Identiteit: natuur, cultuur, roeping

Bijbelschets naar aanleiding van Genesis 21

Genesis 21 vertelt het verhaal van de geboorte en de identiteit van twee volken, uit Izak en uit Ismaël. Zulke verhalen zijn er om door te vertellen. Mensen maken verhalen en vooral: verhalen maken mensen. Dat geldt voor ons individuele leven. We worden geboren binnen een verhalengemeenschap. Daarbinnen construeren wij ons individuele levensverhaal. Ons leven is een voortdurende Quest of Narrative, aldus Ricoeur. We interpreteren waar we nu zijn in ons leven in het licht van ons verleden en van onze toekomst. Wij zijn voortdurend op zoek naar wat Dilthey noemt een Zusammenhang des Lebens. We kunnen niet anders.

 

 

Daarom kunnen we ook niet zonder collectieve verhalen. Verhalen uit de (vaderlandse) geschiedenis, familieverhalen, mythen en legenden vormen onze kijk op de werkelijkheid. Daardoor en daarbinnen leren we wat waardevol is en wat niet. De verhalen vormen ons geweten. Door ze te horen krijgen de dingen betekenis. We kunnen niet zonder zo’n verhaal. Dus het maakt ook nogal wat uit welk verhaal ons verteld werd en wordt – en welke verhalen wij doorvertellen. En wij kunnen verhalen hérschrijven.

Door wat zich afspeelt in het Europa van nu worden wij daar krachtig bij bepaald. Zijn wij er getuige van hoe in het Turkije van Erdogan het verhaal van de nationale Turkse identiteit stap voor stap wordt herschreven? En gebeurt iets vergelijkbaars in het Rusland van Poetin? De beelden verontrusten ons wellicht. Tegelijk kunnen we niet zonder identiteitsbepalende verhalen. Persoonlijk niet en als volk evenmin. Ik lees deze dagen van Robert D. Kaplan Duister Europa over Roemenië, ook een deel van de Europese Unie. Ik lees over de behoefte aan een eigen, Roemeense identiteit bij een in de geschiedenis zwaar geplaagd volk. En ik lees hoe die identiteit geschapen wordt door de geschiedenis te hervertellen, vanuit een collectieve mythe en een roemrijk verleden, dat er nooit is geweest. ‘Voor natievorming is het essentieel om te vergeten […] en een verkeerd beeld van het verleden te hebben. Daarom is de vooruitgang van het historisch onderzoek vaak een gevaar voor de natie’, schreef Ernest Renan eens.
Hoe beter de bevolking de geschiedenis kent, hoe minder ruimte er dus is voor nationale mythen, concludeert Kaplan. Dat is waar. De Zwarte Pieten-discussie heeft ons historisch geheugen opgefrist en ons ook een paar illusies armer gemaakt. Autoritaire regimes zijn dan ook niet voor niets zo benauwd voor vrije nieuwsgaring en onafhankelijk archiefonderzoek. China trekt geregeld de stekker uit het web-contact. Er is ook een andere kant. ‘Alle samenlevingen hebben een ontstaansmythe nodig, een beschavingsfeit dat door niemand kan en mag worden ontkend.’ Aldus Walter Benjamin. Nationalisme is dan ook een reactie op vernedering en een streven naar waardigheid. We zien het gebeuren in Europa, en wereldwijd.
We kunnen niet zonder identiteitsbepalende verhalen. De leegte van de West-Europese democratieën is ons een zorg. Maar mét zulke verhalen worden mensen, groepen en volken vaak gevaarlijk. Nationalisme verdraagt niet dat er zijn die niet meedoen. En erger: verbiedt hen die ‘niet van ons zijn’ om mee te doen. Als Koerd, Armeniër, christen of linkse Turk pas je wel op je woorden in het huidige Turkije. 

Harde woorden

In de bijbel gaat het ook om identiteit, de identiteit van Israël. Die wordt ook verankerd in de geschiedenis, in het verleden dus, in het grote verhaal van Gods Verbond met Abraham zijn vriend (Psalm 105).  Tegen de achtergrond van bovenstaande overpeinzingen bij het nieuws en bij flarden Europese geschiedenis lezen we dit bijbelverhaal. Een vergelijkbaar verhaal of toch anders?
Genesis 21 vertelt de geboorte van Izak, het conflict in de tenten van Abraham en Sara en de wegzending van Hagar en Ismaël. Het is een episode van het grote verhaal van de wording van Israël. Niet Ismaël maar het nageslacht van Izak zal uw nageslacht zijn, zegt God tegen Abraham. Er vallen harde woorden. ‘Jaag deze slavin en haar zoon weg.’ ‘Ze hoort niet bij ons, ze is een Egyptische, een slavin.’  ‘De zoon van deze slavin zal niet met mijn zoon, met Izak, erven.’ En even verder in het verhaal zien we twee mensen dolen in de woestijn en een kind, stervend onder een struik.
Bij Sara zijn de stoppen doorgeslagen, en dan ontlaadt zich de natuur. Ongeremd. Er vallen harde woorden. Sara is vergeten dat het haar eigen voorstel aan Abraham was, dat hij een kind zou verwekken bij een slavin, dat dan zou gelden als zijn kind, en dus rechtens de erfgenaam. Toen Hagar merkte dat zij zwanger was, en het dus overduidelijk was dat Sara onvruchtbaar was, en Hagar vol trots zwanger liep te wezen, sloegen de stoppen door. Natuur en adat – dat is cultuur die tot tweede natuur is geworden – spraken duidelijke taal in Sara: zij voelde zich diep vernederd. En dat was ook zo, want bij Hagar spraken diezelfde natuur en adat: zij minachtte haar meesteres.
Maar dan worden de rollen omgekeerd. Sara zwanger, Sara moeder van Izak. Het is wachten tot het moment daar is, het moment van de ultieme wraak. Nog drie jaar kan de woede over de vernederingen rijpen, en dan gebeurt het. Zoals zo vaak: bij een feestelijke familiebijeenkomst. Een mogelijk zelfs abusievelijk als spot geïnterpreteerd lachsalvo van de twaalfjarige Ismaël is de lont in het kruitvat. Zij eruit of ik eruit, is zo ongeveer de boodschap aan Abraham. Die zit dat niet lekker. Hij weet heel goed hoe onrechtvaardig het is om Hagar en Ismaël een vrijwel zekere dood in de woestijn in te sturen. Maar – wat moet hij?
Tot nog toe is het eigenlijk het bekende verhaal. Wanneer natuur en adat spreken, vallen er harde woorden, en Het Refrein is Hein. De rijen sluiten zich, wie vreemd is wordt eruit gegooid, want straks krijgen zij nog meer kinderen, en gaan zij er met de erfenis, met onze banen en onze sociale voorzieningen vandoor. Of: ze pakken onze manier van leven af.

Een spoor van wrok en wraak

Abraham zit klem. Het was Sara’s voorstel geweest, maar hij had er in toegestemd: een kind verwekken bij Hagar. Het uithouden met de belofte van God werd hem uiteindelijk toch te zwaar. De kosten van deze keuze blijken hoog. De noodlottige keuze uit het verleden sleept een spoor van ellende met zich mee de toekomst in. De verhalen in Genesis over Hagar en Ismaël, Abraham, Sara en Izak zijn voer voor contextueel pastoraat, om zo te zeggen. Maar het gaat hier om de wording van twee volken, die elkaar telkens naar het leven zullen staan, de kinderen van Izak en het nageslacht van Ismaël. Ze kunnen niet met elkaar en ze kunnen niet zonder elkaar. Ergens is dat begonnen, met een verkeerde beslissing, een wissel verkeerd omgezet. Vaak in het collectieve geheugen van volken of groepen vergeten, of weggedrukt. Sara is echt vergeten dat het haar eigen voorstel is geweest dat Abraham bij Hagar…. . Zoals weinig Engelsen en Fransen zich bewust zijn dat zij, dat hun voorouders het waren die de grenzen van Syrië trokken zonder zich rekenschap te geven van de impact voor de verhoudingen tussen volken en groepen. En de schaduwen van de geschiedenis zijn lang, weten we inmiddels. Een spoor van wrok en wraak.
Water en brood: de ultieme zorg voor de vreemdeling
Tot zover is het nog steeds het bekende verhaal van natuur en adat, van trots en vernedering, van identiteit ten koste van de ander. Zij eruit of ik eruit, en desnoods zij eraan. Sara is zichzelf kwijt, Abraham kan geen kant uit, Hagar en Ismaël zijn de klos, want uiteindelijk vreemdelingen en rechteloze slaven. Voor Sara heeft Hagar al geen naam meer. Zij is ‘die slavin met haar zoon’. Harde woorden klinken wanneer onze natuur spreekt.
Daardoorheen spreekt God, klinken andere woorden. Dat was al het geval bij een eerdere crisis: de zwangere Hagar vlucht voor de continue spanning in de tent van Sarai (Genesis 16). Als alleengaande gevluchte slavin zal zij het niet redden. Maar een stem komt haar tegemoet, een bron gaat voor haar open. God heeft naar mij omgezien: Lachai-Roï. Nu – 13 jaar later – opnieuw. Het is een paradoxale boodschap. Het wordt Abraham van Godswege duidelijk dat het toch gaan moet zoals Sara eist. Krijgt zij haar onredelijke zin? Of schrijft God door de menselijke onmogelijkheden heen zijn geschiedenis? De bijbel verkondigt ons dat laatste. God gaat zijn ongekende gang, vol donkere majesteit (Gezang 447, Liedboek 1973). Vanaf nu horen en lezen wij andere woorden.
Er blijkt zich door deze dramatische, menselijk en al te menselijke geschiedenis van ongeloof en ongeduld, van verkeerde keuzen en gevolgen van jaloezie en wrok een heel andere geschiedenis te voltrekken. God is aan het werk, ook nu. Twee volken worden geboren, uit deze twee zonen van Abraham. Het ene volk, uit Izak, nageslacht van Abraham. En ook de zoon van deze slavin: Ismaël, een volk, een groot volk, ‘omdat hij uw nageslacht is’. Twee volken uit Abraham. Vandaag de dag lezen wij zulke teksten met bijzondere aandacht. Nu de islam niet ver weg is, maar een religie dichtbij.
In dat verband staat er dan iets bijzonders, dat we goed moeten lezen: ‘Abraham stond ’s morgens vroeg op, nam een brood en een zak water, gaf die aan Hagar, legde dat op haar schouder, alsook het kind, en zond haar weg’. Dit is andere taal dan eerder klonk uit de mond van Sara. ‘Water en brood meegeven’, is de ultieme zorg voor de vreemdeling en ontheemde. Water en brood zijn andere woorden voor: leven. ‘En Abraham zendt haar weg.’ Hij geeft haar de vrijheid. Het woord dat er staat, is het woord voor het vrijlaten van slaven. Hagar is niet meer slavin, maar vrij.

Het blijft een broedervolk

Er voltrekt zich hier een andere geschiedenis door al die ellende heen:  Abraham, de vader van alle gelovigen, hij legt brood en water op de schouder van Hagar en Ismaël, het kind, zijn nageslacht, en zendt haar weg, op de weg die zij moet gaan. Zo verdwijnt Ismaël uit het zicht van Abraham. Hij verdwijnt uit het zicht van Abraham en van de bijbelschrijver. We komen Ismaël nog één keer tegen, jaren later, wanneer Abraham sterft. Dan zien we hem samen met Izak Abraham begraven. Een ontroerend moment: Izak en Ismaël begraven samen hun vader. Ze horen bij elkaar, maar dan gaan de wegen uiteen. Ismaël wandelt het bijbelverhaal uit, op de rug van zijn moeder, Hagar, naar Egypte. Oké, dat is ver van huis. Het wordt een woestijnvolk. Maar het blijft een broedervolk. Ismaël en Izak. De stamvader van de islam en de stamvader van de joden, en van allen die zich Abrahams kinderen noemen. De kinderen der belofte, aldus de apostel Paulus in Galaten 4.
God is nooit exclusief van Israël, synagoge of kerk
Genesis 21 kunnen we lezen als een oorsprongsverhaal van twee volken, van twee religies zelfs. Het beroep van beiden, joden en moslims, op Abraham als hun stamvader, is en blijft ingewikkeld. En heftig, want het gaat om identiteit, volksidentiteit. In Galaten 4 wordt het nog een keer gecompliceerd. In een moeilijk te volgen betoog van Paulus worden ze heel erg tegenover elkaar gezet: Izak de zoon van de vrije, en Ismaël de zoon van de slavin, en dat heeft weer te maken met de wet, en met de belofte. Ingewikkeld.
Het is vaak ingewikkeld tussen godsdiensten, vooral tussen jodendom en christendom, joden en christenen. Niet zonder elkaar en niet met elkaar. Diepe verbondenheid en diepe verwijdering  wisselen bij dezelfde Paulus elkaar af. In Christus de scheiding weggenomen. Maar juist rond Hem die scheiding.
Nog veel lastiger en onbegrijpelijker is die scheiding tussen christelijke kerk en islam. Hebben wij wat met elkaar? Of gaapt er vooral een diepe kloof? Tijden lang hadden moslims het moeilijk onder christelijke heersers, daarna werd het omgekeerd. Nu is het dramatisch. Ingewikkeld. Alles is voorhanden om ons over en weer vast te bijten in exclusieve identiteiten, nationalisme en religieuze uitsluiting. Er is de verleiding om lastige knopen maar door te hakken: Zij eruit of wij eruit.
Genesis 21 is een oorsprongsverhaal van Israël, het verhaal van Gods verbond met Abraham, Izak en Jacob. Maar het sluit niet uit. De ‘normale’ gang van zaken wordt doorbroken. De stem van natuur en adat, van ‘eigen volk eerst’, van ‘zij eruit, en desnoods zij eraan’, wordt doorkruist met een woord van belofte. Het gedeelte eindigt met een ontroerend beeld. Wanneer brood en water van Abraham op zijn, opent God Hagar de ogen en ziet zij een waterput, en geeft de jongen te drinken.
Barnard vat het in één zin samen: ‘Ismaël wandelt de bijbel uit, maar God gaat met hem mee.’ God is nooit exclusief van Israël, van de synagoge of van de kerk, of van een christelijke cultuur. Een sterke identiteit hoeft niet uit te sluiten. Misschien is haar kracht wel dat zij niet uitsluit.

 

Dr. H. de Leede is emeritus predikant van de Protestantse kerk, en was tot 2015 als universitair docent, en was tot 2015 als universitair docent praktische theologie (homiletiek) betrokken bij opleiding en nascholing van predikanten.