Een kind is ons geboren

Zonder incarnatie en wedergeboorte zijn we echt verloren

Bij de voorbereiding van deze eerste bijdrage aan onze nieuwe jaarserie met als geheimenisvolle titel een frase uit het klassieke christologische dogma: ‘Geboren, niet gemaakt’, stuitte ik op een passage bij Augustinus in De Civitate Dei (Boek XII, met name vanaf paragraaf 13 tot begin paragraaf 22) waar de kerkvader worstelt met de vraag hoe het mogelijk is dat God nieuwe dingen schept zonder dat er in zijn wil iets nieuws optreedt. Hij is immers de eeuwige en onveranderlijke.

Ik ben geen kenner van het werk van de kerkvader en wil ook niet doen-alsof. Ik volsta met op te schrijven wat mij trof en waarom. Zoals bekend is het scharnierpunt van de bekering van Augustinus dat hij aanvaardt – op gezag van de Heilige Schriften – dat God de Schepper is, en dat God mens geworden is, vlees geworden. Dat Jezus Christus God is, dus dat God in Jezus Christus in de (onze) tijd is gekomen. Dat te aanvaarden is echt een bekering voor de kerkvader. Een knarsend scharnierpunt. Bekering doet altijd pijn, anders is het geen bekering. Voor dit intellectueel genie kost het vooral veel hoofdbrekens. Want Schepping en Incarnatie betekenen dat er iets nieuws gebeurt, echt iets nieuws. God heeft de wereld uit niets geschapen. En Jezus is uit de Maagd Maria geboren, niet gemaakt. Augustinus beseft – dat is zijn bekering – dat daar alles aan hangt: dat er iets totaal nieuws gebeurd is en dus kan gebeuren en zal gebeuren. Dat er verlossing is: Zie, Ik maak alle dingen nieuw. Maar hoe is dit geloof te rijmen met de belijdenis dat God eeuwig en onveranderlijk is? En hoe valt dat uit te leggen aan zijn gesprekspartners, de filosofen, de D66’ers van die tijd? Ik citeer de passage die mij trof:

Bij de behandeling van het vraagstuk van de oorsprong der wereld hebben wij een antwoord gegeven aan hen die weigeren aan te nemen, dat de wereld niet altijd heeft bestaan, maar een begin heeft gehad, (…). Datzelfde antwoord zou ik ook willen geven ten aanzien van het begin van de schepping van de mens, ten behoeve van hen die een soortgelijke moeilijkheid hebben met de vraag, waarom gedurende die ontelbare en onbegrensde tijden van het verleden de mens niet is geschapen en waarom dat pas zó laat is gebeurd dat er minder dan 6000 jaar zijn verstreken sinds hij volgens de Heilige Schrift het aanzijn heeft gekregen. Als hen de kortheid van die tijd hindert, omdat ze het aantal jaren sinds de schepping van de mens, zoals dat in onze boeken te lezen staat, zo gering vinden, moeten ze maar bedenken dat niets langdurig is, wanneer het ergens een grens heeft en dat, in vergelijking met de onbegrensde eeuwigheid, alle tijdsverlopen der eeuwen in hun begrensdheid niet als gering, maar als niets [niet-cursief van mij, HdL] moeten worden beschouwd. En als er dus niet  werd gesproken over 5000 of 6000 jaar sinds God de mens heeft geschapen, maar over 60.000 of 60 of 600 of 600.000 keer zoveel, of als dat getal nog weer eens met een even groot getal werd vermenigvuldigd, zo vaak dat wij voor dat getal al geen naam meer zouden hebben, dan zou men nog op dezelfde manier kunnen vragen waarom God de mens niet eerder heeft geschapen. Gods voorafgaand niet-bezig zijn met de schepping van de mens is namelijk eeuwig, zonder begin.

Zo gaat het nog een hele poos door. Ook als we oneindig lang doortellen, is elk bereikt getal eindig, aldus Augustinus, want altijd weer aan te vullen met een volgend getal. Gods eeuwigheid is dus iets anders dan oneindig. Hij is immers de Schépper van de tijd. Het is prachtig om dit alles te lezen bij de kerkvader. Fascinerend.

Een explosie van 570 miljard zonnen ‘gezien’
Wanneer ik deze Bijbelschets voorbereid, meldt mijn dagblad dat wetenschappers diep in het heelal een sterexplosie van onvoorstelbare afmetingen hebben geregistreerd. Ik lees over een supernova '570 miljard (het staat er echt) keer zo helder als de zon', 'twintig keer zo fel als de 100 miljard sterren in onze Melkweg' en 'tweehonderd keer zo sterk als een gewone supernova'. Onze zon zou ‘meer dan 90 miljard jaar nodig hebben om zoveel energie uit te stoten’. De supernova ‘staat op 3,8 miljard lichtjaar afstand’.  Wat doen deze getallen met mij? Vervult dit bericht mij met existentiële angst, zoals we lezen van Pascal? Maakt het mij bang, die oneindige leegte, waarvan wij nog maar een fractie weten? Neen en ja.

Enerzijds: neen. Het is te groot, en letterlijk te ver weg. Ik kan mij er niets bij voorstellen. En tegelijk is het niet meer dan een enorm aantal nullen achter de 3800 jaar die achter ons liggen, sinds Abraham uittrok uit Ur, het land van de astronomen en astrologen. Het is uiteindelijk toch niet meer dan een getal, zegt Augustinus mij, oneindig groot, maar het is een getal, niet meer.

De leegte van de betekenisloosheid
Anderzijds: ja. De oneindige afmetingen waar astrofysici over spreken, vervullen mij ook met angst. Hetzelfde geldt voor de weg van de natuurkunde tot in de allerkleinste deeltjes, voor de weg van de biologie in de structuren van ons DNA en de vergelijkbaarheid daarvan met het DNA van dieren en planten. Dat alles vervult mij ook met vrees, met de angst waar Pascal het misschien ook wel over heeft: de angst voor de volstrekte betekenisloosheid van het bestaan. De angst voor de leegte in de betekenis van zinloosheid. Vorige winter gaf de erudiete Robbert Dijkgraaf in het tv-programma De Wereld Draait Door een gastcollege over het heelal en wel over het begrip ‘oneindigheid’. Door middel van een optisch heel creatieve verbeelding liet Dijkgraaf ‘zien’ dat er mogelijk meerdere, zelfs oneindig vele universums zijn. Wij zagen de verbeelding van een eindeloze rij verdubbelingen. Natuurlijk voel ik ontzag voor de onmetelijkheid van het universum en ons nog niet weten. Maar mij overvalt ook een gevoel van de volstrekte betekenisloosheid van ons bestaan. Als dit de enige waarheid is over de werkelijkheid! Er is geen zin, en uiteindelijk geen goed en kwaad in een onverschillig heelal, dat zijn enorme rondjes draait. Anderhalve eeuw geleden verwoordde Nietzsche dat de morele en levensbeschouwelijke consequentie van het evolutionaire denken de zinloosheid is. Dat zie ik tijdens het college van Dijkgraaf ‘verbeeld’. Wij zitten macro en micro gevangen in enerzijds de ijzeren wetmatigheden der oneindige reeksen getallen van >1010  en  <10-10. En tegelijk zijn wij overgeleverd aan het toeval, van ‘meegekregen’ genen en DNA-structuur. Er is geen zin dan de betekenis die wij zelf aan ons menselijk bestaan geven. Wij mensen ‘zijn veroordeeld’ om ons eigen leven zin te geven.

Wat vind ik zo fascinerend in wat ik bij Augustinus lees?
Wat lees ik nu in dat citaat van Augustinus, en hoe ‘helpt’ mij dat in die angst voor de betekenisloze ‘leegte’? Het ‘front’ van Augustinus is de vigerende denkwijze van ‘de filosofen’, het weldenkend deel der natie in zijn dagen. Volgens hen is de werkelijkheid een kringloop. Daar verzet de kerkvader zich tegen in zijn geloofsverantwoording. Want niet minder dan het heil zelf staat op het spel: de verlossing. Want als de werkelijkheid een kringloop is, betekent dat twee dingen. Dan zitten wij vast in het oude. Wij zitten in het slop, en gaan steeds in de herhaling van het kwaad. En ten tweede is er geen sprake van iets nieuws: en dat is het voornaamste punt, en ook in zekere zin de keerzijde van het eerste.  ‘Verlossing’ is immers een ander woord voor: Ik maak alle dingen nieuw.

Tegenover dat front belijdt Augustinus wat hij heeft gevonden ‘in wat de boeken (Heilige Schrift) leren’. En dat is allereerst het geloof dat God de Schepper is. De werkelijkheid is geschapen; het leven is geen toeval, geen herhaling van hetzelfde, maar belofte van iets werkelijk nieuws. Dat staat op het spel in Augustinus’ gesprek met de Platonisten. ‘Eeuwigheid’ en ‘onveranderlijkheid’ waren voor de filosofen het probleem niet, om zo te zeggen. Maar wel de tijdelijkheid. Die konden zij niet rijmen met ‘god’ en ‘eeuwigheid’. Voor hen was tijdelijkheid betekenisloos, zinloos, herhaling van hetzelfde. Neen, aldus Augustinus. God heeft de tijd geschapen, God heeft op een gegeven moment de mens geschapen, en de daaropvolgende geboorten (Genesis 4:26 + 5:1vv).  Dat alles is Schepping, en geen toeval, of kringloop. Wat betekent dat? Hier komt Augustinus wat ons betreft voor dit punt tot de kern.

Wij hoeven geen probleem te hebben met het feit, aldus Augustinus, dat er vóór die 5000 jaar geleden dat de mens geschapen werd, nog een zee aan tijd was, waar wij geen voorstelling van hebben. Wij zouden wel een probleem hebben, wanneer er geen eeuwige God was, die werkzaam is, en uit Wie, door Wie en tot Wie alle dingen zijn, die de tijd schiep, en die in de tijd inging. En dat is nu het bijzondere van deze God, de God van Israël: het is bij Hem mogelijk en werkelijk, dat de eeuwige God in de tijd, in de Mens Jezus Christus, in het vlees, en tegelijk niet minder God is. Hij schept, Hij herschept, Hij maakt alle dingen nieuw, en wordt niet minder vol. “Uit zijn volheid ontvangen wij genade op genade” (Johannes 1:18).

Op deze crux van de Menswording Gods en het Kruis breekt Augustinus zijn hersens, maar buigt hij het hoofd. Heel zijn werk is doorademd van deze overtuiging: Omdat God Schepper is, is elke dag nieuw, want geschapen, geschonken dag. Omdat God Schepper is, zijn schepselmatige dingen ‘vestigia dei’: zij vertonen trekken van God. Er is geen toeval. Toeval is de moordende consequentie van de kringloop: determinisme en tegelijk weet je maar nooit wat het grillige lot voor jou in petto heeft. Geen toeval, maar wel contingentie: telkens kan het waar worden: ‘Ik maak iets nieuws’.

Geboorte en wedergeboorte – Augustinus en Hannah Arendt
In dit nummer opent Hans Teerds de jaarserie met een artikel over Hannah Arendt. Bij deze filosoof met Joodse wortels is ‘nataliteit’ een kernnotie. In dat verband citeert deze niet-religieuze wijsgeer de afsluiting van de door ons geciteerde passage uit De Civitate: ‘Om dus dit begin te verwerkelijken is er een mens geschapen vóór wie er geen mens is geweest’ (De Civitate Dei, Boek XII, 21 slot).

De Bijbel is het boek van geboorten, van onmogelijke geboorten zelfs. In het besef van Israël is de geboorte van elk kind een belofte van ‘iets nieuws’. Een geboorte breekt de toekomst open en trekt ons de toekomst in. Zelfs in een geseculariseerde samenleving als de onze, die alle kaarten op maakbaarheid zet, is dat besef niet helemaal weg, hoewel het wel erodeert. ‘Wij nemen een kind, of wij maken een kindje’, zijn geen uitdrukkingen die vrolijk stemmen. Maar toch: ‘Een kind is ons geboren!’ Dat heeft in zich de belofte van iets nieuws: zal deze nieuwgeborene de geschiedenis een tandje verzetten? Zo kijkt toch ieder mens, en kijken niet alleen de ouders, naar een pasgeboren baby. En dat is goed.

De Bijbel weet ook dat voor dat laatste – de geschiedenis een tandje ten goede verzetten – meer nodig is. Het begint al in Genesis 4. Er zijn twee soorten geboorten. Er is het nageslacht van Kaïn dat uitloopt in het lied van Lamech, en de eeuwige kringloop van de wraak (Genesis 4:24). En het verhaal vertelt de geboorte van Seth en Enosh, het geslacht waarin men de Naam des heren gaat aanroepen (vers 25-26). In die lijn wordt geschiedenis gemaakt, de geschiedenis van heil. Het spreekt niet vanzelf dat die tweede lijn het wint in deze wereld. Bij iedere geboorte is er de hoop: zal deze mens?? Neen dus. Het Oude Testament – de boeken, zou Augustinus zeggen – laat zien dat de geschiedenis uiteindelijk, en tenslotte zelfs uitsluitend, drijft op bijzondere geboorten, onmogelijke zelfs. De geschiedenis kan alleen vruchtbaar verdergaan, wanneer God ‘scheppend ingrijpt’, en zelf de geschiedenis ingaat. Met ‘geboorten van mensen’ redden we het niet. Sommige zijn hooguit tekenen, beloften. Er zijn beloftevolle mensen, ook onder de heidenen, weet Israël, beseffen wij. Er zijn de rechtvaardigen uit de volken. Maar ook zij redden de wereld niet. Nodig is Gods ingrijpend handelen, samen te vatten in drie woorden: incarnatie, vergeving en wedergeboorte.

Incarnatie – vergeving – wedergeboorte
Het beroemde inwijdingsgesprek van Jezus met Nicodemus in Johannes 3:1-21 kunnen we lezen als een ontvouwing van bovengenoemde drie woorden.

 ‘Alzo lief heeft God’ – de Eeuwige, Onveranderlijke, van eeuwigheid werkzame – ‘de wereld gehad, dat Hij zijn Eniggeboren Zoon gegeven heeft’. Hij is geboren, niet gemaakt. Dat is incarnatie, Menswording Gods. Hij wordt verhoogd, zoals de slang in de woestijn, en voor wie naar Hem opziet, opent zich de toekomst. Die mens geneest.

En die genezing heet vergeving. Vergeving is in ultieme zin schepping van iets nieuws. Wat er niet is, roept God in het aanzijn: nieuw begin, schone lei, onvoorwaardelijke aanvaarding. ‘Ik veroordeel u niet’ (Johannes 8:11): dat woord van Jezus is het Evangelie in nuce. Vergeving van zonden is een even groot wonder als de schepping van de wereld en het genezen van een verlamde (Markus 2:1-12).

Geboorte (onze) is belofte, maar het is een belofte die vooral schuld maakt. Wij maken de belofte niet waar, we rijden ons hopeloos vast, in de duivelskring van schuld en oordeel, van wrok en wraak, van eer en schaamte. Wedergeboorte is nodig: geboorte uit het water van de Doop in Christus en de Geest die je meeneemt naar het nieuwe, het onverwachte.

God schiep de tijd en ging de tijd in
Incarnatie, vergeving en wedergeboorte: dat zijn de nieuwe daden van de eeuwige God, de Schepper. Daaraan hangt onze verlossing. We zeggen het Augustinus na: God is de eeuwige en wij niet, ook al deden we er miljoenen jaren over om te worden wie we nu zijn. Wij zijn schepselen, Hij is de Schepper. Hij schiep de tijd. En Hij ging de tijd in, en verloor zichzelf daarbij niet. God werd Mens. En op Pasen zegt deze Mens in Wie God is, en van Wie de Geest uitgaat: ‘Ik maak alle dingen nieuw’.

Zonder dit Evangelie hangen wij eenzaam in een betekenisloos universum. Zonder dit Evangelie is er geen antwoord op de kernvraag, waarom er iets is en niet niets. Zonder dit Evangelie is er geen echt antwoord op de vraag wat goed is en wat kwaad, en waarom het goede goed is en waarom je dat zou  (moeten) doen. Zonder dit Evangelie weten we slechts dat het universum steeds groter wordt, maar toch begrensd is, onvoorstelbaar oud en toch niet eeuwig, tot in de kleinste details in kaart te brengen, maar toch krijgt de een toevallig kanker en de ander niet. Zonder het Evangelie is de suggestie onweerlegbaar, dat dit dus alles is.

Elke geboorte spreekt dit gevoelen tegen. Dit kan niet een laatste woord zijn over mens en wereld. Daarom is een geboortebericht ook niet alleen voor ons gevoel maar ook in werkelijkheid belangrijker dan dat bericht over 3,8 miljard lichtjaren.

Maar met onze geborenen redden we het niet. Er is een Kind geboren. God werd Mens: geboren, niet gemaakt. Daaraan hangt alles.

Dr. H. de Leede is emeritus predikant van de Protestantse kerk, en was tot 2015 als universitair docent praktische theologie (homiletiek) betrokken bij opleiding en nascholing van predikanten.