Coach ons niet in verzoeking

Theologisch nadenken over persoonlijk leiderschap

Iedereen wil een coach, maar de kerken lopen leeg. Laat de kerk daarom meer aandacht besteden aan de persoonlijke ontwikkeling van haar leden. Deze oproep deed Guido van Voornveld in Wapenveld (december ’15). Udo Doedens, predikant in de Protestantse Kerk, reageert.

Guido van Voornveld stelt dat de kerk meer werk moet maken van de persoonlijke ontwikkeling van haar leden. ‘Kerken lopen leeg en coaches (mensen die anderen ertoe aanzetten zich persoonlijk te ontwikkelen - UD) hebben handen vol met werk’ (p. 33). Van Voornveld bepleit dat kerkelijke leiders zich ‘priesterlijker’ gaan gedragen en beveelt kerkenraad en gemeente aan om het najagen van persoonlijke groei te bevorderen. Als meelevend kerklid hoopt hij dat de kerk niet alleen zal leren van de huidige hausse aan leiderschapscursussen, maar dat zij ook leemten zal opvullen die het huidige, overwegend seculiere aanbod oningevuld laat. Zo kan de kerk verwijzen naar een bron van liefde die het zelf overstijgt en stimuleren dat haar leden hun leven leiden binnen de gemeenschap van gelovigen.

 

Laat ik allereerst zeggen dat ik het belang van persoonlijke ontwikkeling, zoals Van Voornveld het noemt, onderschrijf. Wie in overeenstemming met deze wereld leeft, schrijft Marcel Möring ergens, sterft, en dat betekent dat een mens iets worden moet. Hij moet veranderen, hij moet zich bekeren, hij moet zichzelf worden, noem het wat je wilt. Ik onderschrijf ook Van Voornvelds waarneming dat veel mensen naar persoonlijke ontwikkeling verlangen en dat de kerk aan dit verlangen ogenschijnlijk geen gehoor geeft. Kerk is hoofdzakelijk eredienst, crisispastoraat en vergaderen. De vorming waarvoor mensen naar dure coaches gaan, wordt in de kerk niet geboden.
De vraag waarmee Van Voornveld mij na lezing van zijn artikel achterlaat, is welke persoonlijke ontwikkeling we in de kerk moeten nastreven. Het is waar dat veel mensen zoeken naar rust met zichzelf en een vaste koers in het leven. Ze zoeken daarvoor hulp bij therapeuten, coaches en trainers. Dat heeft te maken met onze tijd waarin tradities, mores, gewoonterecht, gebaande paden en eeuwige waarheden gezag hebben verloren en kennis en aangeleerde vaardigheden zijn gedevalueerd. Het heeft ook te maken met onze welvaart die het ons toestaat om meer dan alleen numeriek en fysiek van een ander te verschillen. Maar moeten wij willen worden wat de coach ons voorhoudt?
Van Voornveld noemt het doel van coaching ‘persoonlijk leiderschap’. Hij bedoelt daarmee de situatie waarin mensen zoveel overzicht over zichzelf hebben verkregen dat ze zich in het sociale verkeer, in het werk en in de sfeer van familie en gezin kunnen redden of zelfs iets kunnen toevoegen. Voorondersteld is daarbij dat zowel onze persoonlijkheid als de maatschappelijke realiteit dermate ingewikkeld is dat er een gids, een coach, een therapeut of zelfs, als ik Van Voornveld goed begrijp, een priester nodig is om ons de weg te wijzen. Dit wijzen van de weg vraagt van de coach kennis van de menselijke psyche, maar ook van de belangrijkste contexten waarin wij ons bewegen. De gids bemiddelt, met andere woorden, tussen de afzonderlijke mens en de buitenwereld, waarbij de afzonderlijke mens de aangesprokene is en de buitenwereld doorgaans als een gegeven wordt aanvaard.
Het gesprek tussen gids of coach en cliënt gaat vervolgens over de mogelijke richtingen op de levensweg van de laatste, gegeven zijn (ter wille van de leesbaarheid schrijf ik in het vervolg steeds: hij en zijn) persoonlijke achtergrond (zijn karakter, aanleg en levensgeschiedenis) en de maatschappelijke realiteit. Iemand die zich tot ‘leider’ heeft ontwikkeld zal tegen zijn persoonlijke achtergrond en binnen de maatschappelijke verhoudingen een dermate grote vrijheid hebben verworven, dat hij bij zijn functioneren nauwelijks nog obstakels ondervindt. In een tijd waarin het individu nog weleens de overhand had boven de samenleving, noemde men zo iemand een ‘persoonlijkheid’ en zijn gids een therapeut.  Tegenwoordig benaderen we het individu meer vanuit de sociale context en spreken daarom van een ‘leider’ en zijn gids noemen we coach.

Dubbelzinnigheid

Er wordt veel geschreven over het nut van persoonlijk leiderschap. Zowel de ‘leider’ als zijn werkkring zouden er vruchten van plukken. Weinig of niets lees ik over de levensbeschouwelijke of theologische  vooronderstellingen van het concept ‘persoonlijk leiderschap’. Zoals ik de beweging van persoonlijk leiderschap opvat, is ze een vorm van bemiddeling tussen individu en maatschappij of binnen- en buitenwereld die haar kracht ontleent aan de veronderstelde tegenstelling tussen beide. Anders gezegd: de cliënt leert in een coaching traject zich gunstiger in het maatschappelijke krachtenveld te plaatsen. Als de initiator van het coaching traject het human resources management (management van menselijke grondstoffen) van een bedrijf of instelling is, zal het doel van het traject zijn om de gecoachte persoon (de ‘coachee’) beter af te stemmen op de wensen van de opdrachtgever. Is de coachee zelf de opdrachtgever, dan zal de coach in de eerste plaats proberen om de kwaliteiten van de gecoachte tot hun recht te laten komen.
In beide gevallen echter zal het uiteindelijk gaan om een afstemming van vraag en aanbod. Er is een individu dat soms wel, soms niet geschikt is voor een bepaalde functie en er is een functie die soms wel, soms niet geschikt is voor een bepaald individu. Gegeven een wisselende conjunctuur waarin nu eens het individu dan weer de instelling of het bedrijf de hardste eisen kan stellen, voltrekt het proces naar persoonlijk leiderschap zich in een voortdurende reflectie op de eigen marktwaarde. De coach die dit proces van afstemming begeleidt, heeft daarbij een rol die inderdaad wel wat lijkt op die van een priester. De cliënt verlangt naar een positie waarin hij ‘leidt’, dat wil zeggen de omstandigheden beheerst. De coach bepaalt welke offers er nog gebracht moeten worden om zover te komen en zal ook worden geacht om op zeker moment te constateren dat de offers tot een situatie van evenwicht en verzoening hebben geleid. Van Voornveld heeft dus wel gelijk met zijn stelling dat er een priesterlijke kant zit aan het proces dat tot persoonlijk leiderschap kan leiden, maar niet elke priester staat automatisch in dienst van de goede godsdienst.
De meeste mensen moeten voortdurend bijsturen om het hoofd boven water te houden
Hoe zeker en bevrijdend is immers het woord van de priester die ons adviseert bij onze positionering op de markt van vraag en aanbod? Als we streven naar persoonlijk leiderschap staan we op de evenwichtsbalk tussen persoonlijke aanleg en maatschappelijke mogelijkheden. Onze coach voert ons naar een niche waarvan wij een ogenblik kunnen geloven dat daar onze plek is. Onze talenten ontmoeten er waardering en beloning. We zijn even ‘leider’. Maar voor hoelang? Leiderschap dat zo conjunctuurgebonden is, is uiterst dubbelzinnig. Denk aan de snelheid waarmee politici, schrijvers of bekende Nederlanders populair worden en weer in de vergetelheid verzinken. Of denk aan de inmiddels overal vereiste permanente educatie. Denk ook aan het verdwijnen van vaste arbeidscontracten en de opkomst van het eenmansbedrijf. De maatschappij vergunt het misschien een enkeling om een ‘vaste waarde’ te worden, maar de meeste mensen moeten voortdurend bijsturen om het hoofd boven water te houden.
Om zijn cliënten te helpen zich zo overtuigend mogelijk in de buitenwereld presenteren, speurt de coach naar hun verborgen motivaties en oorspronkelijke kwaliteiten. Persoonlijk leiderschap, is de gedachte, ontstaat wanneer mensen ‘in hun kracht worden gezet’ en hun diepste motivaties volgen. Maar net zoals de maatschappij verandert en aan mensen die zich eenmaal een leider hebben betoond steeds nieuwe obstakels in de weg legt, zijn ook onze eigen krachten en talenten niet ondubbelzinnig. Allereerst bestaan onze talenten niet los van de rest van onze persoon. Ons karakter, onze opvattingen, onze trouw aan reeds aangegane verbindingen, maar ook onze begeerten en ons vaak onbegrijpelijke behoefte om chaos te stichten, kleuren onze talenten en lopen ze niet zelden voor de voeten. Daarnaast zijn talenten intrinsiek dubbelzinnig. Degene die uit een persoonlijkheidstest tevoorschijn komt als een ‘teamspeler’ of een ‘netwerker’ is van nature minder zelfstandig en besluitvaardig. En een geboren organisator ontbeert vaak het vermogen van de ontvankelijkheid en de improvisatie. Een talent is doorgaans een blinde vlek. Het kan helpen om je eigen eenzijdigheid te compenseren met hulp van buiten. Zo zouden ideale managementteams bestaan uit verschillende persoonlijkheidstypen. Maar het bij elkaar zetten van mensen met verschillende talenten is nog geen garantie voor succes. Pas het vaak onverklaarbare feit dat die verschillend geaarde mensen ook daadwerkelijk met elkaar samenwerken, lost het probleem van de eenzijdigheid op.

Vertwijfeling

Wat ik met dit alles wil betogen is, dat de ontwikkeling van persoonlijk leiderschap geen panacee is. Je kunt wel proberen om het probleem van de spanning tussen binnen- en buitenwereld of tussen individu en samenleving op te lossen door met behulp van zelfkennis en inzicht in de buitenwereld slim stelling te betrekken, maar de dubbelzinnigheid van zowel onze buiten- als onze binnenwereld zal maken dat iedere stellingname de spanning eerder verhoogt dan doet afnemen.
Talent, succes, authenticiteit – het zijn geen vaste waarden
Een tekenend voorbeeld vind ik in het relaas van een collega die een coachingstraject heeft doorlopen en in het blad van de Bond van Nederlandse Predikanten (4/2016) vertelt: ‘Ik heb herontdekt waar ik energie van krijg: muziek maken, het voeren van geloofsgesprekken en schrijven. Nu ben ik heel bewust bezig deze energiebronnen aan te boren. (...) Ik heb geoefend met het systematisch vieren van successen en het dankbaar zijn voor alle mooie dingen die je ontvangt in het leven.’ Hier is iemand die in zichzelf drie kwaliteiten heeft herkend waarmee hij tegenover anderen en zichzelf zijn waarde kan bewijzen, mits hij, klein voorbehoud, deze ‘energiebronnen’ ook kan ‘aanboren’. Het is echter twijfelachtig dat de aangeboorde kwaliteiten de collega en zijn gemeente ook echt overtuigen. Door ‘systematisch zijn successen te vieren’ moet hij zichzelf telkens opnieuw voorhouden dat hij het goed doet en leuk werk heeft.’
Het is precies de schrilheid van wat ongetwijfeld bedoeld is als een victoriekreet, die mij sceptisch maakt over de betekenis van coaching en persoonlijk leiderschap. Talent, succes, je eigen kracht, je biografie, je authenticiteit, je esthetische gevoeligheid – ik zie hoe steeds meer mensen, al of niet gecoacht, hierin een toevlucht zoeken. Maar het zijn geen vaste waarden. Het zijn constructies, middelen die ons een plaats in de samenleving moeten bezorgen en onderworpen zijn aan de conjunctuur van het leven. Als ze niet ondersteund worden door een grond die zowel onze binnen- als buitenwereld draagt en met elkaar verbindt, zijn het verborgen of evidente vormen van vertwijfeling.

Leven tot eer van God

In de kerk is de spanning tussen individu en gemeenschap of binnen- en buitenwereld niet het overheersende thema. Het is niet de vraag welke plaats we in de wereld moeten innemen en hoe we ‘leider’ kunnen worden, maar hoe we tot eer van God kunnen leven. Niet de aardse verschillen zijn ons referentiekader, maar het verschil tussen onze wereld en God. De gedachte is dat we onze plaats in het leven vinden als we ons verhouden tot God. Houvast aan aardse dingen belemmert het zicht op God en geeft ook een verkeerde indruk van de wereld, alsof die met de enkele mens in tegenspraak is en de mens zich op de een of andere manier in haar moet ingraven. Als we God ontmoeten, bij voorbeeld in de figuur van Jezus Christus, blijkt echter dat Hij voor ons een plaats op aarde heeft bestemd in verbinding met heel zijn schepping. Wijzen wij vervolgens de zonde en de afgoderij af, dan mogen we rekenen op Gods hulp in leven en dood. We zijn dan naar de wetten van de aardse natuur (‘het vlees’) gestorven, maar leven in de kracht van Gods Geest als leden van een gemeente en als medewerkers van God in de schepping. Alle aardse goederen die ons vervolgens ten deel vallen, ook al zijn ze weinig in aantal en gering in aanzien, zijn dan te beschouwen als goede gaven die ‘van boven neerdalen, van de Vader der lichten, bij wie geen verandering is of zweem van ommekeer’ (Jakobus  1:17). Ze zijn gegeven uit liefde en dienen tot liefde. Onder die gaven vallen zeker ook onze talenten, maar de betekenis van die talenten moeten we zoeken in hun herkomst bij God. Het zijn geen aardse bewijzen van onze hoge statuur of middelen om onszelf te laten gelden, het zijn instrumenten onder vele andere waarmee Gods Geest de aarde ertoe wil bewegen om God te loven.
Terug naar het begin. Zou de kerk er goed aan doen om haar leden coaching aan te bieden in de richting van ‘persoonlijk leiderschap’? De kerkdienst en de andere kerkelijke activiteiten zijn immers niet erg uitdagend en inspirerend. Toch drukken de bestaande kerkelijke activiteiten nog altijd beter uit waar het in de kerk om gaat, dan coaching en persoonlijk leiderschap. In de kerkdienst komt immers nog steeds God zelf aan het woord. Wij worden er aangesproken als gemeente en als eerstelingen van een nieuwe schepping. Ook in veel andere kerkelijke activiteiten, van het diaconaat en het gewone pastoraat tot aan de kerkelijke vergadercultuur toe, werken we nog vanuit de vooronderstelling dat wij dubbelzinnige en zondige wezens zijn met deugden en kwaliteiten die zonder God ijdelheid en afgoderij genoemd moeten worden en die niets beters kunnen doen dan ons naar Gods liefde te richten zonder ons druk te maken over de vraag of we in de wereld relevant zijn of ‘het verschil maken’. Het gedachtegoed van het persoonlijk leiderschap maakt ons daarentegen bezorgd over onszelf en geeft ons aanleiding om ons onder te dompelen in onze eigen ervaringen, onze eigen biografie en onze eigen mooie gevoelens.
Laten we nagaan wat het betekent, uit genade te leven
Van Voornvelds idee dat de kerk het paradigma van persoonlijk leiderschap kan aanvullen met haar voorstelling van een bron van liefde die groter is dan het zelf en met haar gemeenschap van gelovigen, is een misvatting. Je kunt niet tegelijk streven naar zelfvervolmaking en dat streven relativeren. Je kunt evenmin alle ruimte geven aan individueel navelstaren en tegelijk een gemeente vormen. Het is wel mogelijk, en in de theologiegeschiedenis ook dikwijls gedaan, om het zelf van meet af aan in verhouding tot God te denken en dan na te gaan wat een toename van zelfkennis betekent. Dit levert ook verdiepende inzichten in de mens op, die echter verschillen van die uit de school van het persoonlijk leiderschap.
Ik ben het wel met Van Voornveld eens dat de spiritualiteit die ik hierboven in enkele woorden heb gekenschetst ,in de bestaande kerkelijke activiteiten vaak een dode letter is. Verdieping, verandering, bekering is noodzakelijk. Maar laten we dan persoonlijk en als gemeente nagaan wat het betekent uit genade te leven en in gemeenschap te leven en in Gods schepping te leven. Daar zou ik wel wat coaching bij kunnen gebruiken. Maar als die coach mij blij wil maken met mezelf en met mijn werk, zelfs als het gebeurt onder verwijzing naar God, die mij zo mooi en zo vol talenten heeft geschapen, dan leidt mij dat in verzoeking. Want wij leven niet voor onszelf en wij zijn niet van onszelf, ‘wij zijn van Christus, en Christus is van God’ (1 Korinthe  3:23).

 

Dr. Udo Doedens is predikant in de Protestantse Kerk in Gouda. Hij promoveerde op een studie naar Kierkegaard.