Bronnen, waterbakken en woestijnen

Over omgang met de traditie

De titel van deze bijdrage vraagt om enige toelichting, al zullen bijbelvaste lezers al wel enige vermoedens hebben. Inderdaad zinspeel ik op enkele bijbelplaatsen, om precies te zijn Jeremia 2:13 en Psalm 84:7. In Jeremia 2 gaat het om de keuze voor ‘bakken’, waterreservoirs, waarin Israël de traditie probeert vast te houden, maar die vroeg of laat barsten en breuken gaan vertonen, zodat het water eruit wegloopt. Wat bezielt mensen, is de vraag, om aan de ‘bron van levend water’, God zelf, voorbij te gaan? 

De verbijstering daarover klinkt in Jeremia 2 in de hemel, omdat op aarde niemand lijkt te doorzien wat er gebeurt. Ja, en Psalm 84, daar staan die intrigerende woorden, dat de mensen in wier hart de gerichtheid op de ontmoeting met God is, de woestijn tot een oord van bronnen maken. Voorwaar, een sprekend beeld – zeker voor wie aan den lijve heeft ervaren wat een woestijn is: de leegte en de stilte, de alles verschroeiende hitte. Het is het verschil tussen omkomen en leven. Aan het slot kom ik op deze bijbelse beelden terug.
Dit artikel gaat terug op een lezing tijdens de lustrumviering van CSFR Wageningen ‘Dei Gratia’ op 14 mei jl., met als thema: Traditie in transitie. De plaats van tradities in een veranderende wereld. De vraag die daar centraal stond, luidde: ‘Wat heeft een nieuwe generatie nu en straks aan “oude” tradities?’ Het werd door de organisatoren van het congres de ‘hoofdvraag’ genoemd. De formulering van de vraag is prikkelend en getuigt van enige afstand. Dat mag ook, het móet zelfs, op een bijeenkomst van een studentenvereniging. Dan gaat het erom, kritisch naar zichzelf te kijken. Wie daar niet tegen kan, moet niet gaan studeren.
Maar dan vervolgt men met te stellen dat men ‘op zoek [wil] gaan naar de waarde en relevantie van tradities in samenleving en geloof met daarbij de vraag hoe we met de tijd mee kunnen gaan zonder de tradities volledig los te laten.’ Het is buiten kijf dat men mee wil gaan met de tijd, dat is geen vraag (meer). Of het ook aanbevelenswaardig is het zo te stellen? Zeker nu ‘meegaan met de tijd’ – ik kijk alleen naar de formulering – kennelijk een zekere, misschien wel krachtens zijn aard: forse druk tot loslaten van de traditie in zich bergt? Dit is het voorteken, waaronder men ‘op zoek wil gaan naar de waarde en relevantie van tradities in samenleving en geloof’. Ik hoef er niet veel woorden meer aan vuil te maken: de traditie staat op een nauwelijks nog goed te maken achterstand.
Al met al: De traditie wordt dus vooral als vraag ervaren, als probleem zelfs, als een geheel dat als zodanig op gespannen voet staat met de huidige tijd. En – maar dat meer onderhuids – met je eigenlijke zelf. Er is dus echt iets aan de hand.

Hoe ‘werken’ tradities?

Het lijkt me nuttig om te beginnen met de nuchtere vaststelling dat we altijd en onontkoombaar leven in tradities. Daarmee bedoel ik niet dat we allemaal een bepaalde manier van in de wereld staan en naar die wereld kijken hebben. Dan zijn we al een fase verder. Maar daarvóór ligt het basale gegeven dat we gevormd zijn door de verbanden waarin we ter wereld zijn gekomen en zijn opgegroeid. In Handelingen 2:8 hebben mensen het verrast over de ‘taal, waarin we geboren zijn’, en in vers 11 onderstrepen ze nog eens dat dat hun ‘eigen taal’ is. Dat is kennelijk heel wezenlijk voor hen! We merken vandaag hoe verwaarlozing of zelfs ontkenning van die fundamentele gegevenheid reacties oproept. Mensen gaan zich sterk maken voor het eigen volk, de eigen cultuur, omdat men het als vervreemding ervaart wanneer die eigenheid stilzwijgend voor een ruimere identiteit dreigt te worden ingewisseld.
We kunnen de traditie niet afstropen, ze zit heel diep in ons
Eigenlijk ben je ook dán alweer een stap verder, dan zijn we al bij volksverbanden. Ik wil echter stilstaan bij wat ervóór ligt: de ‘bedding’ van de familie. Daar leren we dingen die we heel ons leven meedragen. En niet maar ‘dingen’, we leren dat leven ontvangen is, gevormd worden, reageren, in de diverse verbanden waarin we als kind ingeboren worden. Het wordt ons niet gezegd, het hóeft ons niet gezegd te worden, zo gaat het als vanzelf. Je hoeft immers ook niet iemand op het hart te binden door te gaan met ademhalen…
Acht jaar geleden heeft een viertal ethici een manifest voor de Europese gemeenschap geschreven, The freedom of the family, waarin ze even zorgvuldig als overtuigend laten zien hoe het ‘plaatje’ van een netwerksamenleving voorbijgaat aan de waarheid en betekenis van basale en elementaire verbanden als de wereld waarin wij geboren worden en opgroeien tot de mens die wij zijn.[1] In die bedding leren we ook bidden en horen we bijbelse verhalen. Dat is de oorsprong van de traditie die we altijd met ons mee zullen dragen.
We kunnen de traditie niet afstropen, ze zit heel diep in ons. Het lijkt me nodig om dit dik te onderstrepen, want met het maakbaarheidsdenken dat sinds de Verlichting onze kijk op de wereld is gaan bepalen is er een verkort perspectief op traditie in omloop gekomen.[2] Dat verband met die vroege tijd is uit het oog verloren, we zien onszelf liefst als kleine Bob-de-bouwers die met de traditie omgaan als met legoblokjes en het leven naar onze hand zetten. Echter, juist vanwege dat eerste basale karakter van ontvankelijkheid is het geen optie om een traditie eenvoudig af te danken. Hoe dichter je bij dat ‘oer’ komt, hoe wezenlijker het is dat je je relatie daarmee onderkent en recht doet. Verwaarlozing kan ons lelijk opbreken.
In het verlengde van dit oergegeven ontstaan dan de uitgebouwde tradities, politiek, godsdienstig, filosofisch enz. Tradities die voortdurend aan verandering onderhevig zijn, maar soms om grondige herziening vragen. We staan dan als mensen van een bepaalde traditie voor de opgave nieuwe ontwikkelingen op maatschappelijk, wetenschappelijk – deze volgorde! – en politiek gebied te verwerken. Dat is: te integreren, of een tegenontwerp op tafel te leggen Dat lukt alleen als de traditie niet maar herschikt wordt, maar ook echt iets bijdraagt. Het gaat erom het verleden erop af te tasten welke beloften het in zich bergt voor de toekomst. 

Vage religiositeit

Dat ga ik nu eerst maar doen, en dan moeten we terug naar de oorsprongen van de Reformatie. Ik leg om te beginnen maar een paar zinnen van Luther op tafel, uit een preek over 1 Korinthe 15:37 vv: ‘ons huis, onze tuin, onze akker en alles is vol Bijbel, omdat God door zijn wonderwerken niet alleen preekt, maar ook op onze ogen klopt, onze zintuigen beroert en meteen ook licht in ons hart laat schijnen.’[3] Willen we iets van de afstand voelen tussen toen en nu, dan is dit citaat waarschijnlijk royaal voldoende. Wie ziet vandaag wat Luther kennelijk als vanzelfsprekend zag? Wie van ons heeft zulke ogen? Luther komt hier heel dicht bij de mensen, hij wil niet weten van enig licht tussen onze dagelijkse ervaring en hoe God zich aan ons doet kennen, terwijl het voor ons een levensgroot probleem is hoe de afstand tussen de Bijbel en onze bestaanservaring te overbruggen. Wij moeten vandaag echt moeite doen om de verbinding te leggen, en als we dat proberen zijn we er wel van overtuigd dat het van Bijbel naar ervaring moet. De omgekeerde weg kan alleen maar tot vage religiositeit leiden… Ja, maar bij Luther dus niet. Wie ziet zoals hij overal ‘Bijbel’ om zich heen? Wat moet ik me daarbij denken? Is dit nog wel reformatorisch? Zou Calvijn het óók zo kunnen zeggen? En dan niet in een preek, waarin je misschien wel eens iets meer zegt dan je helemaal kunt verantwoorden?
Goed, de Institutie dus.[4] Meteen al op de eerste bladzijde verwijst Calvijn naar Paulus’ toespraak op de Areopagus in Handelingen 17:15-34. Dat we in God bewegen, leven en zijn, dat Hij niet ver is van een ieder van ons, speelt in het eerste hoofdstuk een belangrijke rol. Met verwijzing naar wat Paulus in Athene gezegd heeft schrijft Calvijn dat niemand aan enige zelfreflectie zal doen, of ‘hij richt terstond zijn zinnen tot de aanschouwing van God, in wie hij leeft en zich beweegt.’ Ga maar na, al de goede dingen van het leven waarin wij ons mogen verheugen zijn helemaal niet van onszelf afkomstig! ‘Ons hele bestaan danken we aan de enige God, in Wie wij zijn. Nu, wij worden van wat er allemaal aan goeds uit de hemel op ons neer druppelt – en wij dus van God – ontvangen als vanzelf tot de bron teruggeleid.’ (I.1.1.) Het is voor Calvijn allemaal zo evident dat God ook door de blinden getast kan worden. Het is echt zo, dat ‘zonder twijfel ieder mens de hemelse genade, waardoor hij bezield wordt, in zich ervaart’ (I.5.3).
Uit de manier waarop Calvijn schrijft laat zich aflezen dat hij hier niet een abstracte theorie ontvouwt, maar het leven zelf verwoordt. Deze gestadige druppel van Gods goedheid moet er in zijn ogen wel toe leiden dat we ons aan God gewonnen geven en terugkeren in die gehoorzaamheid waarin ons leven gelegen is. Daartoe geeft God de mens leven en adem en wat het hart verheugt. Calvijn begint er niet mee de mensen in te peperen dat ze door te zondigen zich van God vervreemd hebben en schuldig staan, nee, zijn oogmerk is, Gods uitnodiging om het leven in en bij Hem te zoeken in geuren en kleuren te presenteren. Het is de taal van een jongen die het hart van een meisje wil veroveren. Dit is ook fundamenteel voor zijn ‘missionaire strategie’, want ‘geen mens zal zich eigener beweging en van harte in gehoorzaamheid aan God wijden, als hij niet eerst Gods vaderlijke liefde gesmaakt heeft en van zijn kant ertoe verlokt is om Hem lief te hebben en te dienen.’ (I,5,3) In de woorden van C. van der Kooi: ‘De mens wordt volgens Calvijn door God op vele manieren, via een bont palet van middelen gelokt, getrokken, uitgenodigd en aangespoord om tot erkenning te komen van zijn Maker.’[5]
Hier is geen sprake van een bloedeloze ‘eeuwige waarheden’ die het hart koud laten. God is niet ver van ons, Christus ziet niet van grote afstand werkeloos toe en het is zelfs niet zo, dat de Geest eerst in ons een beweging naar God toe op gang zou moeten brengen.[6] Nee, de Schepper heeft het goed met ons voor, Hij ziet naar ons om en plaatst ons in een verhouding van nabijheid en vertrouwdheid met zichzelf. Zelfs deelt hij ‘in zekere zin’ zichzelf al aan ons mee! Het kan niet anders of deze kennis zal veel meer in ons losmaken dan lege bespiegelingen doen. De kennis waartoe God ons uitnodigt dient ook echt bij ons binnen te komen en wortel te schieten in ons hart. Maar dat is precies het punt waar het tussen God en ons op vastzit. Gód is het niet die afstand houdt, wij willen er niet aan om ons metterdaad aan Hem toe te vertrouwen. Daarom hebben we een kennis van God nodig, waarvan we de kracht in ons ervaren en die ons zo levendig aangrijpt dat we erdoor vernieuwd worden.
Je bent dwaas als je de bron inruilt voor een bak
Het lek is nu boven: anders dan we graag willen denken ligt het er niet aan dat God zich maar niet aan ons kenbaar maakt, het zit op ons vast. Maar dat zien we niet, of in elk geval niet goed, we hebben een ‘bril’ nodig. Calvijn herinnert zijn lezers eraan hoe oude mensen of ooglijders soms nog slechts met de grootste moeite een enkel woord kunnen ontcijferen, met als gevolg dat de tekst een gesloten boek voor hen blijft. Met behulp van een bril kunnen ze echter geholpen worden en de inhoud van de tekst tot zich nemen.[7] Over de Schrift spreekt Calvijn hier dus als een hulpmiddel om zich de kennis eigen te kunnen maken die ieder mens kan waarnemen, niet als een kennisbron zelf. Dat is een heel belangrijk gegeven, want daarmee wordt eraan vastgehouden dat het er ook voor christenen om gaat de taal van de geschapen werkelijkheid op te vangen en God in het leven zelf te zoeken en te vinden.
Maar met die ‘bril’ alleen zijn we er ook nog niet. Er is een kennis nodig die dieper gaat, namelijk die kennis die als enige het in zich heeft dode zielen levend te maken. Precies zoals Gods goedheid in het leven zelf eerst door ons wordt gezien en erkend, als Hij met zijn Geest ons verlichte ogen van het hart schenkt (Efeze 1:18), zo moet ook diezelfde Geest de woorden van de Schrift doen indalen in onze harten om ons te verlichten met de kennis van de heerlijkheid van God in het aangezicht van Christus (2 Korinthe 4:6).
Hebben we nu het antwoord? Kunnen we Calvijn met enige moderniseringen kopiëren? Nee, we leven na Kant en de godsdienstkritiek die sindsdien is losgebarsten. Atheïsme was in de zestiende eeuw geen serieuze optie. Er was voor Calvijn een vanzelfsprekendheid die er voor ons niet meer is. En toch. Het gaat bij hem niet om een godsidee of een filosofisch theïsme, die eerst aanvaard moeten worden, het is bij hem veel fundamenteler, het gaat om aangesproken worden. En vervolgens ga je dan na-denken. Nadenken dat na-denken blijft. Want je kunt God niet vangen en je bent dwaas als je de bron inruilt voor een bak.

Zoals eendjes

Dat laatste is wat er met traditie mis kan gaan, namelijk dat ze wordt opgetuigd tot een heel bouwwerk, met een groeiende mate van massiviteit. Tot geloof komen is dan een gebeuren dat buiten de dagelijkse werkelijkheid staat, een moment van verlichting zonder uitbreiding in de tijd. De verworteling in de bedding waarin een mens ter wereld komt en opgroeit, en vervolgens die wereld verkent en een eigen plaats erin zoekt, als klankbord van het spreken van God blijft goeddeels buiten beeld. Je kunt er dan haast op wachten tot een nieuwe generatie dat bouwwerk zal verlaten, omdat ze er niet in kan leven.
Iets daarvan proef ik in de vragen van de lustrumcommissie. Er spreekt afstand en vervreemding uit, de traditie wordt ervaren als gestold en versteend; ze geeft geen aansluiting meer op onze huidige manier van in het leven staan, met alles wat daarmee samenhangt. De verbindingen met de oorsprong zijn dichtgeslibd. Ons staan in de wereld, ons onderzoeken, ons kijken naar onszelf – het is op zichzelf komen te staan. En de vraag welke kracht erin kan zitten voor de vragen van vandaag en morgen blijft zonder antwoord en verstomt. We doen geen nieuwe ervaringen met de traditie meer op. Omdat er geen wisselwerking tussen onze huidige bestaanservaring en de traditie is, is weg groeien bij de traditie en afsterven van de traditie onvermijdelijk. Dan kan het zomaar gebeuren dat men tradities afschudt zoals eendjes die uit de vijver de kant op gaan het water van zich afschudden.
Onwankelbare waarheden worden losgelaten of ingeruild
Rentelijk heeft de godsdienstsocioloog Gerard Dekker een nieuw boek gepubliceerd: Zie hoe alles hier verandert, met als ondertitel: Het verloop van de gereformeerden.[8] Titel en ondertitel geven een belangrijke lijn in het boek aan. Hij richt zich in dit boek niet alleen op de grote Gereformeerde Kerken in Nederland (GKN), zoals die in de Protestantse Kerk in Nederland zijn opgegaan, maar loopt de kleinere kerken van gereformeerd belijden en de Gereformeerde Bond langs.
Dekker betoogt – met goed recht – dat levend geloof altijd in verandering is en om die verandering ook vraagt.[9] Hij denkt dan aan het gegeven dat nieuwe wetenschappelijke inzichten en ons daarmee samenhangend levensbesef spanning opleveren met wat en hoe we geloofden. We zien het om ons heen gebeuren dat mensen die tot voor betrekkelijk kort er een hele set van onwankelbare waarheden op na hielden, die nu ineens loslaten of inruilen voor een heel andere vorm van godsdienstige beleving. Hoe is dat nu gegaan en gaat het vandaag in wat wij wel ‘de gereformeerd gezindte’ noemen? Dekker brengt de verschillen in kaart door twee coördinaten te hanteren: ‘orthodoxie’ en ‘bevindelijkheid’. Je was ooit recht in de leer, maar inmiddels heb je dat losgelaten: grote delen van de GKN. Of je bent orthodox, nog altijd, stevig ook, maar niet bevindelijk, zoals de tot voor kort globaal gezegd kon worden van de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt (GKV). Of je bent met overtuiging allebei: de Gereformeerde Gemeenten. Dat hoef ik allemaal niet te benoemen, daar kunnen we ons voldoende bij denken.
Maar kun je ook niet ´orthodox´ en wél ´bevindelijk´ zijn? Nu, het is niet enkel een optie, Dekker ziet het gebeuren: ‘De belangrijkste verandering die zich in de afgelopen periode heeft voorgedaan wordt gevormd door het feit dat de leerstellingen en de belijdenisgeschriften een steeds minder belangrijke plaats in het gereformeerde geloofsleven innemen, zowel op het individuele als op het institutioneel-kerkelijke niveau.’[10] Er valt volgens hem dus een ontwikkeling waar te nemen dat mensen de steile leer de leer laten, en hun geloof vooral beleven als een diep aangesproken worden. Maar dat heeft zich losgezongen van een leerstuk als de verkiezing, zeg: de Dordtse Leerregels. Volgens Dekker ‘kan deze [bevindelijke, maar niet leerstellig orthodoxe] stroming wel eens de enige worden of zijn die karakteristiek is voor de huidige gereformeerde wereld.’[11]
Hij ziet deze spiritualiteit gestalte krijgen, maar denkt hij ook ze toekomst heeft? Misschien, maar dan dient die volgens Dekker wel de wending naar de verantwoordelijkheid in en voor deze wereld te maken, in het besef dat God ons er roept ‘meer dan het gewone’ te doen. Dat is iets om over door te denken en te praten. Het houdt in elk geval in dat je je traditie niet in doeken wikkelt en in de grond stopt. Er kan lucht bij, er vindt uitwisseling plaats, in de kerk, in jezelf, tussen het levensbesef van nu en de eigen traditie. En het is iets anders dan de vraag hoe ver je met de tijd mee kunt gaan zonder de traditie compleet los te laten.
God verdwijnt niet zomaar uit Jorwerd
Als ik nu ten slotte een poging doe een balans op te maken, eerst even iets over de herkomst van de ontwikkelingen waar we in staan. Het is altijd belangrijk goed na te gaan hoe dingen ‘werken’. God verdwijnt niet zo maar uit Jorwerd... Is het een soort natuurverschijnsel dat over ons heen spoelt? Nee, het is een samenspel van diverse factoren, en we zitten er zelf ook in. De ontwikkelingen in samenleving en cultuur spelen een rol, in de wetenschap ook. In Wageningen hoef ik niet te zeggen dat de manier waarop het ontstaan van de wereld langs de weg van evolutie druk uitoefent op onze godsdienstige beleving.
Als we het allemaal láten gebeuren kan het zo maar zijn dat – H. Berkhof bracht dat in de jaren tachtig van de vorige eeuw – het dogma van ons autonome zelf zich tussen God en ons schuift, met als gevolg dat het licht van Gods aangezicht verduisterd wordt en er een ‘godsverduistering’ optreedt.[12] Of – met het boek van H.W. de Knijff van enkele jaren geleden[13]: de tegenwoordigheid van geest, het kennend in de werkelijkheid staan, wordt opgegeven. De Knijff heeft het hier niet over afscheid van de traditie – welke dan ook –, maar over de capitulatie voor een manier van denken, waarin het menselijk subject ineenschrompelt. Althans, waar het gaat over het kennend en verantwoordelijkheid nemend in de wereld staan. De soms uitbundige beleving en het gericht zoeken daarvan staat daar dan compleet los van. Het gevaarlijke van onze tijd is al met al de emigratie uit de geschiedenis in combinatie met een onverhuld hedonisme.
Als wij dat laten gebeuren kan het liggen aan (1) een traditie, die niet reageert en verschijnselen van verstening vertoont, maar óók (2) aan onszelf. Omdat iedere traditie bestaat uit levende mensen die die traditie al dan niet in stand houden lijkt het me de aangewezen weg om bij onszelf te beginnen. Hebben we bewust of onbewust de keuze voor de eigen tijd gemaakt en verbazen we ons er vervolgens over dat onze traditie ons niets meer zegt? 

God zit de mens op de huid

Hoe dan ook, de traditie optuigen of nog wat vaster in de grond verankeren lijkt me geen oplossing te bieden. Het zich ingraven in de traditie is een veel beproefde weg, maar de uitkomst is altijd dat wat je wilde vasthouden je ontglipt. Het leven is niet maakbaar, ook het leven in de traditie niet. Het hoeft ook niet. Als we weet hebben van Hem die ons zoekt, tot Hij ons vindt in Christus, en ons leven terugbrengt in het daadwerkelijk horen naar Hem, kunnen we tot onze verbazing zomaar mensen worden die de woestijn tot een oord van bronnen maken en opleven als de milde regen van boven hen overdekt. Dekker denkt dat het orthodoxe zijn tijd gehad heeft. Het hangt er volgens mij van af wat je orthodox noemt.
Wat ik om me heen merk, is dat spreken over de verkiezing afkeer en verzet oproept. Het ruikt naar determinisme. Maar als je ziet hoe bij Luther God de mens op de huid zit, en die mens laat ervaren dat het genade is om genade te ontvangen, dan is dat natuurlijk de kern waar het om gaat. Die bron – daar gaat het om. Geen ‘bakken’ dus, gigantische waterreservoirs, om daarin levend water op te slaan. Vroeg of laat barsten ze en loopt het water eruit weg. Naar de ‘Bron’ dus! Ja, Luther heeft gelijk, wij hoeven het geloof – en dus ook de traditie – niet met touwtjes en elastiekjes bij elkaar te houden; het is vol Bijbel om ons heen, luister en kijk maar.

 

Prof. dr. G.C. den Hertog is hoogleraar systematische theologie aan de Theologische Universiteit Apeldoorn.

 


 

  1. G. Höver, G.G. de Kruijf, O. O’Donovan & B. Wannenwetsch, Die Familie im neuen Europa. Ethische Herausforderungen und interdisziplinäre Perspektiven, Münster 2008; Ned. vert. in: G.G. de Kruijf & P. Schaafsma, Meer dan een optelsom. Kanttekeningen bij de waarde van het gezin, Kampen 2008.
  2. ‘Het is ook pas in de moderniteit dat mensen ten volle beseffen dat ze in tradities leven en wel noodzakelijk in een traditie. Het concept traditie is verbonden met het moderne historische bewustzijn van de particulariteit en contingentie van tradities.’ (Herman De Dijn, Religie in de 21ste eeuw. Kleine handleiding voor voor- en tegenstanders, Kapellen / Kampen 2006, 25.
  3. WA 49, 434, 16-19: ‘unser Haus, Hof, Acker, Garten und alles
  4. ist voll Bibel, da Gott durch seine Wunderwerke nicht allein predigt, sondern auch an unsere Augen klopft, unsere Sinne rührt und uns zugleich ins Herz leuchtet’ (geciteerd bij: Oswald Bayer, Zugesagte Gegenwart, Tübingen 2007, 3).
  5. Uitvoeriger heb ik hierover geschreven in: ‘... Hij is het die ons zijn vriendschap biedt ... De plaats van de triniteit in de kennis van God in Boek I van de Institutie van Calvijn’, in: G.C. den Hertog, H.R. Keurhorst & H.G.L. Peels (red.), Triniteit en kerk. Bundel ter gelegenheid van het afscheid van prof.dr. A. Baars als hoogleraar Praktische Theologie aan de Theologische Universiteit Apeldoorn, Heerenveen 2014, 76-88.
  6. C. van der Kooi, Als in een spiegel. God kennen volgens Calvijn en Barth. Een tweeluik, Kampen 20054, 34.
  7. Vgl. J.T. Bakker, ‘In Christus: verzoening als levensvorm’, in: J.T. Bakker, Geloven vragenderwijs, Kampen 1981, 160.
  8. Vgl. A.J. Kunz, Als een prachtig boek. Nederlandse Geloofsbelijdenis artikel 2 in de context van de vroegreformatorische theologie, Zoetermeer 2013, voor Calvijn, 290vv.
  9. Gerard Dekker, Zie hoe alles hier verandert. Het verloop van de gereformeerden, Utrecht 2016.
  10. Dekker, Zie hoe alles hier verandert, 74.
  11. Dekker, Zie hoe alles hier verandert, 139.
  12. Dekker, Zie hoe alles hier verandert, 141.
  13. H. Berkhof, ‘Kerken aan verwarring ten prooi. Engagement en identiteit in een tijd van Godsverduiste­ring’, Trouw 1 april 1988: ‘Zoals de maan bij tijden zich tussen de zon en de aarde schuift, zo verduistert het dogma van de autonomie van de mondige mens (“Verlichting” gehe­ten!) het licht van God.’
  14. H.W. de Knijff, Tegenwoordigheid van geest als Europese uitdaging. Over secularisatie, wetenschap en christelijk geloof, Zoetermeer 2013.