Het einde van een gelovige uitzondering?

Amerika zal niet het pad van seculier Europa volgen

Bijna ieder onderzoek naar de relatie tussen godsdienst en moderniteit komt terecht bij de vermeende uitzonderingspositie van de Verenigde Staten. Amerika dient in deze discussies als tegenvoorbeeld van de secularisatiethese, die beweert dat de rol van religie in een moderne samenleving afneemt.

 

 

 

Wetenschappers en journalisten dragen voorbeelden aan van zowel de afnemende als de toenemende invloed van religie in Amerika. Voorbeelden van de eerste trend geven Russel Shaw’s, American Church: The Remarkable Rise, Meteoric Fall, and Uncertain Future of Catholicism in America en Diana Butler Bass’Christianity After Religion: The End of Church and the Birth of a New Spiritual Awakening  (beide uit 2013 ). Tegengeluiden zijn te vinden in God is Back: How the Global Revival of Faith is Changing the World van twee redacteuren van The Economist. Ook filosofen hebben zich over het fenomeen gebogen. In zijn veelgeroemde boek Een seculiere tijd heeft de Canadese filosoof Charles Taylor seculariteit onderverdeeld in drie concepten: het onderscheid met het heilige, het streven naar een neutrale publieke zone apart van het geestelijke, en de moderne opvatting dat men zich het goede leven prima zonder het bovennatuurlijke kan voorstellen. Deze laatste voorstelling heeft zich in Europa sterker geworteld dan in Amerika. Dat is geen wetmatigheid, maar het gevolg van een keuze.
Onder godsdienstsociologen is al heel lang aandacht voor het contrast tussen een seculier Europa en een religieus Amerika. Aan beide zijden van de Atlantische Oceaan bestempelen onderzoekers de overkant als de uitzondering en hun eigen kant als de standaard. Ze geven daar institutionele en sociaal-economische verklaringen voor, door te wijzen op de relatie van de kerk ten opzichte van de staat, de mate waarin godsdienst een plaats in het onderwijssysteem krijgt en de toetreding van vrouwen op de arbeidsmarkt, waardoor de geloofsoverdracht aan kinderen in het gezin afneemt. Daarnaast spelen incidentele factoren een rol zoals identiteitsbeleving, organisatie en inspanningen om met gebruik van populaire cultuur de volgende generatie te binden.
In het verlengde van de twee perspectieven op de Amerikaans-Europese tegenstelling liggen de verwachtingen voor de toekomst. De verwachting dat Amerika in de voetsporen van Europa zal treden door een afnemende betekenis van godsdienst voor de samenleving lijkt te worden bevestigd door klachten uit Amerikaanse christelijke kring over de toenemende druk op het christendom in de publieke ruimte. Hoe moeten we deze beweringen wegen en is er iets van deze trend terug te vinden in de Amerikaanse presidentsverkiezingen? Deze twee vragen staan centraal in deze bijdrage. 

Wetenschappelijke en politieke belangen
De antwoorden op deze vragen hebben meer dan alleen wetenschappelijke waarde. De ‘winnende’ trend levert ook politiek kapitaal op voor de betreffende partij. Het beschrijven van de verschijnselen heeft normatieve kracht, zowel in de vraagstelling als in de resultaten. Een hoge graad van religiositeit in een modern land zet een standaard waaraan de minderheid zich moet aanpassen en omgekeerd. Als het aanhangen van een religieuze overtuiging normaal is (in Amerika), behoeven religieuze uitingen in het openbaar geen rechtvaardiging. Dat werkt over grenzen heen. Gelovigen in Europa verwijzen naar Amerika’s religieuze situatie om hun eigen positie te versterken en omgekeerd doen Amerikaanse agnosten dat ook.
  De Amerikaanse godsdienstsocioloog Robert Wuthnow heeft in zijn boek Inventing American Religion de belangrijkste bron voor het bepalen van trends, opiniepeilingen, onder de loep genomen. De polls zijn niet slechts graadmeters van publieke gevoelens, maar ze construeren die ook. Het uitgangspunt van deze peilingen is dat gelovigheid te meten is. Zo nemen gegevens over aantallen en aandeel van gelovigen de plaats in van inhoudelijke karakteriseringen van overtuigingen als aanduiding van geloof. De resultaten verlenen een feitelijke basis aan allerlei activisten die over dit onderwerp discussiëren. Nog afgezien van de bezwaren die aan de representativiteit en objectiviteit van peilingen kleven, definieert een peiling ook wat als werkelijkheid wordt gezien. Zo kan geloofsaanhang geloofsinhoud verdringen, en de kwantiteit van geloofsuitingen in plaats komen van de kwaliteit.
Dat uitgangspunten en perspectief de interpretatie en de resultaten van onderzoek/peilingen beïnvloeden is niets nieuws, zoals de discussie over religie in Amerika aantoont. Al twee eeuwen lang verwachten Europeanen dat Amerika snel zal vervallen tot een seculiere samenleving, ook al beklemtoonden Amerikaanse historici steeds dat de vitaliteit van de godsdienst in de Verenigde Staten te danken was aan de afwezigheid van Europese feodale structuren en staatskerken.
De historicus Thomas Howard legde uit dat de Amerikaanse en de Franse revoluties soortgelijke vrijheden nastreefden, maar dat het Amerikaanse bevrijdingsproces religie verbond aan moderniteit en het Franse die twee scheidde. Beide constructies brachten een ‘groot verhaal’ voort, geografisch gescheiden ‘grand narratives’. Of men in Europa nu behoudend of vooruitstrevend was, het oordeel over de Amerikaanse oplossing om vrijwillige religieuze verbanden volop ruimte te gunnen was negatief. Conservatieven vreesden dat het ontvlechten van kerk en staat tot chaos en anarchie zou leiden. Godsdienstvrijheid zou geestelijke verwarring veroorzaken. Protestanten konden zich alleen een Amerika voorstellen dat Europese structuren liet verkruimelen, met onverschilligheid als uitkomst. Rooms-katholieken vreesden voor een opbloei van afwijkingen van de rechte leer in dit relativistische klimaat dat eigen oordelen aanmoedigde.
Godsdienst en burgerlijk gezag: soms tegengesteld, soms bondgenoten
Deze negatieve verwachting van het lot van godsdienst in Amerika is een vast bestanddeel van het Europese anti-amerikanisme geworden. Al in de vroege negentiende eeuw verhinderde het wereldbeeld van Europese commentatoren een evenwichtige kijk op godsdienst in Amerika. Sterker nog, ze wilden Amerika seculariseren. Howard wijst op een sterk structureel verschil met de Europese situatie, die gevormd werd door dwang. De bevoorrechte kerken in Europa waren geen producten van principes, maar van onderhandelingen tussen katholieken en protestanten, waardoor regionale geloofsmonopolies ontstonden die met geweld in stand werden gehouden. De Amerikaanse situatie scheidde juist religieuze instellingen van de politieke orde, terwijl het geloof een belangrijke kracht bleef in de politieks. Godsdienst en burgerlijk gezag waren soms tegengesteld en soms bondgenoten. Europese commentatoren vonden dat de zwakke Amerikaanse staat te veel ruimte aan godsdienst bood.

Pluralisme en vitale godsdienstigheid
De levendige staat van de godsdienst in Amerika is voor Amerikaanse sociologen de aanleiding geweest om naar een algemeen verband tussen pluralisme en religieuze vitaliteit te zoeken. Aanhangers van een negatieve visie beweren dat toenemende religieuze concurrentie alle exclusieve religieuze claims ondermijnt, waardoor steeds minder mensen daarin investeren. De positieve variant komt voort uit het marktdenken dat ervan overtuigd is dat meer concurrentie leidt tot grotere betrokkenheid bij religieuze activiteiten. Uiteindelijk bleek dat er op basis van Amerikaanse gegevens geen algemeen geldende uitspraken gedaan kunnen worden voor een positieve relatie tussen concurrentie en betrokkenheid, al kan dit verband wel in individuele gevallen gelegd worden.
De onderzoeken ontberen nauwkeurige indicatoren om die relatie aannemelijk te maken. Het aantal kerkelijke gemeentes van een bepaalde soort of de omvang van een religieuze gemeenschap zegt niets over de diversiteit, noch is het veranderen van kerkgenootschap een teken van vitaliteit. Dat hangt namelijk  af van de spreiding en de bevolkingsdichtheid. De situatie in het naoorlogse Europa toont aan dat ook in katholieke landen als Ierland, Polen, Oostenrijk of Italië de religieuze betrokkenheid groot kan zijn. In andere landen werd religieuze betrokkenheid gestimuleerd door zendingsdrang of angst voor elkaar. Toch is de religieuze geschiedenis van de VS op basis van lidmaatschapscijfers tot kroongetuige benoemd voor de positieve relatie tussen concurrentie en vitaliteit. Maar lid zijn van een kerk en actief meedoen zijn twee verschillende zaken. Op zijn best is Amerika uitzonderlijk, maar zeker geen bewijs voor een universeel patroon. Noch bieden resultaten uit het verleden garanties voor de toekomst.
Een gemengd Europees-Amerikaans team onder leiding van de Amerikaanse godsdienstsocioloog Peter Berger relativeert de verschillen tussen Amerika en Europa nog verder: regionale variaties in elk continent weerstaan algemene uitspraken. Ook hij geeft aan dat de politieke belangen van de uitkomst van deze discussie groot zijn. In de verdeelde moderne wereld is het opportuun om de gedeelde waarden van de VS en Europa te versterken in plaats van de verschillen tegen elkaar uit te spelen. Bergers team beweert ook dat de ‘culture war’, de strijd om de identiteit van Amerika, die vaak in termen van gelovig-seculier werd uitgevochten, meer verdeeldheid suggereert dan er in werkelijkheid is. In een polariserend tweepartijenstelsel zetten de meer radicale activisten in beide geledingen de toon, waardoor de grote middengroep onzichtbaar blijft. Het waren bovendien eerder de neo-conservatieven (vaak seculier) die de behoudende economische toon zetten dan de gelovigen. Maar zijn deze observaties nog geldig voor de meest recente periode? 

Olie op het vuur
Met de waarschuwing van Whutnow in ons achterhoofd kunnen we te rade gaan bij Marc Chaves, hoogleraar sociologie en religie aan Duke University. Hij benutte de General Social Surveys, opiniepeilingen die sinds 1972 zijn gehouden, en de uitvoerige National Congregations Study, uitgevoerd in 1998, om de belangrijkste trends aan te geven. Zijn conclusie is dat geloven in Amerika niet in een vrije val is geraakt, maar vrij constant is gebleven en sinds het midden van de jaren negentig aan het dalen is. De lange-termijntrend geeft aan dat 35-40 procent van de Amerikaanse bevolking zich identificeert met een geïnstitutionaliseerde godsdienst. Toch is er sprake van een voorzichtige kentering in de afgelopen vier decennia, waarin georganiseerde religie terrein verliest. Chaves trekt die conclusie uit zeven parallelle ontwikkelingen: grotere acceptatie van diversiteit, vermindering van sterke exclusieve overtuigingen, zoals een letterlijk lezen van de Bijbel, afname van deelname aan godsdienstige activiteiten, ploeterende gemeentes, argwaan jegens religieuze leiders als gevolg van de schandalen rond tv-dominees en het misbruik in de katholieke kerk, leegloop van modernistische kerken en oplopende spanningen tussen de traditionele en zich aanpassende vleugels van het christendom. Deze verschuivingen vormen geen autonoom proces, maar zijn verbonden met andere sociale ontwikkelingen, zoals immigratie, mobiliteit en politieke verschuivingen.
Behoudende kerken hadden een hoger weerstandsvermogen tegen deze trends en sinds de opkomst van religieus rechts in de jaren zeventig zijn godsdienstigheid en politiek conservatisme vereenzelvigd. Deze associatie wekte de indruk dat de macht van religie groeide, terwijl dit maar voor een bepaalde verschijningsvorm gold. Ook de opkomst van megakerken en hun uitstraling suggereerde religieuze groei, maar op een gegeven moment hadden die hun hoogtepunt bereikt.
  Aan de behoudende kant gooien commentatoren olie op het vuur door te waarschuwen voor de Amerikaanse overheid die stelselmatig christelijke waarden uitholt door een gedwongen zorgverzekering die abortus faciliteert, een frontale aanval op het christelijk geloof op universiteiten, het opdringen van het homohuwelijk, etc. Alan Noble, universitair docent Engels aan Oklahoma Baptist University, gelooft niet in die slogan en ziet daarin een evangelisch vervolgingscomplex dat gevoed werd door eschatologische romans, zoals de Left Behind-serie en -films, en geïnspireerd was door bijbelteksten over de centrale plaats van lijden en vervolging. Met een schuldgevoel over eigen luxe en comfort is er een beweging gaande die de authenticiteit van het geloof wil bewijzen door onderdrukking te verheerlijken als tegenkracht tegen gemakzucht. Noble waarschuwt gelovigen ertegen vervolging te zoeken om de echtheid van hun geloof te bevestigen, omdat het niet kies is om als christen een slachtofferrol op te eisen in een land met zoveel godsdienstvrijheid en privileges. De bron voor deze trend, die voor buitenstaanders makkelijker te identificeren is dan voor Amerikanen, is het diepgewortelde wantrouwen tegen een centrale overheid. In een ernstig gemankeerd politiek stelsel waar wetgevers elkaar in een houdgreep houden, een klimaat waarin de tegenpartij ervan wordt beschuldigd doelbewust het land naar de afgrond te leiden en met mediabedrijven die verschillen en extremen uitvergroten in plaats van ze te nuanceren, kan deze verbeelde achterstelling de spanning laten oplopen. Een rij van presidentskandidaten, van Mike Huckabee tot Ted Cruz, speelde hierop in.

Het evangelicale electoraat
Want wat in de verkiezingsstrijd van 2016 het eerste opvalt, is dat godsdienstige vraagstukken een ondergeschikte plaats innemen in vergelijking met voorgaande edities. Het Republikeinse presidentschap van George W. Bush leek de overwinning van de evangelicalen die hem overtuigend steunden. Onder Obama is die onvoorwaardelijke steun onder links-evangelicalen wat afgebrokkeld, maar van een trendbreuk was nog geen sprake. De Democraten hadden last van de ‘God-gap’, de opvatting dat zij de seculiere partij waren, ook al waren hun presidentskandidaten keurig lid van een (meestal wat modernere) kerk. De strijd om culturele waarden was overzichtelijk en de evangelicalen leken de sleutel voor verkiezingsoverwinningen in handen te hebben. Dat was het verhaal van de eerste vijftien jaar van deze eeuw. Nu speelt geloof een ondergeschikte rol, aangezien Donald Trump daar weinig in geworteld is. De evangelicalen zijn dan ook verdeeld over zijn kandidatuur. De voorstanders wijzen op de bevoegdheid van de president om kandidaten voor te stellen voor vacatures in het Hooggerechtshof, wat de kans biedt om de behoudende vleugel (die abortus en stamcelonderzoek aan banden kan leggen) in dit Hof te versterken. De tegenstanders wijzen op Trumps levenswandel, die verre van onbesproken is door zijn echtscheidingen en investeringen in de gok- en entertainmentindustrie.
Commercialisering slokt alle andere normen op
   Intellectueel historicus Andrew Hartman concludeert in zijn recente analyse van de ‘culture wars’, dat de jaren zestig weliswaar een enorme emancipatiebeweging in gang zetten die het land ernstig verdeelde, maar dat de standpunten niet statisch zijn. Veel onderwerpen waartegen de traditionelen zich in eerste instantie verzetten, zijn schoorvoetend aanvaard: het homo-huwelijk, vrouwenrechten, multiculturalisme. Maar de echte winnaar van de tweekamp acht hij het kapitalisme. Hij argumenteert dat het echte strijdpunt niet is of er te veel of te weinig alternatieve gezichtspunten in de menswetenschappen mogen worden ingebracht, maar of ‘arts and humanities’ zelf nog wel onderwezen moeten worden. Als economische succesverhalen als het boek Winning van de voormalige topman van General Electric Jack Welch de norm worden en economische flexibilisering de samenleving verder fragmenteert en atomiseert, is dat een ernstiger bedreiging voor de gemeenschappelijke waarden van de samenleving (solidariteit en zorg voor elkaar) dan secularisatie, volgens Hartman. Commercialisering van de cultuur (en godsdienst) slokt alle andere normen op. Ook al komt de naam Trump in zijn boek niet voor, het is niet moeilijk om Donalds egocentrische houding als verpersoonlijking van Hartmans analyse te zien.
Electoraal loopt het aandeel van blanke christelijke kiezers sterk terug en dat baart de Republikeinse Partij zorgen. Het Pew onderzoekscentrum voor religie heeft in een recent onderzoek gemeten dat de aanhang van het christelijk geloof per leeftijdscategorie afneemt: van 85% onder de groep van 70 jaar en ouder naar 56% van de jongvolwassenen. Onder de oudste groep identificeert 52% zich met evangelicale of traditionele kerken, onder jongeren van 25 jaar en jonger rond de 30%. Er is dus een erosieproces aan de gang onder jonge christenen. Dat geldt evenzeer voor de katholieken, die van 24 naar 16% afnemen. Op de achtergrond rukt de niet-aflatende echtscheidingsgolf gezinnen uit elkaar, zet zo de geloofsoverdracht onder druk en verzwakt de organisatie van kerken, die al krimpen door dalende geboortecijfers.
Toch moeten we hier ruimte maken voor nuance. Jonathan P. Hill, socioloog aan Calvin College, verwijst naar opmerkelijk constante cijfers voor wekelijks kerkbezoek in de leeftijdscategorie 18- tot 29-jarigen, dat zich in de afgelopen veertig jaar rond de 13% handhaaft. Dezelfde constante cijfers voor deze groep zijn er in antwoord op de vraag naar dagelijks gebed (41%) en sterke identificatie met het protestantse geloof (16%). Jongvolwassenen die weinig ter kerke gaan, onregelmatig bidden en zich niet zo sterk met de protestantse traditie verbonden voelen, verliezen sinds het jaar 2000 de band met kerk en geloof in rap tempo, zoals de grafieken laten zien. Dit verlies is een gevolg van het doorsijpelen van meer (onderlinge) acceptatie en meer primaire relaties tussen verschillende tradities, waardoor het profiel van een geloofsgemeenschap en het voordeel om daarbij te horen, vermindert. Dit proces is vooral zichtbaar onder Amerikaanse katholieken, waar het aantal gelovigen die wekelijks de mis bijwonen, tussen 1970 en 2010 halveerde van 60 tot 30%.
   Theologe Linda Mercadante vond geen atheïsme, maar een alternatieve ‘theologie’ onder de categorie ‘Nones’, de respondenten die zich niet identificeren met een herkenbare religieuze traditie, maar zichzelf wel spiritueel noemen. Deze groep laat in religieuze peilingen de sterkste groei zien en is, volgens Mercadante, wel degelijk bezig met theologische zingeving, die vaak een karikatuur van de christelijke Godsvoorstellingen verwerpt, maar nog overal echo’s van die traditie laat horen.
Socioloog Chaves toonde zich bewust van het gevaar dat de onderzoeken naar ontkerkelijking ingezet kunnen worden om een politieke agenda te steunen. Hij vond geen redenen om aan te nemen dat de langzame neerwaartse trend spoedig zal kenteren en verbindt daar een hoopgevende en een bezorgde verwachting aan. Deze trend zou kunnen leiden tot een hogere acceptatiegraad van verschillen, wat de samenleving sterker zou maken. Maar er loert ook een gevaar: ruwweg de helft van het sociale kapitaal dat nodig is om de samenleving goed te laten functioneren en bij elkaar te houden, is afkomstig van georganiseerde religieuze instellingen. Als deze functie verdwijnt zonder dat er iets voor in de plaats komt, lijdt de samenleving ernstige schade.

Een uitzondering
Uit al deze analyses, onderzoeken en overwegingen kan de conclusie getrokken worden dat het centrum van christelijk Amerika stand houdt, maar dat de randen van het geloof snel afbrokkelen. De alarmistische geluiden over het einde van christelijk Amerika worden eerder veroorzaakt door een demografische verschuiving door vergrijzing en immigratie die volgens statistici in de komende twintig jaar het blanke deel van de bevolking onder de helft doet zakken. Die trend is onvermijdelijk: de blanke protestanten, die vier eeuwen lang de politieke dienst hebben uitgemaakt, verliezen terrein. En dit verliesgevoel zou heel goed de aantrekkingskracht van Trump kunnen verklaren. Volgens opiniepeilers (je ontkomt er niet aan), staat veiligheid bovenaan de politieke agenda, met als thema’s terrorisme, wapenbezit en immigratie. (Abortus als issue valt buiten de top tien, ook onder evangelicale kiezers.) Dat gevoel van onveiligheid zou ook heel goed de voedingsbodem kunnen zijn van de 70% van de blanke evangelicalen die aangeven dat zij net zo gediscrimineerd worden als andere groepen. Die impressie wordt dus eerder gevoed door een gevoel van onveiligheid en het publieke debat (media en polls) dan door feitelijke inperkingen of een objectief grote afname van het aantal christenen. Dat de presidentsverkiezingen deze keer beheerst worden door het thema veiligheid leidt ertoe dat de bezorgde christenen ertoe neigen voor Trump te stemmen.
De vraag is of deze trends ook iets zeggen over de relatie tussen godsdienst en moderniteit in Amerika. De trends geven niet aan dat het einde van een christelijk Amerika aanstaande is; de religieuze instellingen verzwakken, maar de basisstructuur wordt niet aangetast. In ieder geval zal Amerika niet het pad van Europa volgen, want de uitgangsposities zijn daar te uiteenlopend voor. Bovendien hebben veel Amerikanen, of ze geloven of niet, naast alle kritiek op kerk en geloof ook een uitgesproken waardering voor de kracht van het geloof en de positieve doorwerking ervan. Dat is vooral te zien in de zwarte en migrantenkerken (ja, de raciale scheidingslijn is nog nauwelijks doorbroken). Door meer variatie in geloofsuitingen neemt de druk op historisch gegroeide vanzelfsprekendheden en machtsverhoudingen toe, niet in navolging van Europa, maar met een eigen traject dat geen reden geeft om de plaats van Amerika in het secularisatiedebat te herzien. Vanuit Europa gezien blijft Amerika een uitzondering, maar in wereldperspectief is die plaats eerder van toepassing op Europa.

Dr. J.L. Krabbendam is als historicus verbonden aan het Roosevelt Study Center in Middelburg, onderzoekscentrum voor Amerikaanse geschiedenis.

 

Geraadpleegde literatuur: 

Peter Berger, Grace Davie en Effie Fokas, Religious America, Secular Europe? A Theme and Variations (Alderhot/Burlington VT: Ashgate, 2008).

Marc Chaves, American Religion: Contemporary Trends (Princeton: Princeton University Press, 2011).

Mark Chaves en Philip S. Gorski, “Religious Pluralism and Religious Participation,” Annual
Review of Sociology 27 (2001): 261–281.

Andrew Hartman, A War for the Soul of America: A History of the Culture Wars (Chicago: University of Chicago Press, 2015).

Jonathan P. Hill, Emerging Adulthood and Faith (Grand Rapids: Calvin College Press, 2015).

Thomas Albert Howard, God and the Atlantic: America, Europe, and the Religious Divide (New York: Oxford University Press, 2011).

Robert P. Jones, The End of White Christian America (New York: Simon and Schuster, 2016).

Linda Mercadante, Belief Without Borders: Inside the Minds of the Spiritual but not Religious (New York: Oxford University Press, 2014).

Kevin M. Kruse. One Nation Under God: How Corporate America Invented Christian America (New York: Basic Books,2015.

John Micklethwait en Adrian Wooldridge, God is Back: How the Global Revival of Faith is Changing the World (New York: Penguin, 2009).

Alan Noble, “The Evangelical Persecution Complex: The Theological and Cultural Roots of a Damaging Attitude in the Christian Community,” The Atlantic, 4 August 2014.

Pew Research Center 2014 Religious Landscape Study.

US News and World Report  http://www.usnews.com/news/articles/2016-07-19/the-declining-influence-of-white-christian-america-in-charts.

Robert Wuthnow, Inventing American Religion: Polls, Surveys, and the Tenuous Quest for a Nation's Faith (New York: Oxford University Press, 2015).