Bias against the common good

Wel eens de trein genomen in Amerika? Geen aanrader. Waarom niet? vroeg een meneer (Adam Gopnik) in The New Yorker zich af, onder bovenstaande titel. Wel, omdat Amerikanen liever in een auto rijden. En al laat je nog zo duidelijk zien dat auto’s onveiliger zijn, vervuilender, inefficiënt en langzamer – als rechtgeaard Amerikaan wil je niet dood gevonden worden in een trein. Want die bestuur je niet zelf, en autonomie, en zo. Bovendien – een trein is een publiek vervoermiddel, en daarenboven, georganiseerd door de regering. Kan niet goed zijn. De afkeer van de regering is een diepgewortelde ideologie in Amerika. Dat mag dan historische redenen hebben, maar heel praktisch is het niet. Zelfs als het opzichtig beter is om zaken in handen van de overheid te leggen (infrastructuur en veiligheid) of misschien voor de hand liggend (onderwijs en gezondheidszorg) – een Amerikaan wil er niks mee te maken hebben. Die weerzin tegen overheidsbemoeienis is zo sterk, dat men daar in de grondwet (second amendment) het recht op het dragen van wapens door burgers heeft vastgelegd. Wij, op onze veilige andere oever van de grote plas, kijken er met afgrijzen naar en schudden ons hoofd.

Maar kennelijk ligt het schip op het strand te ver van ons vandaan om als baken in zee te dienen. De politieke flanken dijen uit en het midden verdwijnt. Die vlucht uit het midden lijkt me toch een gevolg van een groeiend wantrouwen jegens alles wat we gezamenlijk besluiten. Bijvoorbeeld, je zou zeggen dat euthanasie keurig is geregeld in een compromis. De overheid, nee, commissies, controleren of het goed gaat. Mooi, zou je denken, maar nee: hier wordt het individu nog te veel beknot. Die procedure eromheen gaat uit van het idee dat de dood iets is waarover we het sámen eens moeten worden. De vrije verkrijgbaarheid van de Drion-pil lost dit op, dan zijn we eindelijk bevrijd van de gemeenschap. Je zou een grondwettelijk second amendment moeten maken voor de vrije beschikbaarheid van de Drion-pil – het recht om wapens te dragen.

Het individu rukt op en langzamerhand gaan we geloven wat de Amerikanen geloven – dat eenieder het beste voor zichzelf kan zorgen, en dat de overheid daarbij niet in de weg moet staan. Dat gaat niet alleen over het recht op levensbeëindiging – dat is misschien maar een onbeduidend voorbeeld. Het gaat ook over de organisatie van veiligheid, over privéonderwijs – en zelfs over asielzoekers.

We kijken dezer dagen met afschuw naar de foto van een verdronken jongetje, Aylan. Ieder mens ziet dat hier écht iets misgaat. Zo’n kind mag niet het slachtoffer worden van wat grote mensen uitvechten. Het onvermogen van Europa – ontstaan doordat we niet kunnen besluiten hoe we gezamenlijk iets kunnen doen – wordt te kijk gezet door een enkel kwetsbaar, gestorven kind. Plotseling kan Cameron wél vierduizend asielzoekers opnemen, want hij wil niet gezien worden als de man zonder hart. Gewone burgers bedenken om dán maar een kamer aan een vluchteling te geven – want dit kán natuurlijk niet. Het individu staat op. Zo’n foto roept een sterk gevoel wakker, maar het valt kennelijk niet mee om dat gevoel samen om te zetten in daden, laat staan om er een overheidstaak van te maken. Er is nooit plek voor een asielzoekerscentrum – het komt nooit uit. Met z’n allen hebben we geld te weinig, terwijl we het er individueel (zie de foto) wel voor over zouden hebben.

Ik vermoed dat dit alles komt door een gebrek aan vertrouwen: in het collectief, in de overheid, of in elkaar. Ik weet niet of dat wantrouwen terecht is, en wie daar iets aan moet doen. Het is heel moeilijk geworden om persoonlijke bewogenheid of idealen naar gemeenschappelijk handelen te vertalen. De treinen zullen uiteindelijk stil komen te staan, ieder mens zal zijn eigen wapens en Drion-pil gaan dragen en de weduwe, wees en vreemdeling zullen aan hun lot worden overgelaten.