers toerust om goed met de reële onzekerheden van het leven om te kunnen gaan.

Het was een klein, onopvallend berichtje in de kranten: ‘Gebruik elke dag een schoon vaatdoekje op het aanrecht in de keuken.’ Het was een advies van minister Schippers van Volksgezondheid. Volgens de bewindsvrouw spreken de cijfers duidelijke taal: elke dag lopen liefst tweeduizend Nederlanders ‘een voedselvergiftiging’ op. Om de situatie te verbeteren wil ze de burgers er met een nieuwe campagne op wijzen hoe schadelijk bacteriën in de keuken kunnen zijn.

Je kunt dit als een onschuldige voorlichtingscampagne zien. Toch wringt er iets. Elders in de wereld worden burgers opgeroepen om thuis te blijven om verspreiding van het dodelijke ebolavirus te voorkomen, in Nederland waarschuwt de minister voor vieze vaatdoekjes, want, stel je voor, je zou er buikpijn van kunnen krijgen. Het pleidooi voor het schone vaatdoekje is dan ook meer dan een reclamespotje voor keukenhygiëne, het is de manifestatie van een ‘culture of fear’. Het begrip risico is een sleutelwoord geworden om deze angstcultuur te begrijpen: het uitsluiten of inperken van risico’s is een van de belangrijkste doelen van overheidsbeleid geworden. In feite zijn we veiliger dan ooit, welvarender dan ooit, gezonder dan ooit, en toch zijn we bang. Bang voor terrorisme, voor epidemieën, voor gluten. En kennelijk moeten we nu ook bang zijn voor vieze vaatdoekjes.

Biopolitiek
Angst als zodanig hoeft niet verkeerd te zijn. Angst is van alle tijden en heeft een belangrijke signaalfunctie: hij wijst ons op de mogelijkheid van gevaar en dreiging zodat we ons er teweer tegen kunnen stellen. Het probleem is niet de angst zelf, het probleem is de wijze waarop de politiek tegenwoordig met angst omgaat, namelijk op een tamelijk rationalistische, functionalistische wijze, vanuit de utopie van de maakbaarheid.

De Franse filosoof Michel Foucault heeft in dit verband de term biopolitiek gemunt. Biopolitiek betekent het besturen van mensen door ze op grond van biologische of lichamelijke kenmerken in te delen. Volgens Foucault is dat een typische eigenschap van de naoorlogse, westerse samenleving. Via rationalistische besturings- en machtspraktijken is het menselijk leven zelf – de gezondheid, de hygiëne, het geboortecijfer, de levensverwachting, ons dna – onder een permanente controle komen te staan.

Deze biopolitiek is terug te zien op allerlei terreinen. Een treffend voorbeeld was de omgang met de Mexicaanse griep, het griepvirus dat in 2009 en 2010 de gemoederen flink bezighield. Virologen voorspelden een schrikwekkende pandemie. Toenmalig minister Klink van Volksgezondheid bestelde 34 miljoen vaccins om iedereen in Nederland te kunnen inenten. De zaak werd in de media behoorlijk opgeblazen, compleet met beelden van Mexicanen die elkaar zoenden met een mondkapje. Aan redelijkheid ontbrak het; het prestigieuze tijdschrift Science had op basis van een omvangrijk onderzoek zelfs al geconcludeerd dat er geen reden was voor paniek. Ja, voor specifieke risicogroepen, die al extra vatbaar voor griep waren, was er inderdaad een klein risico, en voor die ernstige gevallen was de aanwezigheid van een vaccin behulpzaam. Maar voor het gros van de mensen was er geen enkel gevaar. Wie gewoon gezond is en een griepje krijgt, neemt een aspirine en een korenwijntje, en komt er wel weer bovenop. Achteraf gezien was het zowel in 2009 als in 2010, ondanks de aanwezigheid van het Mexicaanse griepvirus, een zeer mild griepseizoen met het laagste aantal griepdoden sinds jaren. Verreweg het grootste deel van de vaccins, volgens ruwe schattingen ingekocht voor een kwart tot één miljard euro belastinggeld, kon worden vernietigd.

Een ander voorbeeld van biopolitiek is de omgang met veiligheid en terrorisme. Na de terroristische aanvallen op Charlie Hebdo en de joodse supermarkt in Parijs was angst op zichzelf een begrijpelijke emotie. Toch gaf Dick Schoof, de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid, direct na deze aanslagen al aan dat er in Nederland geen reden was om het dreigingsniveau, dat al vele jaren substantieel is, verder te verhogen. Je zou zeggen: politici hebben belang bij rust en stabiliteit en handelen naar dit verstandige woord van Schoof. Niet dus. De VVD-fractieleider in de Tweede Kamer, Halbe Zijlstra, vond dat politieagenten die actief zijn bij de bewaking tegen terreuraanslagen beter bewapend moesten worden. ‘Met een pistool begin je weinig tegen een machinegeweer’, aldus Zijlstra, en daarom moesten agenten uitgerust worden met mitrailleurs.

Angst verkoopt. Want om de angst te bedwingen is daadkracht nodig, en de daadkrachtige politicus geniet meer electorale steun dan de politicus die de kunst van het doormodderen bepleit. Maar het probleem van deze politisering van de angst is dat politici eerder aanjagers van ongezonde angst en onzekerheid worden, dan dat ze erin slagen mensen toe te rusten voor vrijheid, om zo goed met de reële gevaren en onzekerheden van het leven om te kunnen gaan. Dat is de paradox natuurlijk: politici willen de angst wegnemen met retoriek, middelen en maatregelen die de angst uiteindelijk alleen maar vergroten.

Erkenning van het tekort
Wat zijn wel goede manieren om met angst om te gaan, en waarin schuilt de ruimte voor een vertrouwenwekkende politiek van de hoop?

Het zou in de eerste plaats al beginnen met de erkenning dat samenlevingen altijd een tekort zullen hebben, simpelweg omdat de mens per definitie een tekort heeft. Het lijkt erop dat we moeilijk met falen, pech, ongeluk en lijden kunnen omgaan. Dat is de last van een welvarend en rijk land, ‘domweg gelukkig, in de Dapperstraat’. Maar de werkelijkheid is natuurlijk dat we het risico van een grieppandemie of een terroristische daad nooit helemaal onder controle kunnen brengen; het is de schijn van beheersing die wordt verbeeld. Een risicoloze samenleving is eenvoudigweg onmogelijk en een hemelse tuin van vrede en rust zal het nooit op aarde worden.

In de tweede plaats is er behoefte aan meer vertrouwen in de weerbaarheid van burgers en de samenleving. Achter de pogingen om de angst te bezweren, schuilt ten diepste een angst voor onszelf als mens. Mensen zijn dan geen deel van de oplossing, ze zijn het probleem: ze zijn een gevaar voor zichzelf, voor anderen en voor de aarde. Vanuit dat perspectief kun je niet verwachten dat ze creatief met risico’s omgaan. Maar mensen zijn niet alleen kwade wezens, ze zijn ook gezegend met verantwoordelijkheidsbesef, creativiteit en het vermogen om inventieve oplossingen aan te dragen om goed met de gevaren en onzekerheden in het leven om te gaan.

In een wereld vol potentiële ziekten, vijanden en vreemden is angst een belangrijke politieke kracht geworden. Dat vraagt om verantwoordelijke politici. Ze hoeven de angst niet weg te redeneren. Alle grote politieke leiders – van Abraham Lincoln tot Abraham Kuyper, van Martin Luther King tot Mahatma Gandhi – verstonden de kunst om publieke emoties als angst te cultiveren en op waarde te schatten. Maar een beetje minder maakbaarheidsillusies en een beetje meer realiteitsbesef en vertrouwen in mensen kan geen kwaad. Dan verschijnt het menselijk tekort niet als probleem, maar als de mogelijkheid om gezamenlijk naar creatieve oplossingen te zoeken. Zo’n politiek van de hoop is heel wat uitdagender dan een politiek die in het teken staat van de angst.

Pieter Jan Dijkman is werkzaam bij het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA als hoofdredacteur van Christen Democratische Verkenningen en is lid van de redactie van Wapenveld.