Kan filosofie zonder gesprek met religie?

Mijmeringen bij het heengaan van Denker des Vaderlands René Gude

Op 13 maart overleed Denker des Vaderlands René Gude na een slopende ziekte. In zijn woonboot op het IJ, tegenover het Amsterdamse Centraal Station, met zijn geliefden in zijn nabijheid. Op zondagavond 15 maart zond de EO in Adieu God een herhaling uit van een uitzending van ‘De Kist’ van 14 december 2014. Daarin vertelden René en zijn vrouw over het naderende einde. Wie naar deze uitzending keek, deed dat niet zonder geraakt te worden. [1]

Gude toonde stervenskunst, van een bijzonder gehalte. Misschien schuilde hierin wel de fascinatie van steeds meer mensen die met hem in aanraking kwamen via woord en beeld. Dat waren er velen, want de media wisten hem de laatste jaren te vinden. Hij trad op bij De Wereld Draait Door, Volkskrant-redacteur Wilma de Rek maakte met hem een boek door hem te interviewen over de thema’s die hem bezighielden. Dat deed ook Wim Brands van VPRO Boeken – ‘Sterven is doodeenvoudig. Iedereen kan het.’ En in de laatste dagen voor zijn dood kwam hij nog dagelijks aan het woord in Trouw, in de rubriek Gude en de Grote woorden, geredigeerd door zijn personal assistant Florian Jacobs en Trouw-redacteur Peter Henk Steenhuis. Hij werd in 2013 de opvolger van Hans Achterhuis als Denker des Vaderlands en stierf in deze functie in het harnas. In zijn laatste tweet moedigt hij zijn opvolgster Marli Huijer aan die warmloopt bij De Wereld Draait Door: ‘Zet m’op Marli, spring ertussen. Dat gaat goed zo.’ Als onverwoestbaar voorvechter voor het belang van de filosofie in het publieke domein had hij deze functie overigens zelf mee helpen creëren. Zoals hij ook stond aan de wieg van Filosofie Magazine, de Nacht van de Filosofie, filosofie als eindexamenvak op de middelbare school en eraan bijdroeg dat de Internationale School voor Wijsbegeerte (ISVW) in Leusden nieuwe wegen wist in te slaan. René Gude had een roeping.

Stervenskunst
Niet weglopen voor de realiteit van de dood, maar ‘het beest recht in de bek kijken’, zoals Gude het omschreef aan tafel bij Matthijs van Nieuwkerk. Een memento mori in een volstrekt niet religieuze setting. We worden steeds ouder, zei Gude, en dat betekent ook dat we langer sterven. Daar moet je het dan ook met elkaar over hebben. Bij het bericht van je naderende dood kun je twee dingen doen. Het volstrekt ontkennen – mij krijgen ze er niet onder – of in een hoekje liggen kniezen. Alsof je al vertrokken bent. Beide houdingen vond Gude niet oké. De realiteit onder ogen zien, er niet voor weglopen, maar gewoon blijven meedoen, dat was zijn motto, op bewonderenswaardige wijze door hem in praktijk gebracht. Paul Schnabel noemde hem daarom de ‘Voorlever des Vaderlands’. In Trouw schreef Marc van Dijk een In Memoriam, dat eindigde met de zin: ‘Sterven als Gude, dat kon er maar een’. [2] 

Gemakkelijk zou je zijn levenswijze heroïsch kunnen noemen. Maar dat klopt niet. Het beest wordt wel recht in de bek gekeken, maar er zijn ook momenten van grote paniek. Gude vertelt erover in ‘De Kist’. In deze uitzending zie je ook zijn grote verknochtheid aan het leven, aan mogen meedoen. Je ziet hem de balans opmaken van zijn leven. ‘Het was een heel gehannes, maar het is toch wat geworden. Ik wil herinnerd worden, niet als degene die ik eens was, maar als degene die ik geworden ben.’ En hij is verdrietig, samen met Babs, zijn vrouw. En komt dan met een prachtige omschrijving van het wezen van verdriet. ‘Verdriet heeft iets moois, iets zoets, je verwijlt dan bij wat je mist. Bij angst wil je terug, bij woede wil je weg, maar bij verdriet wil je blijven.’ Een regel die ik de wereld in twitterde en die veel geretweet werd. Nee, Gude was geen held, maar iemand die het smalle pad bewandelde tussen ontreddering en ontkenning, beide kanten ergens ook toeliet, ernstig, ja, maar ook ontwapenend. Zonder de ernst daarmee weg te relativeren. En juist zo voor velen een gids in levensbeaming.

Gude zag zichzelf niet als een oorspronkelijk filosoof. Maar veel meer als een filosofie-docent. Naast zijn stervenskunst zie ik hier een tweede reden voor de belangstelling die Gude wist op te roepen. Filosofie helpt om in een onttoverde en geseculariseerde wereld de weg te vinden tot een zinvol leven. Niet voor niets hingen de van oorsprong christelijke kranten Trouw en de Volkskrant aan zijn lippen. De grote verdienste van Gude is dat hij heeft laten zien dat dat kan, een zinvol leven leiden, opkomen voor het goede leven, een open samenleving, humaniteit en gerechtigheid, met de filosofie als gids. In die zin misschien ook wel oer-Hollands. Het leven mag dan wel geen zin hebben – we leven in een leeg heelal, onder een lege hemel – nu, dan maken we zin. In zijn eerste columns in Filosofie Magazine – in de jaren ’90 – bindt hij openlijk de strijd aan met de ‘alles verzengende scepsis’ van Karel van het Reve, Maarten ’t Hart, Jan Blokker, Rudy Kousbroek en niet te vergeten Hugo Brandt Corstius [3]. Gude hoeft nergens mee af te rekenen en wil een weg vinden om te leven. Vandaar ook zijn inzet als Denker des Vaderlands voor ‘humeurmanagement’. Treffend was daarom de kop boven zijn In Memoriam in Trouw: Allergisch voor geklaag en azijnzeikerij.

Gudes favoriete wijsgeren waren Kant, Descartes en Aristoteles. Plus niet te vergeten zijn goede Duitse vriend Peter Sloterdijk. En natuurlijk de Stoa. Bij hen leerde hij zijn verstand te gebruiken. Zonder verstand vaart niemand wel. En soms moet je ook met je verstand je verstand te lijf. Het verstand kan namelijk met je op de loop gaan. Hij liet niet na te vermelden dat hij jarenlang een groot warhoofd was geweest, verslingerd aan het blijven hangen in verkeerde patronen. Een stabiel leven kwam hem niet aanwaaien. Dat heeft hem veel oefenen gekost. En het ontmoeten van zijn tweede vrouw, Babs, ‘Ja, dat is een goede zet geweest’. [4]

Oefenen
Filosofie is oefenen. Voor Gude – en daarin volgt hij Sloterdijk – kent de mensheid een aantal oefenprogramma’s om het leven leefbaar te maken. Dat zijn kort gezegd de sport, de kunst, de filosofie en de religie. In zijn laatste Grote Woorden – als in een fase van grote klaarheid – heeft hij daar kernachtig mooie uitspraken over gedaan. Als je sport zou afschaffen mis je ‘een gedisciplineerde methode om het lichaam, inzicht in de situatie, teamwork en doorzettingsvermogen te oefenen. En het plezier in een goede wedstrijd natuurlijk, de bewondering voor buitengewone prestaties’. [5] Zonder kunst kunnen we ook niet. ‘Zonder vrije kunst geen publieke fantasie.’ En die is nodig om niet te verstikken in ‘burgertruttigheid’. [6] En als je de filosofie afschaft ben je ‘een gedisciplineerde methode kwijt om een adequaat wereldbeeld, trefzeker taalgebruik en een goed handelingsperspectief te ontwikkelen’. [7]

Ook religie hoort er volgens Gude – zelf areligieus – helemaal bij. Religie heeft rituelen ontwikkeld om met treurnis om te gaan, tot op heden kunnen de andere oefenprogramma’s dat niet. En als je religie afschaft dan mis je de erediensten, ‘de vieringen van het goede, de jubel’ [8]. Je hoort de echo van Van Ruler. Gude zal waarschijnlijk nooit van hem gehoord hebben, laat staan een letter van hem gelezen. Maar de vreugde om het leven – naast de ervaring van het zware in datzelfde leven – daarover zouden Gude en Van Ruler moeiteloos samen uren hebben kunnen praten. Vermoed ik.

Gudes omgang met religie is ambigu en ook dat maakt hem zeer herkenbaar voor vele Nederlanders. Zijn vader was doopsgezind opgegroeid, zijn moeder hervormd in Zeeland (‘dat betekent zoiets als gereformeerde bond, heel streng’). ‘Religie was iets op afstand, iets van anderen: dat hoorde bij de overburen die gereformeerd waren en waarvan de kinderen niet op voetbal mochten, en op snikhete zondagen niet mochten zwemmen.’ Op afstand is religie voor Gude altijd gebleven, terwijl dat niet gold voor kunst en sport, en zeker niet voor de filosofie. Zou filosofie ergens iets hebben moeten compenseren?

Van een Wapenveld-interview met Gude is het nooit gekomen. Daar heb ik wel spijt van, want het had gekund. De boot was toegankelijk voor iedereen, zelfs de EO kwam er binnen. Als het zover was gekomen dan had ik wel een paar vragen voor Gude in petto gehad. Ik zou hem gevraagd hebben naar zijn wijsgerige leermeesters, Aristoteles, Descartes en Kant. Niet voor niets de meer rationele denkers voor wie het verstand de teugels in handen heeft. Waar blijven echter de grote levensfilosofen, onder anderen Kierkegaard, Dilthey, Nietzsche, Heidegger en Levinas? Ze zijn opvallend afwezig in het denken van Gude. Dat wat Theo de Boer de copernicaanse wending in de negentiende-eeuwse wijsbegeerte noemde, ik heb er Gude nooit over gehoord [9]. De ervaring van Wilhelm Dilthey dat het overgeleverde denken het leven geweld aandoet, de verwoording van Nietzsche dat hij alleen wil filosoferen over wat hij beleefd heeft, kortom de wending naar het leven, als antwoord op een versleten metafysica, ik zou heel benieuwd zijn geweest naar Gudes verhouding tot deze vernieuwde inzet in de moderne filosofie. Want ergens glinstert in heel zijn denken juist ook de ervaring van het concrete leven. Maar dan moet je meer stemmen toelaten dat zijn grote drie. Iemand als Kierkegaard mag dan niet gemist worden, met zijn radicale inzet op de enkeling, Nietzsche met zijn levensbeaming en grote ontdekking dat het lijf meer weet dan het hoofd, Heidegger met zijn minutieuze analyses van ons altijd in een wereld aanwezig zijn. Niet een wereld die wij denkend construeren, maar een wereld die ons gegeven is en waar we ons toe verhouden. Levinas met zijn ethisch appèl dat ons verschijnt in het gelaat van de ander.

Al deze denkers hebben gemeen dat in hun denken het leven in zijn existentiële gestalte in de kern van de bezinning komt. Niet wát de mens is, is de kernvraag van de filosofie, zoals Gude meent, maar wíe de mens is [10]. Heidegger is de eerste wijsgeer – aldus de Leidse filosoof Gerard Visser – die grondig gearticuleerd heeft dat de mens een wie is [11]. Dan komen andere vragen aan bod, bijvoorbeeld de vraag naar individualiteit – dat ik geen exemplaar van de soort ben, dat is Nietzsches grote ontdekking. En de vraag naar de eigennaam – de hoeder van het lege wie – de vraag naar de ziel, de vraag naar de zin van het leven. Waarom is voor Plato de zin van het leven gelegen in de loutering van mijn ziel?

Eenmaal hier aangekomen zou ik hem het volgende citaat hebben voorgelegd. De al genoemde Gerard Visser betoogt dat religie niet gemist kan in het onderlinge gesprek met wijsbegeerte en kunst. De werkelijkheid is echter in Nederland vaak anders. ‘Het uitsluiten van religie, de veronachtzaming van de geheel eigen plek die zij inneemt in de ruimte van het gemoedsleven, betekent zoiets als willen uitvaren met een boot zonder bodem. Het is opmerkelijk hoe weinig nog altijd de noodzaak wordt ingezien van het onderlinge gesprek tussen deze drie hoogste manifestaties van de geest.’ [12] Waarom? Omdat de geheel eigen taak van de wijsbegeerte na het einde van de metafysica – dat een losmaken betekent uit de ‘illusie van een voor het intellect transparante grond’ – schuilt in de bezinning op ‘de zin van de ondoorgrondelijkheid in het hart van het zijn’. De moderne levensfilosofie neemt deze handschoen op, evenals de moderne kunst. ‘Overigens komt hier de innigste positie nog altijd toe aan de religie, maar dan een religie die het open midden niet met autoritaire en dogmatische stellingen bezet, maar met haar onaanzienlijkheid en stilte openhoudt, opdat het zich als de bron van liefde kan openbaren die het elk moment is.’ [13] Niet op afstand, niet versleten, maar concreet en reëel. De zoektocht naar nieuwe verhoudingswijzen tot het leven zoals die beproefd wordt in moderne kunst en wijsbegeerte, kerk en theologie doen er goed aan om zelf de ontmoeting te zoeken, de vruchten van die ontmoeting te plukken en zelf ook inbreng te hebben. Het risico van religieus autisme is niet denkbeeldig. Velen hebben er onder geleden.

In dit verband zou ik hem, denk ik, mijn ‘godsbewijs’ hebben voorgelegd. Bert Keizer, de verpleeghuisarts en goede vriend van Gude, heeft vele sterfbedden meegemaakt. Wel duizend, zegt hij in een mooi gesprek met Wim Brands na het verschijnen van zijn boek Tumult bij de uitgang [14]. Alle stadia van het sterven kent Keizer, hij wordt er niet meer door verrast. Hij is een deskundige. ‘Maar waar ik nog steeds niet aan gewend ben, is de gedachte die mij overvalt, als het vlammetje is uitgegaan, dat deze mens er net zo goed niet geweest had kunnen zijn.’ [15].

Openbaring
Het is dit fenomeen, trefzeker verwoord door Keizer, dat ons stil aanspreekt en vraagt om geen genoegen te nemen met de heden ten dage gangbare wetenschappelijk-naturalistische verklaringen. We zijn geen wat, geen verzameling eigenschappen, onderdeel van een zwijgend universum. Maar wat dan wel? Hier laten de laatste vragen naar het raadsel van herkomst en bestemming zich niet meer wegdrukken. Ook al melden deze vragen zich fluisterend en mag je ze op de universiteit niet meer stellen.

Als we religie afschaffen – gesteld dat we de Bron van het leven tot zwijgen zouden kunnen brengen – dan missen we de viering van het goede, de jubel. Treffender is het de laatste jaren door een bekende Nederlander niet gezegd. Ook al kon hij het zelf niet meemaken. Maar kan het leven zonder Openbaring? Henk van Randwijk, net als Gude een blaadjesmaker, in zijn geval Vrij Nederland, dacht van niet, vertelde hij in 1965 in een bundel interviews met gereformeerden die de kerk hadden verlaten. ‘Het diepste geheim van de kosmos is geen vijandschap, geen wreedheid, geen ongenaakbaarheid, maar barmhartigheid. ‘Hij is het die ons zijn vriendschap biedt’, staat er ergens in de psalmen, en dat vind ik zo wonderbaarlijk mooi. Zo mooi dat je je eigenlijk niet kunt voorstellen dat dit in een mensenbrein is opgekomen. Dan zal het verdorie, toch nog openbaring zijn.’ [16]

Gudes ongemak met religie, maar tegelijk zijn royale erkenning van het belang ervan, daarin spiegelt hij onze cultuur misschien wel meer dan hij zelf heeft ingezien. We zullen zijn sprankelende geest missen.

Mr. Herman Oevermans is directeur van de Academie Mens en Organisatie aan de Christelijke Hogeschool Ede en redacteur van Wapenveld.

  1. Voor interviews, uitzendingen, tweets, zie, http://renegude.nl/
  2. Trouw, 16 maart 2015.
  3. Goudmijn, gebundelde columns van René Gude, Filosofie Magazine & Uitgeverij Contact, 2000, geven van deze instelling een eerste blijk.
  4. ‘Sterven is doodeenvoudig. Iedereen kan het’, Wim Brands in gesprek met René Gude, ISVW Uitgevers, Leusden 2014, p. 21.
  5. Trouw, 11 maart 2015.
  6. Trouw, 7 maart 2015.
  7. Trouw, 9 maart 2015.
  8. Trouw, 10 maart 2015.
  9. Theo de Boer, De God van de filosofen en de God van Pascal – op het grensgebied van filosofie en theologie, Meinema, Den Haag, 1989, en Langs de gewesten van het zijn – spiritualiteit van de woestijn en andere opstellen, Meinema, Zoetermeer, 1996.
  10. Wilma de Rek, Stand-up filosoof – De antwoorden van René Gude, ISVW Uitgevers, Leusden, 2013, p. 37.
  11. ‘Maar Heidegger is de eerste filosoof in onze traditie die de mens niet heeft opgevat als een WAT, maar heeft benaderd als een WIE’, Gerard Visser, Niets cadeau – een wijsgerig essay over de ziel, Valkhof Pers, 2009, p. 90.
  12. Gerard Visser, Gelatenheid – Gemoed en hart bij Meister Eckhart, SUN, Amsterdam, 2008, p. 10.
  13. Gemoed en hart bij Meister Eckhart, p. 12.
  14. Bert Keizer, Tumult bij de uitgang - lijden, lachen en denken rond het graf, Lemniscaat, 2013.
  15. Bert Keizer in VPRO Boeken, 29 december 2013.
  16. Gerard Mulder en Paul Koedijk, H.M. van Randwijk – Een biografie, Nijgh en Van Ditmar, Amsterdam, 1988, p. 741.