‘Ik ben niet zo optimistisch over de vitaliteit van de civil society’

Socioloog Kees Schuyt over waarden en normen
'De 'Volkskrant' wil elke dag de ontzuiling nog vieren', zei de Nijmeegse socioloog Bas van Stokkom in januari op Hydepark tijdens een studiedag die gewijd was aan het eind vorig jaar verschenen rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid 'Waarden en normen en de last van het gedrag' . Toch wrijft degene die tegenwoordig wel eens een los nummer van de 'Volkskrant' koopt zich in de ogen. De 'Volkskrant' slecht niet alleen meer taboes, men treft ook weer artikelen en reportages aan waarin gepleit wordt voor het stellen van grenzen

Zo schreef Jan Kuitenbrouwer begin dit jaar een nogal scherp artikel over de Nederlandse filmkeuring, waarschijnlijke mede met het oog op de naderende parlementaire discussie erover [2]. Onderzoek van een veertigtal films had hem geleerd dat in Nederland de keuring van films milder is dan in welk ander Europees land. Het systeem van keuring is dan ook zo lek als een mandje, betoogde Kuitenbrouwer. Begin jaren ’90 is de oude filmkeuring door toenmalig PvdA-minister Hedy d’Ancona afgeschaft en vervangen door een liberaler systeem. Het oude systeem was te ‘betuttelend’ en ‘achterhaald’. De filmkeuring werd vervangen door het Nederlands Instituut voor de Classificatie van Audiovisuele Media (Nicam), een koepel van brancheverenigingen die de ‘Kijkwijzer’ instelde, een vrijwillige ‘keuring’ door de film- en videobranche zelf. Een aantal ‘deskundigen’ stelde een vragenlijst samen waarmee video-importeurs, filmverspreiders, omroepen en verder iedereen die een audiovisueel product op de markt brengt, zelf kan bepalen wat het wordt: AL (alle leeftijden), 6, 12 of 16 jaar.

Of een distributeur de kijkwijzer goed heeft toegepast blijkt pas op het moment dat de filmladder verschijnt, de video in de videotheek ligt of de omroep zijn programmadetails bekendmaakt. Op dat moment kan de burger een klacht indienen, maar het Nicam kan pas ingrijpen als de klacht definitief is toegewezen, wat op z’n snelst pas na een paar weken mogelijk is en in de meeste gevallen maanden duurt. Dan is het kwaad natuurlijk al geschied. En de boete staat in geen verhouding tot de winst van de overtreding.

De conclusie van Kuitenbrouwer: ‘In een tijd dat audiovisuele media met de dag belangrijker worden en het belang van goede, onafhankelijke voorlichting alleen maar toeneemt, en veel andere landen juist investeren in hun filmkeuring, schaft Nederland hem in feite af. Geeft het de industrie vrij spel en levert z’n jeugd uit aan een systeem waar hun ouders, de belangengroep waar het in feite om gaat, geen enkele inbreng in hebben. Sterker: dat er vooral op gericht lijkt om ze buiten te sluiten.’ Kuitenbrouwer eindigt zijn artikel met de oproep aan premier Balkenende om zijn uitspraken over waarden en normen en fatsoen-moet-je-doen bij de parlementaire discussie over de vraag naar verdergaan met de Kijkwijzer een beetje serieus te nemen.
Als ik poëzie toelaat in mijn columns krijg ik veel reacties In hetzelfde nummer van De Volkskrant stond een artikel van Windesheimdocent Hans Wolf onder de titel ‘Weg met de fuck you-cultuur’. Wolf betoogt dat de moderne burger opgroeit met het gevoel dat ‘hij de wereld op zijn voorwaarden kan inrichten’. Groepsbinding en het maatschappelijke middenveld zijn ernstig op retour. ‘We denken in termen van het soevereine individu.’ In de moderne individualistische en pragmatische cultuur is steeds minder ruimte voor de ander. ‘Zelfsturing, zelfontplooiing, zelfregie, efficiency en assertiviteit zijn begrippen die bij dit leefpatroon horen.’ De audiovisuele jeugdcultuur versterkt deze ontwikkeling. MTV en TMF geven de toon aan. Deze subcultuur is snel bezig de dominante cultuur te worden. ‘Egocentrisme, het lak hebben aan anderen, verbale en ook lichamelijke agressie worden zo indringend in de beleving van adolescenten gecultiveerd.’ Aan de hand van de Amerikaanse rechtsgeleerde Peter Berkowitz wijst Wolf op de paradox van de vrijheid. ‘Hoe meer vrijheid we verwerven, hoe meer we geneigd zijn elke autoriteit als arbitrair af te wijzen, waardoor we onze vrijheid tegen onze bedoeling in juist ondermijnen.’ De bedreiging van de vrijheid komt niet langer van bovenaf maar van binnenuit. De ‘selfcorrecting powers’ van het liberalisme – opvoeding, werk, liefde, gezin, religie en wetenschap – hebben het moeilijk volgens hem. ‘Maar de antwoorden liggen niet in het verleden’, aldus Wolf. Hij doet een aantal suggesties: schaalverkleining, ondersteuning van vrijwilligerswerk, stimulering van maatschappelijke initiatieven die ontmoeting, sociale integratie en wederzijdse identificatie bevorderen, een actiever audiovisueel mediabeleid en het inperken van de gedoogcultuur.

Het WRR-rapport over waarden en normen vindt Wolf te optimistisch. ‘Met het rapport in de hand kom je al snel tot de conclusie dat het allemaal wel meevalt. Dat is een gemiste kans om een zinvolle bijdrage aan de vastgelopen discussie over normen en waarden te leveren. Bovendien bevestigt het de links-liberale elite ten onrechte in haar onwrikbare misvatting dat er niets aan de hand is.’ In zijn persoonlijke artikelen geeft WRR-lid Kees Schuyt volgens Wolf wel degelijk aan, de aard van de situatie te onderkennen. In het rapport klinkt dat echter naar zijn mening te weinig door.

Begin mei sprak Wapenveld met Kees Schuyt in het gebouw van de WRR aan het lommerrijke Plein 1813 in Den Haag, in het kader van de jaarserie ‘In een nieuw godzalig leven wandelen’. Tijdens de studiedag in januari op Hydepark was de deal gemaakt. Het pand van de WRR druipt van de historie. Lange tijd was het werkkantoor van de premiers. Den Uyl was de laatste minister-president die hier resideerde. Schuyt wijst me zijn werkkamer. Binnenkort verhuist de WRR naar een pand dichter bij het Binnenhof.

Rapport

Hoewel Schuyt (1943) geldt als de hoofdverantwoordelijke van het rapport zijn publicaties van de WRR toch primair groepsproducten. De WRR is opgericht in 1976, na een lange tijd van voorbereiding en vanuit een positief geloof in de wetenschap en met veel verwachtingen van lange-termijnvoorspellingen. In de instellingswet staat dat de Raad tot taak heeft ‘ten behoeve van het Regeringsbeleid wetenschappelijk gefundeerde informatie te verschaffen over ontwikkelingen die op langere termijn de samenleving kunnen beïnvloeden’. Daarbij moet de Raad ‘tijdig wijzen op tegenstrijdigheden in te verwachten knelpunten, probleemstellingen formuleren ten aanzien van de grote beleidsvraagstukken en beleidsaanbevelingen doen’. Daarnaast heeft de Raad tot taak ‘een wetenschappelijk gefundeerd kader te ontwikkelen dat de regering ten dienste staat voor het stellen van prioriteiten en het voeren van een samenhangend beleid’. De wetenschap heeft de tovenaars en waarzeggers die in vroeger tijden vertoefden in de omgeving van de macht verdrongen.

De Raad bestaat uit een aantal leden – minimaal 5 en maximaal 11 – die worden benoemd op voordracht van het kabinet. Alleen de voorzitter heeft een voltijds betrekking, de overige leden zijn in deeltijd benoemd. Schuyt is – sinds 1998 – voor drie dagen in de week verbonden aan de WRR. De overige twee dagen is hij werkzaam aan de Universiteit van Amsterdam als hoogleraar sociologie. Op dit moment telt de Raad zeven leden. De voorzitter is professor Michiel Scheltema. Een ander bekend lid is Pieter Winsemius. Naast de leden zijn er een vijftiental stafleden, verdeeld over diverse disciplines. Rapporten van de WRR worden voorbereid door een projectgroep. Een van de leden fungeert als voorzitter en vormt samen met een aantal stafleden de projectgroep. Alle stukken worden in de projectgroep besproken en vervolgens ook in bijeenkomsten van alle stafleden gezamenlijk, en ook in bijeenkomsten van alle leden van de Raad zelf. Volgens Schuyt wordt ‘de tekst door deze werkwijze beter – slordigheden in redeneringen worden verwijderd bijvoorbeeld – maar ook grijzer en stroever; iedereen wil toch een beetje meeschrijven.’ De Raad publiceert het liefst unanieme rapporten, hoewel formeel minderheidsrapporten zijn toegestaan. Maar voor het gezag van een rapport is unanimiteit wel een vereiste. Schuyt was de projectleider van het team dat het rapport over waarden en normen voorbereidde.

De Raad kan de regering gevraagd en ongevraagd van advies dienen. Het rapport over waarden en normen was sinds tien jaar weer een gevraagd advies. Op 8 november 2002 vroeg het kabinet de WRR om voor 1 januari 2004 advies uit te brengen over de vraag welke ‘waarden onze samenleving bindt, en welke conflicten kunnen rijzen, mede gezien in het licht van culturele verschillen’. De WRR heeft de probleemstelling van de adviesaanvraag enigszins verruimd. Volgens de WRR was de achtergrond van de adviesaanvraag niet alleen een ‘gevoel van onzekerheid over de gemeenschappelijkheid van waarden en normen in onze huidige samenleving’. Volgens de Raad ging ‘het evenzeer over het gegeven dat het feitelijk gedrag van velen niet in overeenstemming is met die gemeenschappelijke waarden. Ergernissen daarover liggen aan veel discussies over het onderwerp ten grondslag’. Na precies een jaar legde de Raad een lijvig rapport van 294 pagina’s op tafel.

Afkomst

Kees Schuyt werd in Leidschendam geboren in 1943, midden in de oorlog, op de dag dat het standrecht werd ingevoerd. Hij was nummer negen in een katholiek tuindersgezin. Na hem zou nog een broertje op het toneel verschijnen. Na de lagere school ging hij in Den Haag naar het gymnasium op het Aloysius-college van de jezuïeten. Dat was een hele stap want zijn oudere broers en zussen waren na de lagere school gaan werken. Een iets oudere broer – de huidige hoogleraar mediarecht aan de Universiteit van Leiden – zat op de priesteropleiding en baande de weg naar het gymnasium. Anders zou het volgens Schuyt ongetwijfeld de ULO geworden zijn. Zijn jongste broer studeerde in Delft. Den Haag was een ander milieu dan Schuyt kende uit Leidschendam. In zijn examenklas op het gymnasium zat bijvoorbeeld de zoon van KVP-minister Cals van Onderwijs. Cals deelde de diploma’s uit. Laatst werd Schuyt uitgenodigd op zijn oude school om over waarden en normen te praten. In Schuyts tijd behoorde het Aloysius tot de beste scholen van Den Haag. Nu is het Aloysus nog steeds een goede school, maar zijn jongens en meisjes niet meer gescheiden, is er een vmbo bijgekomen en telt het 40% allochtonen.

Verzorgingsstaat maakt te weinig onderscheid tussen noden en wensenNa het Gymnasium ging Schuyt sociologie studeren in Leiden. Tijdens zijn studie besteedde hij veel aandacht aan de filosofie. In de zesde klas van het gymnasium had hij een abonnement genomen op het toen gestarte en nog steeds bestaande tijdschrift Wijsgerig Perspectief. Na de studie sociologie – hij werkte al – zou hij in relatief korte tijd ook nog de studie rechten afronden. “Als mijn leermeesters beschouw ik toch wel de socioloog Van Heek en de filosoof Van Peursen. Van Heek leerde ons uit te gaan van maatschappelijke problemen. Die maatschappelijke problemen moesten sociologisch doorlicht worden. Empirisch onderzoek is daarvoor nodig. Sociologie moest in zijn ogen niet al te ideologisch zijn, maar draaien om het goed onderzoek doen naar voor de maatschappij relevante onderwerpen. En dat onderzoek moet helder gepresenteerd worden voor degenen die dat onderzoek lezen. Soms is een historisch uitstapje nodig om de vragen in perspectief te zetten. Bij mijn onderzoek naar de rechtshulp heb ik bijvoorbeeld een hoofdstuk opgenomen met daarin beschreven de geschiedenis van honderd jaar rechtshulp aan minvermogenden. Empirisch onderzoek is meer dan alleen statistische berekeningen, al ben ik daar niet vies van. Bij ons werkloosheidsonderzoek hebben we meer dan vierhonderd kwalitatieve interviews gehouden. Dat leverde een schat aan gegevens op. Maar ook kwalitatief onderzoek heeft als doel empirische regelmatigheden te vinden. Naast Van Heek is Van Peursen belangrijk voor mij geweest. Ik bewonderde hem om zijn manier van lesgeven en zijn eruditie. Hij doceerde in Leiden ook de fenomenologie. Nuchelmans wijdde ons in in de analytische wijsbegeerte. De fenomenologie vind ik prachtig, maar het eindigt vaak wat vaag, is niet zo praktisch. Of ik nu nog sociologie zou hebben gekozen weet ik niet. Misschien toch liever medicijnen of anders economie en rechten. Pas later heb ik doorgekregen hoe belangrijk economie is.’

Katholiek

Tijdens de studie groeit Schuyt weg van zijn katholieke opvoeding. Hij trouwt nog wel in de kerk maar noemt zichzelf nu – in tegenstelling tot zijn belijdende vrouw – een scepticus. ‘Het wetenschappelijke wereldbeeld vind ik niet te rijmen met het aanvaarden van bovennatuurlijke waarheden. Ik heb me nooit zo met religie verbonden geweten dat ik geloof en wetenschap naast elkaar kon handhaven. Het hiërarchische denken in de katholieke kerk, de onfeilbaarheid van de paus, dat kan ik niet rijmen met mijn wetenschappelijke vorming. Openbaringsteksten en wetenschap verdragen elkaar niet. Maar ik erger me aan mensen als Herman Philipse en Paul Cliteur die vanuit het wetenschappelijk domein de religie onder vuur nemen. Dat is me te rationalistisch. Wetenschap gaat niet over existentiële zaken. De humanistische trekken van het geloof, naastenliefde, solidariteit, die ben ik niet verloren. Ik weet wel dat openbaringsteksten ook op een existentieel niveau te lezen zijn, maar mijn jeugd zit mij in de weg. Misschien als ik ouder ben. Toen minister Borst haar gewraakte uitlatingen deed over “Het is volbracht”, in verband met de aanvaarding van de euthanasiewet, heb ik haar in mijn column in De Volkskrant bekritiseerd. Ik vond dat niet kunnen en getuigen van weinig respect.

Ik zie heel goed dat het leven een existentiële kant kent, waar de wetenschap niets over te melden heeft. De poëzie wel. Ik lees veel poëzie: Nijhoff, Bloem, Eikelboom, veel Engelse dichters, Symborska, noem maar op. Ik doe er veel inspiratie op voor mijn columns. Als anderen op zaterdagavond televisie kijken, lees ik gedichten. Of interpretaties van gedichten. Al zit de positivistische tijger wel eens in mijn nek. Gedichten zijn niet mathematisch bewijsbaar natuurlijk. Als ik poëzie toelaat in mijn columns krijg ik meestal veel reacties. Blijkbaar zit hier toch een wat weggestopte trek in ons moderne bestaan.’
Schuyt studeerde in 1967 af – naar eigen zeggen tot zijn geluk – net voor de studentenrevolutie en kreeg een baan bij de universiteit. Hij ging in 1971 voor een jaar naar Berkeley, waarna hij, na terugkomst in Nederland, promoveerde op een proefschrift onder de titel Recht, Orde en Burgerlijke ongehoorzaamheid. In 1972 werd hij in Nijmegen lector in het nieuwe vak van de rechtssociologie. Hij was toen 29 jaar oud. ‘Mijn proefschrift ging over burgerlijke ongehoorzaamheid en geweldloosheid. Dat thema speelde en had ook verbindingen met de oorlog. De vraag was toen immers of je je mocht verzetten tegen Duitsers. In mijn studententijd had ik veel van Van Randwijk, Banning en Buskes gelezen. Voor mijn proefschrift heb ik de geschriften van Martin Luther King en Gandhi grondig gelezen.’ In 1980 keerde hij terug naar Leiden waar hij de leerstoel van zijn oude leermeester Van Heek ging bezetten. Hij bleef tot 1990, tot de laatste student was afgestudeerd. In 1986 was sociologie in Leiden als gevolg van een grote bezuinigingsoperatie namelijk opgeheven. Na een tussenjaar in Utrecht werd Schuyt in 1991 hoogleraar in Amsterdam. Hij had ondertussen meer dan 50 promovendi begeleid. Daar zijn meer dan 20 hoogleraren uit voortgekomen, onder andere de Rotterdamse socioloog G. Engbersen.

‘Ik ben geen aanhanger van Norbert Elias, de vroegere grote man van de Amsterdamse sociologie. Ik ben juist naar Amsterdam gehaald om de Eliassiaanse benadering wat aan te vullen. De aandacht voor methoden en technieken was wat achtergebleven in Amsterdam. Ik vind dat elke student hier in getraind moet zijn, ook al doet hij of zij er later niet zoveel mee. Ik geef drie cursussen: beleidssociologie, – praktisch: gezondheidsbeleid, arbeidsmarktbeleid, onderwijsbeleid – ,wetenschapsfilosofie, juist heel theoretisch en ook een cursus die gaat over het ontwerpen van onderzoek. Bij mijn onderzoek kwam mijn juridische scholing me wel van pas. Sociologie levert soms wat vage kennis, terwijl het in het recht het gaat om analytische scherpte. Die combinatie heb ik altijd heel vruchtbaar gevonden.’

Verzorgingsstaat

Schuyt heeft veel gepubliceerd over de verzorgingsstaat. Bekend is het boek De stagnerende verzorgingsstaat dat mede onder zijn redactie tot stand kwam [3]. Het bevatte onder andere de artikelen die in een themanummer van het tijdschrift Beleid en Maatschappij in 1976 waren verschenen. Deze artikelen en vervolgens het boek kregen veel reacties. Jarenlang behoorde De stagnerende verzorgingsstaat tot het meest geciteerde boek van de Nederlandse sociologie. Het begint met de constatering dat de verzorgingsstaat het ‘resultaat is van stelselmatig, bijna planmatig overheidsbeleid’. Maar, ‘pas recentelijk komen we tot de ontdekking dat het bouwwerk dat we in de afgelopen decennia hebben opgetrokken een reeks van onbedoelde consequenties heeft teweeggebracht die nog nauwelijks zijn te overzien’. Belangrijkste negatieve gevolg van de volgroeide verzorgingsstaat is het ‘welzijnsconsumentisme’, volgens de redacteuren Schuyt en Van Doorn. De verbreiding van het welzijnsconsumentisme is ‘het gevolg van het eroderen van twee oudere collectieve houdingen; die welke de sociologen de “protestantse ethiek” noemen – zichzelf maatschappelijke “verbeteren” door hard werken, sparen en carrière maken – alsook die welke was verbonden met de socialistische maatschappijbeschouwing, geconcretiseerd in collectieve solidariteit. Beide grondhoudingen zijn door de verzorgingsstaat min of meer overbodig geworden’ [4]. Wat zich meer en meer gaat wreken – we schrijven dus 1978! – is ‘het ontbreken van een goed gefundeerd denksysteem als leidraad bij de opbouw van de verzorgingsstaat.’ Dat komt omdat de opbouw van de verzorgingsstaat voortdurend een proces was van pragmatische politiek waarbij compromissen tussen links en rechts niet geschuwd werden. Schuyt noemt de idee dat de verzorgingsstaat een bouwwerk was van links een mythe. ‘Ook de christelijke partijen en de liberalen hebben meegebouwd. De start is gemaakt door de rooms-rode kabinetten van Drees. Maar toen Drees in 1958 viel, zetten de volgende kabinetten van christelijk-liberale snit de opbouw gewoon door. De KVP-ministers Klompe en Veldkamp kwamen in 1965 met de Algemene Bijstandswet en in 1968 met de WAO. PvdA-minster Suurhoff was in 1956 met de AOW gekomen. Alleen de ARP was tegen collectieve verzekeringen. Zaken als bijstand en AOW moesten wel geregeld worden, maar niet door de overheid. Op basis van het beginsel van subsidiariteit moest dat door andere kringen geregeld worden. Volgens deze principes zou de verzorgingsstaat vermoedelijk langzamer opgetuigd zijn, want onttrokken aan politieke mechanismen van het voortdurend kiezersgroepen willen behagen.’

Terugkijkend denkt Schuyt dat onvoldoende onderscheid is gemaakt tussen noden en wensen. ‘De verzorgingsstaat heeft bijgedragen aan de emancipatie van veel achtergestelde groepen. Pragmatisch is stapje voor stapje de groeiende welvaart verder verdeeld. Maar wat in de jaren ’50 nodig was is dat nu niet meer altijd. Drees was voor een sobere en zuinige verzorgingsstaat met aandacht voor eigen verantwoordelijkheid. Bij het groeien van de welvaart heeft het politiek mechanisme van kiezers behagen een opdrijvend effect gehad en geleid tot de enorme uitdijing van de verzorgingsstaat.’

Schuyt gelooft dat het onderscheid tussen noden en wensen had kunnen helpen een grens te trekken. ‘Noden moet de overheid lenigen, deerlijke armoede moet worden tegengegaan, maar alle wensen kunnen niet worden ingewilligd. Maar omdat het ontbrak aan een heldere ideologie werd het huis van de verzorgingsstaat steeds verder uitgebouwd. Men wist geen halt te houden. Mede door toedoen van Nieuws Links werd de overheid langzaam een vadertje albedil. We zijn daar van teruggekomen en slaan nu door naar de andere kant. Volgens de huidige regering moet iedereen een zelfstandige burger zijn met minimaal een HBO-opleiding, met een inkomen van heb ik jou daar, en zelfredzaam. Dat is ook onrealistisch Ik ben altijd – tot 1991 – gematigd lid geweest van de PvdA, in de lijn van Drees. De AOW moeten we natuurlijk handhaven. Als we die wet afschaffen komen veel ouderen in de problemen. Dat geldt ook voor de WAO. Slechte wet, maar bij echte ongevallen zegt een werkgever terecht dat hij zich niet voor niets verzekerd heeft. Maar wat betreft studiefinanciering ben ik van mening dat studenten best zelf kunnen lenen. Wie een tuinderij begint op zijn 21-ste investeert ook voor 3 miljoen door te lenen bij de Rabo. Waarom kunnen jongeren die hoger onderwijs volgen dan niet zelf lenen? Maar, de noden die moet je in de gaten houden. Daar zit mijn christelijke opvoeding achter. Voor de rest moet de staat niet te veel willen. Er bestaat veel onzekerheid over de opvoedingMijn dissertatie was ook een afwijzing van het recht op ongehoorzaamheid voor onbelangrijke gevallen, zoals studentenbezettingen. Daar ben ik enorm op aangevallen. Maar wel recht op ongehoorzaamheid in het geval van totalitaire regimes. Maar niet voor elk wissewasje, omdat men bepaalde studieboeken wilde hebben. Dat is natuurlijk waanzin.’

In Schuyts artikel uit 1976 (!) komt een zin voor die doet denken aan Pim Fortuyns boek De verweesde samenleving. Schuyt merkt op dat ‘de moderne samenleving steeds meer begint te lijken op een weeshuis: er wordt voor je gezorgd, maar je krijgt geen aandacht’ [5]. Volgens Schuyt heeft Fortuyn geschreven ‘dat Schuyt vroeger wel een paar aardige artikelen over de verzorgingsstaat had geschreven’. ‘Mensen als Bomhoff en Fortuyn zijn radicale lieden. Dat hangt samen met hun karakter. Ze willen altijd gelijk hebben, zowel toen ze allebei marxist waren als toen ze allebei bij de LPF waren.’

De verzorgingsstaat heeft Schuyt niet meer losgelaten. Zijn onderzoek – naar langdurige werkloosheid, sociale zekerheid, rechtshulp, AOW – heeft geleid tot vele artikelen die dan na een aantal jaren weer in een boek terechtkwamen. ‘De komende tijd wil ik mijn vierde boek schrijven over de verzorgingsstaat, met daarin mijn artikelen van de laatste vijf jaar.’

Waarden en normen

Schuyt zag al in de jaren zeventig dat de verzorgingsstaat dreigde te kapseizen als gevolg van een doorgeslagen individualisering. Als iedereen alleen maar denkt aan het beter worden van collectieve voorzieningen, zonder zich te bekommeren om de uiteindelijke betaalbaarheid van het systeem, dan moet het een keer mislopen. Toen op grond van zijn onderzoek medio jaren ’80 bekend werd dat bij 25% van de WW-uitkeringen sprake was van fraude, sloeg dat in als een bom.
Het WRR-rapport is niet ingeslagen als een bom. Wel zal het de komende tijd vermoedelijk fungeren als belangrijk ijkpunt. Het is een degelijk werkstuk met grondige argumentatie, maar niet alleen Hans Wolf had het gevoel dat het rapport misschien toch niet diep genoeg peilde. Schuyt herkent wel wat in dit commentaar. Als belangrijk verweer voert hij de tijdsdruk op. ‘De datum van 1 januari 2004 waarop het rapport gereed was, was hard. Als je sinds lange tijd weer eens een verzoek om advies krijgt van het kabinet, dan ga je natuurlijk niet schipperen met de datum waarop het advies gereed moet zijn.’
Belangrijker reden lijkt te zijn dat ook Schuyt zelf vindt dat het niet zo makkelijk is om aan te geven waar het onbehagen dat achter de discussie over waarden en normen schuilgaat door verklaard kan worden. ‘In het waarden- en normendebat wordt vaak de jij-bak gebruikt, namelijk dat de overheid zich eerst zelf aan de waarden en normen moet houden. Daar hebben we ons voor willen hoeden. Was er maar een oorzaak aan te wijzen, maar dat is niet zo.’ De WRR heeft de vraag van het kabinet enigszins verruimd. Het kabinet wilde advies over de vraag welke gemeenschappelijke waarden onze samenleving binden en over welke waarden conflicten kunnen rijzen, mede gezien in het licht van culturele verschillen. Het kabinet vroeg dit op 8 november 2002. Op 6 mei van datzelfde jaar was Pim Fortuyn vermoord. Hij was het die als geen ander het thema van de multiculturele samenleving problematiseerde. In 2000 overigens al had Paul Scheffer zijn geruchtmakende essay ‘Het multiculturele drama’ gepubliceerd. De WRR heeft de adviesaanvraag van het kabinet verruimd door niet alleen aandacht te besteden aan het vraagstuk van de gedeelde waarden maar ook aan dat van normoverschrijdend gedrag. Het lijkt erop dat de WRR dat laatste thema belangrijker vindt.

Het belangwekkende van het WRR-rapport is dat het laat zien dat op grond empirisch materiaal het nog niet zo simpel is om de bronnen van het onbehagen te lokaliseren. Uit enquêtes bijvoorbeeld blijkt dat de uitgangspunten van de democratische rechtsstaat niet echt ter discussie staan. Daar zit het probleem dus niet zo. Schuyt vindt dan ook dat het verwijt uit de hoek van Paul Cliteur dat te weinig aandacht besteed is aan de gevolgen van de Fortuyn-revolutie niet terecht is. Naar zijn oordeel blijkt uit de gegevens dat er wel onvrede is onder burgers, maar dat die onvrede nogal diffuus is en zich niet uitsluitend op het politieke systeem als zodanig richt, maar ook op onveiligheid en criminaliteit in het algemeen.
Het WRR-rapport geeft aan dat voor het overdragen van waarden en normen vooral instituties als het gezin en het onderwijs belangrijk zijn. De WRR onderscheidt een drietal taken van instituties: primaire, secundaire en tertiaire taken. Bij de primaire taken gaat het om het realiseren van doelen en waarden waar instituties voor zijn opgericht. Secundaire taken vervult een institutie als het economische, sociale en morele voorwaarden instandhoudt die nodig zijn voor de instandhouding van de primaire taak. Bij het verrichten van tertiaire taken levert een institutie een bijdrage aan sociaal gedrag en publieke moraal in andere instituties, door de manieren waarop men die in de eigen institutie onderhoudt en bevordert.
Het onderwijs heeft bijvoorbeeld als primaire taak het zorgen voor de overdracht van kennis en vaardigheden, van culturele waarden en normen. Daarnaast moet de school zelf een voorbeeld zijn van een zekere orde en regelmaat, zodanig dat leraren en leerlingen toekomen aan hun primaire taken. Zorgen dat leerlingen huiswerk maken vervult verschillende taken tegelijk: daarmee leren ze wat ze moeten leren (primair), ze leren enige zelfdiscipline, waardoor het primaire leren vergemakkelijkt wordt (secundair) en ze oefenen bij zichzelf een algemene gedragsregel, die geldt voor de samenleving als geheel en die hen later als burger ook van pas komt (tertiair).

Kritiek

Op het WRR-rapport is als kritiek geuit dat er te weinig aandacht is besteed aan de problematiek van de opvoeding. Schuyt vindt dat er in deze kritiek een element van waarheid zit. ‘Waarden en normen ontstaan vooral in het gezin. Daar worden ze ook overgedragen. Er bestaat veel onzekerheid over de opvoeding en veel mensen vinden ook dat het slecht gaat met opvoeding. Zelf ben ik ook niet optimistisch. Die sombere toon vind je niet zo in het rapport terug, dat klopt. Tegelijk moet de overheid zich bescheiden opstellen inzake interventies in het gezin. Ons rapport is een advies aan de regering. Je kunt je moeilijk voorstellen dat wij de overheid gaan voorstellen in te grijpen in de gezinssfeer. Ik zou niet weten hoe dat zou moeten. De conservatieven vinden dat de overheid family values moet opleggen. De WRR vindt van niet. Wij hebben in lijn met de Nederlands-liberale traditie gekozen voor terughoudendheid op dit punt. Om nu vanwege de problemen met moslim-immigranten de vrijheid van godsdienst, onderwijs en meningsuiting aan banden te leggen, lijkt me niet verstandig. Wat betreft de problemen met immigranten is onze hoop gevestigd op het onderwijs. Door deelname aan ons onderwijs hoop je dat opvattingen over hiërarchische maatschappelijke structuren zullen nuanceren.
Die terughoudendheid geldt ook voor de media. De invloed van de eindeloze reclames en pulp die zal ongetwijfeld leiden tot verplatting. Maar toon dat maar eens aan met harde gegevens. En voor je het weet kom je toch weer met adviezen om de vrijheid van meningsuiting te beknotten. Dan zit je wel te morrelen aan een van de grondslagen van de moderne rechtsstaat. Hier zit iets van een paradox. Achteraf gezien was misschien wat meer aandacht voor juist deze paradox zinvol geweest. Maar dan zouden we toch ook geen andere conclusies getrokken hebben.

Gedragsproblemen worden wel met wat cijfers geanalyseerd. Maar de mechanismen achter anti-sociaal gedrag hebben we niet blootgelegd. Ook niet de mechanismen achter pro-sociaal gedrag. Had gekund, maar dan was meer tijd nodig geweest. Wat zijn bijvoorbeeld de oorzaken van crimineel gedrag? Spelen media nu wel of niet een rol in de toename van agressief gedrag? Dat soort vragen zijn buitengewoon spannend. Maar door de tijdsdruk hebben we deze vragen moeten laten zitten.’

Onderwijs

In het WRR-rapport krijgt het onderwijs een belangrijke taak toebedeeld bij de overdracht van waarden en normen. Volgens Schuyt moet dat niet zozeer gebeuren door discussies over waarden en normen, dat misschien ook, maar veel meer door het voorbeeldgedrag van docenten. In een aandacht-trekkend artikel in NRC-Handelsblad schreef Schuyt dat ‘over waarden voornamelijk wordt gesproken, deugden worden beoefend’ [6]. In dat artikel geeft Schuyt een dertiental praktische deugden die naar zijn oordeel van groot belang zijn. Een viertal ethische deugden – goed kijken en nauwkeurig observeren, zorgvuldig en precies taalgebruik, herinneren en ervaringen vastleggen, vindingrijkheid –, een viertal praktische deugden – gevoel voor maat en grens, dingen in het juiste perspectief zien, het durven maken van fouten, creativiteit –, drie sociale deugden – common sense, vriendschap, het vertellen van verhalen –, en tenslotte twee persoonlijke deugden – humor en speelsheid.

Kleinschaligheid lijkt me belangrijk in het onderwijs‘In het onderwijs kun je met deugden heel wat doen. Het is praktisch, veel praktischer dan waarden en normen. Deugden hebben te maken met opvoeding. Om deugdzaam te worden heb je goede voorbeelden nodig. De manier van lesgeven van Van Peursen heeft grote invloed op mij gehad. De overheid kan deugden niet goed invullen voor burgers. De beoefening ervan moet uit de samenleving komen. Vanuit mijn sociologisch perspectief op de huidige samenleving, met zijn exhibitionistische trekken, ben ik daar wel wat somber over. Terwijl ik heel erg vind dat het hersteld zou moeten worden. Maar wie moeten dan de herstellers zijn? Dat moet toch uit de samenleving zelf komen. Zelf probeer ik zo netjes mogelijk volgens de deugden die ik beschreef te leven. Maar ik kan niet voor anderen beslissen.

Politieke partijen gaan als ze de macht hebben, toch weer zaken opleggen aan anderen. Maar de overheid zou wel meer kunnen doen in het onderwijs om ruimte te scheppen voor dit soort thema’s. Vroeger waren in het onderwijsklimaat niet alleen de intellectuele deugden, maar ook de morele deugden verweven. Door de moderne neoliberale nadruk op geld is dat voor een groot deel verdwenen. De economische dominantie – alles moet geld opleveren, het mag niks kosten, en de leerlingen of studenten moeten zo snel mogelijk wegwezen – is voor de morele kant van het onderwijs niet bevorderlijk geweest. De overheid zou meer ruimte moeten geven aan instituties. Maar niet per voorschrift. Kleinschaligheid lijkt me belangrijk voor het onderwijs. Als ik mijn studenten maar twee uur in de week zie, heb ik geen greep op wat ze de rest van de week doen.’

Hedonisme

Schuyt is dus persoonlijk niet zo optimistisch over de vitaliteit van de civil society. In zijn NRC-artikel over het belang van deugden schreef hij: ‘Maar in alle verhalen, die in de moderne samenleving verteld worden, met name in films en televisie, staan niet meer de deugden, maar de ondeugden centraal. Hebzucht, onmatigheid, luiheid, vadsigheid en onkuisheid (om enkele middeleeuwse ondeugden te noemen) worden dagelijks geconsumeerd in een prettige ambiance. We kijken op de sofa naar sadistisch geweld, naar leugens en naar vernederingen van mensen, met een biertje in de hand en onze vriend(in) op schoot. Tegen deze ijzersterke combinatie van plezier en het zien van ondeugden is haast geen maatschappelijk kruit gewassen.’
Schuyt beschouwt dit artikel als persoonlijk. ‘Een dergelijke duiding zou niet door de WRR gekomen zijn. Niet iedereen deelt deze opinie.’ Voor een socioloog liggen hier wel interessante thema’s. ‘Ik doe zelf veel studie naar de relatie media en geweld. De impact van video en de videogames-cultuur lijkt mij niet onbelangrijk. Ik hoop daar over te gaan schrijven.
Het thema van de waarden en normen is heel belangrijk. De overheid moet zuinig zijn op waarden en normen die in de samenleving leven maar de overheid moet ook zuinig zijn met het opleggen van eigen waarden en normen aan die samenleving. De kerken hebben alle vrijheid om dit thema elke keer weer aan de orde te stellen. Columnisten moeten het doen. Zelf probeer ik een voorbeeld te zijn van een bewust levende intellectueel. Maar ik ben bang dat het te weinig is. Onze definitie van consumptie en van vrijheid is wel heel smal geworden.’

  1. De officiële samenvatting van het rapport is opgenomen in dit nummer van Wapenveld.
  2. De Volkskrant van 10 januari 2004.
  3. De stagnerende verzorgingsstaat, J.A.A. van Doorn en C.J.M. Schuyt (redactie), Boom Meppel Amsterdam, 1978. Wie meer algemeen Schuyts visie op de jaren ’50 en ’60 wil weten, leze 1950 – Welvaart in zwart-wit, Kees Schuyt en Ed Taverne, Sdu Uitgevers, Den Haag 2000.
  4. De stagnerende verzorgingsstaat, p. 9-13.
  5. De stagnerende verzorgingstaat, p. 94.
  6. ‘Wees precies, vindingrijk en speels – Dertien praktische nieuwe deugden om direct te beoefenen’, Kees Schuyt, NRC-Handelsblad, 1 november 2003.