Redactioneel

In onze maatschappij wordt veel gepraat, maar niet overal zijn gemakkelijk woorden voor te vinden. Alles wat zich onttrekt aan het gebruikelijke jargon van spreadsheets, targets en de implementatie daarvan, moet het stellen met wat minder verbale belangstelling. En dat is nogal wat. Het pijnlijkst blijkt dit bij verdrietige gebeurtenissen rondom ernstige ziektes en overlijden. Ik heb welbespraakte collega’s horen mompelen en zien wegkijken in dat soort situaties. Of denk aan professionals die missers maken met direct nadelige gevolgen voor anderen. De vraag die dan achteraf wordt gesteld is of de procedure goed is gevolgd. Spreken over goed en kwaad is taboe. Professionaliteit en moraliteit lijken op gespannen voet met elkaar te staan. In mijn eigen werkomgeving vindt veel onderzoek plaats waarin patiënten een rol spelen. In het heetst van de strijd worden patiënten dan gemakkelijk gereduceerd tot dingen die nodig zijn om uiteindelijk een wetenschappelijk artikel te schrijven. Uiteraard beschikt elke academische instelling over een indrukwekkend geheel aan procedures om te voorkomen dat er dingen misgaan. Maar negentig procent daarvan kun je ongelezen laten door jezelf een simpele vraag te stellen: zou ik mijn moeder adviseren aan dit onderzoek mee te doen? Ondertussen is dit een aardig voorbeeld van gebrek aan taal: professionals denken zelf niet meer na over de ethische aspecten van hun werk, maar houden zich aan de regels. Want dan gaat het goed en kan niemand je iets verwijten achteraf.

Wim van Dinten heeft als oud-topman van de Rabobank er jaren over gedaan om taal te vinden bij wat er misging in de bank. Hij nam in de jaren tachtig waar dat er een ander type klant ontstond door de automatisering. De klant aan de balie werd de klant uit de database aan wie geld te verdienen viel met slimme financiële producten. Uiteindelijk bracht dat hem ertoe om te zeggen: ‘Vrienden, wat jullie willen, kan niet. De bank gaat eraan kapot.’ Met zo’n opmerking breek je uit het systeem en met gevoel voor understatement zou je kunnen zeggen dat dit te weinig gebeurd is in de bankenwereld in het afgelopen decennium. Van Dinten zet zich nu in om managers en politici te leren dat er meer vormen van betekenisgeving zijn dan alleen de rationele, die zich laat leiden door procedures en het uitoefenen van macht. In het interview met Van Dinten in Wapenveld vindt een aanzet plaats die hopelijk aanstekelijk werkt bij onze lezers. Alleen maar knarsetanden en constateren dat het anders zou moeten, is niet genoeg.

In de ‘Brief aan mijn kleinkind’ vertelt professor Egbert Schuurman hoe hij zelf zijn baan als ingenieur opgaf om filosofie te gaan studeren. Het interview met Van Dinten laat zich direct verbinden met de levenslange inzet van Schuurman voor meer nadenken over de gevolgen van techniek. Wat door Van Dinten wordt gesignaleerd in de verandering van klant aan de balie naar klant in een elektronisch archief, is precies wat technologie vaak doet: ze verandert de werkelijkheid waarin wij leven. Dat klinkt nog redelijk abstract, maar het gaat uiteindelijk om de manier waarop wij handelen en welke morele perspectieven wij hanteren. Schuurman heeft zich door middel van zijn colleges aan de technische universiteiten ingespannen om ingenieurs duidelijk te maken dat zij zich hiervoor verantwoordelijk moeten voelen. Zij mogen zich niet opsluiten in hun technische groef.

Dit nummer begint met een bijdrage in het kader van de jaarserie over zwarte bladzijden. Bart Wallet zet vraagtekens bij het verdraagzame imago van Nederlandse protestanten richting de joden in ons land door de eeuwen heen. Een ongemakkelijke waarheid, die we onszelf niet moeten besparen.