Gods familie: wedergeboren, niet gemaakt

Eigentijdse opvolgers nodig van de vroegere communiteiten

Sinds 2014 studeert een Nederlandse staatscommissie op het familierecht. Binnen de samenleving klinken pleidooien voor de erkenning van meerouderschap, meeroudergezag en draagmoederschap.[1]  Deze sluiten aan bij de technische en ethische werkelijkheid van dit moment. Er leven al kinderen met drie ouders: de verwekkende man, de vrouw die de eicel levert en de vrouw die de vrucht voldraagt. Twee samenlevende vrouwen kunnen het ouderlijk gezag uitoefenen over een kind van een anonieme zaaddonor: de niet fysiek betrokken vrouw kan dit kind erkennen. Dat heet ‘intentioneel ouderschap’. Ook na echtscheiding hebben kinderen vaak feitelijk vier ‘ouders’: de beide natuurlijke ouders én hun nieuwe partners, die gelden als ‘stiefouders’ of ‘sociale ouders’.

Dergelijke ontwikkelingen zijn echter nog niet verwerkt in wetgeving. Wettelijk kunnen maar twee personen het ouderschap bezitten. Begrijpelijkerwijs pleiten sommigen dan ook voor een wetsverandering die de categorie ‘familie’ opnieuw definieert. Niet natuurlijke banden maar voorkeuren van betrokkenen zouden daarbij doorslaggevend worden. Dat maakt duidelijk dat deze actuele ontwikkelingen alles te maken hebben met het jaarthema van Wapenveld,  ‘geboren, niet gemaakt’. Een ethiek van menselijke maakbaarheid vervangt de klassiek-christelijke waardering van de natuurlijke banden die God schept.

Ethiek van maakbaarheid
Met name D’66 heeft de ambitie om het familierecht te veranderen.[2] Daarmee weerspiegelt deze partij de heersende progressief-liberale ethiek. Deze wil de publieke moraal beperkt en levensbeschouwelijk neutraal houden, zodat ieder individu maximale ruimte houdt voor de eigen voorkeuren en privémoraal. De publieke moraal moet de privémoraal zoveel mogelijk faciliteren. Deze gangbare benadering heeft het publieke ethische debat veranderd. Dit dient niet meer een gezamenlijke zoektocht naar wat waar en goed is, maar beoogt een uitkomst die zoveel mogelijk individuen zo maximaal mogelijk hun voorkeuren laat volgen. Daarbij krijgen wetenschap en techniek een faciliterende rol toebedeeld. Hun taak is dergelijke voorkeuren mogelijk te maken en daartoe eventueel de grenzen van wat nu mogelijk is, te doorbreken. Daarbij gelden slechts twee morele randvoorwaarden. De voorkeuren van het ene individu mogen een ander individu niet schaden. En wanneer individuele voorkeuren elkaar in de weg zitten, respecteert ieder de maatschappelijke spelregels voor het omgaan met verschillen en wordt een utilistisch evenwicht gezocht. Toegepast op herdefiniëringen van de ‘familie’ wordt dan de beslissende morele vraag of meerouderschap al dan niet schade toebrengt aan de betrokken kinderen. Empirisch onderzoek moet daarover uitsluitsel geven. Aangezien van schade geen sprake lijkt, moet de wetgeving mensen faciliteren wanneer zij andere dan natuurlijke ‘families’ willen vormen.

Dit pleidooi voor het herzien van de familiedefinitie te herzien gaat gepaard met verwante progressief-liberale voorstellen. De vanzelfsprekende ‘gemeenschap van goederen’ tussen gehuwden moet vervallen, omdat een huwelijk als contractrelatie geldt die voortkomt uit de individuele wilsbesluiten van de partners. Daarom moet ook ‘gemeenschap van goederen’ voortkomen uit een afzonderlijk wilsbesluit. Ook wil men het verschil tussen gehuwde en ongehuwd samenwonende ouders opheffen. Daarmee worden geregistreerd partnerschap en samenlevingscontract gelijkwaardig aan het huwelijk. Dat komt niet voort uit opwaardering van die alternatieve vormen maar uit afwaardering van het huwelijk tot een louter contractuele relatie. Een laatste verwant plan is om bij schenken en erven geen verschil in belastingtarief meer te maken tussen natuurlijke familieleden en anderen. De bestaande regels zijn onrechtvaardig tegenover de 2,8 miljoen singles in onze samenleving. Letterlijk zegt Vera Bergkamp (kamerlid voor D’66): ‘… wat D’66 betreft kies je zelf je naasten’. Iedereen met wie je ‘een waardevolle relatie’ hebt, moet je kunnen promoveren tot familie.[3] Familie maak je dus zelf.

Een christelijk antwoord vergt meer
Orthodoxe christenen treden deze ontwikkelingen vanzelfsprekend kritisch tegemoet. Zij botsen frontaal op de Bijbel. Wat daar zonde of gevolg van zonde heet, geldt hier als normaal. Dat bijvoorbeeld scheiden en hertrouwen in dit leven soms aanvaard moeten worden, neemt niet weg dat het daarbij gaat om kwaad en gebrokenheid die naar Jezus’ eigen woord achterblijven bij Gods bedoeling (Mattheüs 19). Daarmee strookt niet dat wij de betrokken kinderen vervolgens officieel meer dan twee ‘ouders’ toebedelen en dat juridisch ijken. Je promoveert kwaad en gebrokenheid zodoende tot mogelijke variaties binnen samenlevingspatronen, en wat abnormaal zou moeten blijven, wordt tot normaal verklaard.Juist christenen weten dat ze niet zelf bepalen wie hun naasten zijn

Nog fundamenteler is het bezwaar dat mensen hier optreden als scheppers van hun eigen leven en de Schepper verdringen. In plaats van ons te voegen naar het voorgegeven patroon van Gods werken, beginnen wij uit het niets opnieuw. Juist christenen weten dat ze niet zelf bepalen wie hun naasten zijn. God brengt naasten in zijn voorzienigheid op je levensweg en op dat voorafgaande werk van God reageer je passend door jezelf als hun naaste op te stellen. Vanouds gold de natuurlijke familie als een prominent moment binnen deze goddelijke voorzienigheid. Het is niet jouw keuze maar zijn regering dat je uit deze ouders en in deze familie ter wereld kwam. Door God aan elkaar gegeven, kies je deze naasten dus niet zelf. Familierelaties maak je niet; ze overkomen je. Daarachter ligt uiteindelijk Gods scheppingsstructuur van de natuurlijke geboorte. Kinderen maak je niet. Menselijk leven wordt door God geschapen en zo geboren. Daaraan kan geen family planning iets veranderen.

Toch zou alleen een frontale afwijzing als christelijke reactie op de huidige ontwikkelingen tekortschieten. Deze laatmoderne ambities zijn post-christelijk en soms zelfs antichristelijk van karakter, maar verraden juist daarmee dat ze niet echt los zijn van de eerdere christelijke traditie. Bijvoorbeeld Bergkamp toont zich ervan bewust dat haar voorstellen afrekenen met die christelijke traditie en verbindt dat zelfs aan een vooropgezette agenda van haar partij. Expliciet verklaart zij de christendom-kritische accenten van de paarse kabinetten uit de jaren ’90 te willen hernemen. Daarbij herinnert zij aan andere ‘vrijzinnige doorbraken’: de legalisering van abortus (1981) en euthanasie (2001), de erkenning van het ‘homohuwelijk’ (2001), ruimte voor koopzondagen (2013) en de afschaffing van de ‘weigerambtenaar’ (2014). Kennelijk fungeert de herdefiniëring van de familie als bewuste vervolgstap in deze reeks.

Moderniteit en christelijke traditie
Zowel Abraham Kuyper als Oliver O’Donovan heeft duidelijk gemaakt dat de moderniteit sinds de Verlichting soms recht deed aan implicaties van het evangelie die orthodoxe christenen zelf lieten liggen. [4] Tegelijk nam de moderniteit afscheid van het christelijke verleden met als gevolg dat deze implicaties vaak een vertekende vorm aannamen. Zo hebben moderne noties als vrijheid, gelijkheid, democratie, mondigheid en mensenrechten Bijbelse achtergronden. Toch traden deze waarden pas naar voren sinds de Verlichting en zag de kerk ze veelal over het hoofd. Het gevolg daarvan is dat ze nu niet in een voluit christelijke maar vaak in een karikaturale vorm tot ontplooiing kwamen. Een vergelijkbaar mechanisme herken ik in het huidige afscheid van de natuurlijke familie. 

Zowel de rooms-katholieke verbinding tussen natuur en genade als de protestantse wending naar de schepping heeft van de natuurlijke familie ten onrechte een absolute norm gemaakt. [5] De gereformeerde nadruk op het Oude Testament en op het belang van de bloedband voor Gods verbond bevestigde deze ontwikkeling. Bovendien heeft men historisch gegroeide invullingen vaak te snel gelijkgesteld aan dit ‘natuurlijke’. Zo behandelden veel christenen het moderne 19e-eeuwse geprivatiseerde kerngezin als goddelijke scheppingsordening.  Daarbij raakte de eerdere publieke en economische structuur van de grootfamilie uit beeld. Daarin golden huwelijk, seksualiteit en voortplanting niet als privé-werkelijkheid; zij dienden een maatschappelijk doel. Met deze gelijkstelling hebben christenen echter ongewild de moderne privatisering en romantisering van liefdesrelaties en seksualiteit bevorderd. Dat verzwakt hun verweer tegen de huidige laatmoderne experimenten, omdat deze juist voortbouwen op de gedachte dat relatievorming een private werkelijkheid vormt.In het Nieuwe Testament wordt het krijgen van kinderen nauwelijks beneadrukt

De genoemde rooms-katholieke en protestantse ontwikkeling liet enkele accenten uit het Nieuwe Testament en de vroege kerk vervagen. Sinds het Nieuwe Testament gold de christelijke gemeenschap rond Gods zoon als de nieuwe en definitieve familie die God als Vader aanroept en thuis komt in het vaderhuis. Jezus verklaarde ieder die de wil van zijn Vader doet, tot zijn broer, zus, vader en moeder. Van deze ware familie vormt niet de bloedband maar de geloofsband het geheim, al ontvangt de bloedband wel een nieuwe dienende functie. Tegen deze achtergrond relativeert Paulus huwelijk en seksualiteit ten gunste  van het ongehuwde leven binnen de nieuwe familie (1 Korinthe 7). Ook benadrukt het Nieuwe Testament – anders dan het Oude – nauwelijks het krijgen van kinderen. Bijbelse families waren altijd al meer dan natuurlijk, omdat ook slaven en vreemdelingen ertoe behoorden. Maar in de vervulde ‘familia Dei’ is ook de natuurlijke band tussen man, vrouw en kinderen niet langer de spil. In Gods familie kom je binnen via adoptie en wedergeboorte, zelfs wanneer God de natuurlijke geboorte daarbij blijft inschakelen. Met terugwerkende kracht herkennen we bovendien dat ook de geschapen familie al meer dan ‘natuurlijk’ was. Elk huwelijk vormt de wonderlijke vereniging door God van twee personen die tot dat moment geen bloedbanden hadden (Matthëus 19). Juist deze niet-natuurlijke huwelijksverbintenis ontvangt in het Nieuwe Testament een nieuwe verwijzende betekenis naar onze eschatologische vereniging met Christus. 

Het geheel van Gods werken
Het is tegen deze achtergrond begrijpelijk dat de kerk als Gods familie niet alleen gebruik maakte van natuurlijke gemeenschapsvormen als het joodse of Grieks-Romeinse ‘huisgezin’ maar vanaf het begin ook nieuwe gemeenschapsstructuren creëerde die later uitliepen op communiteiten en kloosters. Rome  behield deze vroegchristelijke accenten maar reserveerde ze voor de geestelijke stand en verbond ze met een verdienstelijk leven uit bovennatuurlijke genade. Bij de terechte correctie daarvan door de Reformatie ging echter helaas ook de klassieke eschatologische relativering van het natuurlijke verloren. Men beschouwde het gewone geschapen leven als het eigenlijke leven met God. Juist in die context kon de burgerlijk-protestantse waardering van het natuurlijke gezin als ‘hoeksteen van de samenleving’ zich ontwikkelen.

In het licht van dit christelijke verleden zouden juist christenen ook iets moeten herkennen in het laatmoderne streven om het concept ‘familie’ los te maken uit het natuurlijke en vanuit de menselijke autonomie te herdefiniëren. Het zou onjuist zijn daartegen alleen maar vanuit een natuur- of scheppingsethiek te opponeren, en daarbij te verwachten dat niet-christenen de bezwaren op algemene gronden moeten kunnen onderschrijven. In Christus blijken natuur en schepping van het begin niet Gods laatste woord te vormen. God is op weg naar een eschatologische transformatie. De Schrift tekent ons een God die een ‘nieuwe schepping’ brengt en ‘nieuwe dingen’ doet (Jesaja 43:18-21; Jesaja 66). Dit ‘nieuwe’ is verrassend en ongedacht. Het omvat meer dan uitwerking of herstel van het bestaande. Het oude is erin opgenomen op een vaak niet te voorziene manier. Tegelijk blijft de eenheid van al Gods werken bestaan, die vastligt in Christus (Kolossenzen 1). Hij geeft het werk van zijn handen niet prijs. Dus is er sprake van continuïteit, maar deze is niet bij voorbaat evident en verloopt niet volgens wegen die wij zelf zouden hebben bedacht. Zij is gegeven met de eenheid en trouw van God zelf. De uitdaging is niet te blijven staan bij zijn beginwerk maar ons te voegen in het geheel van zijn werken.

   Pas zo wordt de ontsporing van onze laatmoderne cultuur duidelijk. Zij erfde het Bijbelse besef dat mensen vrij zijn en boven het natuurlijke uit kunnen komen maar zij miskent Christus als enige wortel van deze vrijheid. In het moderne autonomieconcept zien wij de mens van Psalm 8 maar zonder het besef dat vooralsnog alleen Christus die mens is (Hebreeën 2). Daarmee verliest de laatmoderniteit ook het inzicht dat de werkelijkheid rondom hem een door God gegeven betekenis en doelgerichtheid bezit. Hij gaat deze benaderen als neutraal materiaal waarmee hij autonoom kan handelen. Daarmee promoveert hij zichzelf tot schepper van een eigen werkelijkheid en vertekent hij Gods eschatologische belofte tot een binnen-historisch menselijk project.

Ook nieuwe vormen
In de ambities van D’66 en anderen herken ik een flauwe en vertekende afspiegeling van de eschatologische dimensie binnen een christelijke kijk op de familie. Eerder dan veel christenen zelf heeft de postchristelijke laatmoderniteit deze hervonden en bepaalde implicaties van het evangelie onbewust blootgelegd. Maar het bederf van het beste is het slechtste. Dat onze cultuur tegelijk afscheid neemt van God en Christus radicaliseert het postchristelijke tot antichristelijk. Wie zich vrij voelt om de geschiedenis te dwingen en de geschapen kaders naar eigen believen te doorkruisen, vertoont trekken van de ‘mens der wetteloosheid’ en van het Beest. Die is op weg naar zelfdestructie en oordeel.Christelijke gezinnen moeten anderen voluit in zich opnemen

Christenen moeten dat profetisch blootleggen en zich niet verschansen in een verdediging van de natuurlijke familie. Zij zouden juist zelf alsnog beter moeten doen wat de cultuur vertekend laat zien: niet alleen de natuurlijke familie verbinden aan Gods eschatologische huisgezin, maar ook aanvullende patronen van christelijk gemeenschapsleven creëren die daarop vooruitgrijpen. Daarbij denk ik aan vormen van tweezijdige of meerzijdige vriendschap waarin onze moderne individualiteit zowel gehonoreerd wordt als betrokken in een omvattend geheel. Ook zullen natuurlijke christelijke gezinnen en families zich moeten openen en anderen voluit in zich opnemen. Daarnaast zijn eigentijdse opvolgers nodig van de vroegere communiteiten en kloostergemeenschappen. Dit laatste wordt des te duidelijker naarmate het in een tegelijk geïndividualiseerde en postchristelijke tijd steeds minder vanzelf spreekt dat een familie als geheel christelijk is.

Juist met dergelijke vormen kunnen christenen overtuigender duidelijk maken dat deze nieuwe familie de natuurlijke familie wel vervult maar niet negeert of opblaast. Op weg naar de vervulling daarvan moeten we deze waar het kan blijven respecteren en niet eigenmachtig herdefiniëren. Wie weet kunnen christenen daarmee onder Gods geduld de ontsporing van onze samenleving nog helpen matigen of in gezondere banen doen terugkeren. Onherroepelijk zal het tot onoplosbare dilemma’s leiden wanneer de laatmoderne samenleving op een karikaturale manier blijft teren op haar christelijke erfenis waarmee zij niet meer werkelijk verbonden is. Juist christenen kunnen dergelijke problemen helpen verhelderen en duidelijk maken dat de natuurlijke familie niet straffeloos eigenmachtig genegeerd kan worden. Dat zal des te overtuigender zijn wanneer zij het zelf beide doen. De natuurlijke familie vraagt om blijvend respect en tegelijk komt het tot creatieve nieuwe vormen binnen Gods familie. Families ontstaan door geboorte of wedergeboorte; ze worden niet gemaakt.

Prof. dr. A.L.Th. de Bruijne is Hoogleraar Ethiek en Spiritualiteit aan de Theologische Universiteit Kampen.

  1. https://www.eerstekamer.nl/toezegging/instellen_multidisciplinaire (geraadpleegd 9-5-2016).
  2. Zie de publicaties op: https://d66.nl/familie-van-nu/.
  3. Wilfried van der Bles, ‘D’66: familierecht loopt achter bij huidige maatschappij’, Trouw 31-10-2015.
  4. A. Kuyper, Het Calvinisme. Zes Stone-lezingen, Kampen: Kok, z.j.; Oliver O’Donovan, The Desire of the Nations. Rediscovering the Roots of Political Theory, Cambridge: Cambridge University Press, 1996, 243-288.
  5. Zie voor het vervolg Brent Waters, The Family in Christian Social and Political Thought, Oxford: Oxford University Press, 2007.