Voltooid leven of vervuld leven

Bijbelschets n.a.v. het danklied van Hizkia

Het gaat in onze dagen in het publieke debat vaak over ‘voltooid leven’. In de Bijbel en in het christelijk geloof wordt gesproken van ‘vervuld leven’. Twee woordparen die staan voor twee werkelijkheden. De actuele discussie over hulp bij levensbeëindiging voor mensen die hun leven voltooid achten, maakt dit onontkoombaar helder. ‘Voltooid leven’ staat voor een werkelijkheid waarin de menselijke zelfbepaling, zelfontplooiing, zelfbeperking en menselijke interactie sturend zijn. ‘Vervuld leven’ verwijst naar onze werkelijkheid als Schepping en daarmee principieel open vanuit God (openbaring) en open naar God (geloof en gebed). Twee werkelijkheden die elkaar ontmoeten in die ene wereld, waarin wij samen leven. Als iets steeds helderder wordt is het dit wel.

‘Barmhartigheid is voor mij een heel belangrijk woord’, hoorde ik minister Schippers voor Radio 1 zeggen in een toelichting bij haar voornemen om de wetgeving ten aanzien van euthanasie te verruimen. Het gaat om hulp bij een menswaardige levensbeëindiging voor hen die daar zelf om vragen. Uiteraard ‘na zorgvuldige weging’. Ik twijfel niet aan de intentie van de minister als zij dit laatste onderstreept. Een nieuw gilde van eigentijdse pastores van de Vereniging voor Vrijwillige Levensbeëindiging zal worden opgeleid om deskundig en met empathie mensen terzijde te staan die ‘klaar zijn met leven’. In talkshows op tv komen zij zelf aan het woord: hoogbejaarde mannen en vrouwen, die aangeven hoe belangrijk het voor hen is dat zij zelf kunnen beschikken over hun leven en dus ook over hun levenseinde. ‘Wie kunnen beter bepalen dat het genoeg is, dan zij zelf?’ Een argument waar je geen speld tussen kunt krijgen, vindt een meerderheid van de Nederlandse bevolking, zo blijkt uit peilingen. Ik had dat niet anders verwacht. Het morele kompas van een Vereniging voor Vrijwillige Levensbeëindiging is dat van de menselijke zelfsturing en zelfbepaling. Het past naadloos bij een in meerderheid seculiere samenleving, die de onze is.
Toch moet ik zeggen dat het beroep van de minister van Volksgezondheid op een kernwoord uit de traditie van genadige naastendienst wel bij mij haakte! Wie barmhartigheid gebruikt voor onderling begrip en medelijden in de laatste fase van het leven, moet goed beseffen dat het woord barmhartigheid hier voor het eerst in de traditie van dit bijbelse grondwoord  gebruikt wordt in louter horizontale zin.  Wij zijn hier getuige van een omkering van fundamentele waarden. Schippers en ik leven wel in dezelfde wereld, maar niet in dezelfde werkelijkheid. 


Een andere werkelijkheid
Wij leven als christenen in een andere werkelijkheid dan de grote meerderheid van onze seculiere tijdgenoten, tot vaak in de nauwste kring van familie en vrienden toe. Dat is natuurlijk niet nieuw. Wie gedoopt is in Christus’ dood en opstanding weet of moet weten dat dat zo is. Alleen was dat bewustzijn nogal weggezakt. In het corpus christianum en de volkskerk, en in de zuil hoefde je dat ook niet zo bewust te zijn. Op de Bible Belt kun je bij volle kerken nog denken dat dat nog niet hoeft.  hoeft. Dat lijkt mij een vergissing. Veel moderne en postmoderne christenen en theologen zijn aan de andere kant naar eigen zeggen net zo geseculariseerd als ieder ander. Zij leven als christen helemaal niet in een andere werkelijkheid. Zij zien dat ook niet direct als een probleem. In elk geval ben ik mij toenemend bewust hoezeer het waar is: als christenen leven wij in een andere werkelijkheid.
Niet in een andere wereld. Ik meen heel goed te weten in wat voor wereld ik leef, en wat de problemen zijn waar wij allen mee te maken hebben. Ook als het gaat om leven en dood, om vragen van medische technologie, en om het probleem van uitgestelde dood en langgerekt sterven. Ik kan en ik wil daar een goed gesprek over voeren met mijn seculiere tijdgenoot. Ik leef ook niet in een andere tijd, in een soort heimwee naar de jaren-vijftig, toen alles nog zo overzichtelijk was. Die tijd dat de longontsteking als ‘the old man’s friend’ betekende dat veel van de huidige vragen gewoonweg niet aan de orde kwamen, die tijd is echt voorbij.
Maar – ik leef in een andere werkelijkheid. Daarmee bedoel ik meer dan een gevoel van vervreemding. Dat is het ook. Wanneer ik steeds vaker de uitnodiging hoor om bij de uitvaart of crematieplechtigheid ‘het leven te vieren’, bij een goed glas wijn en een hartige versnapering, dan overvalt mij een intense treurigheid. En wanneer ons onlangs verzocht werd om bij de crematieplechtigheid ‘iets fleurig roods op te spelden’, dan voel ik mij inderdaad vreemdeling. Ik kan er niet aan wennen, en ik geloof van die fleurigheid helemaal niets. Op zulke momenten ervaar ik vooral hoe waar het is dat ik in een andere werkelijkheid leef. Als christen. Ik leef in de werkelijkheid van God, van Christus en van de Geest. En dat is een andere werkelijkheid dan de werkelijkheid zonder God, zonder Christus en zonder de Geest. Het gaat over diezelfde wereld en al wie daarop wonen, over leven, geschiedenis maken, lijden en sterven dat wij mensen delen. Maar het is niet dezelfde werkelijkheid.  Ik voel dat (heel sterk) in deze maatschappelijke discussie rond de wens tot, ja: het recht op vrijwillige levensbeëindiging bij voltooid leven. Dat is natuurlijk niet verwonderlijk. Bij het nadenken over geboorte en dood wordt helder hoe wij weten wie wij zijn, hoe wij denken over waar wij vandaan komen en waar wij naartoe gaan.

Vervuld leven
Het danklied van Hizkia lees ik als getuigenis van een vervuld leven. “HERE, bij deze dingen leeft men en in dit alles is het leven van mijn geest.” Hizkia is bepaald niet klaar met leven. “De levende, de levende, die zal U loven, gelijk ik heden doe.” De gedachte dat wij bij de begrafenis het leven zouden vieren, is hem geheel vreemd. Het graf is een plaats van ontbinding en akelige stilte. Daar valt niet veel te lachen of te vieren. Het danklied van Hizkia gaat over een andere werkelijkheid, over leven en sterven in een andere werkelijkheid. Vijf dingen wil ik onderstrepen in dit lied van na de crisis.
Ten eerste houdt Hizkia vast wat hij in de crisis heeft doorgemaakt en geleerd heeft aan het leven als lijden. In de kracht van het leven werd hij geveld door een ziekte tot de dood. De angsten van het doodsrijk ervaren: vier graden verhoging en een mens is niet meer dan een piepend vogeltje. God is ver weg, en als mens is hij afgesneden van het echte leven. Dat gaat verder, en jij doet niet meer mee. Van die ervaring heeft hij geleerd. Het leven als lijden heeft hij geleefd met God. Nu hij weer gezond is en levenstijd heeft, is ook dat Gods werk. Dat is het tweede: ‘Ú hebt mij gezond gemaakt en mij genezen.’
En in die nieuwe fase van zijn leven gaat het geleerde leven mee. Dat is het derde: ‘Zie, tot vrede, tot shalom, is de bitterheid voor mij bitter geweest.’ ‘Het is goed voor mij verdrukt te zijn geweest’, zegt de dichter van Psalm 119. Door de diepte heen ben ik gelouterd, veranderd. Hizkia heeft geleerd aan het leven als lijden. ‘U hebt mijn ziel liefdevol omhelsd, van het graf van de ontbinding vandaan gehaald.’ In de diepte vond hij God aanwezig. In de ervaring van Gods afwezigheid heeft hij Hem opnieuw gevonden. Dat is het vierde inzicht. En ten slotte, en niet het minst: ‘U hebt al mijn zonden achter Uw rug geworpen.’ Als God iets achter zijn rug werpt, dan is het ook werkelijk weg, verdwenen, doet het ook niets meer. Het is het meest intieme beeld voor vergeving. Bij God mag een mens werkelijk de tocht opnieuw beginnen, van zonden vrij. In Jesaja 38 is niet iemand ‘gelukkig weer boven-Jan’; hier spreekt een veranderde man.
Kortom – het leven in zijn nood en in zijn vreugde, in de pijn en in de redding, in de ziekte en de genezing: dat leven is leven ‘met God’. Dat is vervuld leven.

Met dit leven nooit klaar
Zo’n van God vervuld leven is nooit klaar. Dat woord past daar niet bij. Er is in de Bijbel en de christelijke geloofstraditie een diep besef van de relativiteit van de doodsgrens, en een diep besef van de eenheid van de werkelijkheid van God ‘daarboven en hier beneden’. Leven dat gestempeld is door geloof, hoop en liefde kan niet stuk. Het gaat in zijn essentie door: Geloof en hoop houden op, maar de liefde blijft. Zoals God die Liefde is, eeuwig is, zo ook wie in de liefde van God geborgen is. Daarom hoeven wij het aardse leven ook niet eindeloos en onnodig te rekken. Daarom voeren ook wij over de zorg voor het leven en een waardig levenseinde, een verantwoordelijk gesprek, wetend van de vragen die moderne medische technieken met zich meebrengen. Maar binnen een andere werkelijkheid, dat wordt uitgedrukt in één zin: ‘k Zal zolang ik leef, Hem verhogen in mijn lied, van zijn waarheid getuigen voor kinderen en kleinkinderen (vers 19), en de dienst in het heiligdom verrichten (vers 20).

Werelden van verschil
Achter die twee uitdrukkingen zitten werelden van verschil. Het is ongelofelijk belangrijk dat wij dat bewust zijn in tijden van intensieve discussies over leven en dood, en ook veel snelle oordelen daarover. Als gelovige christenen staan wij niet alleen anders in de werkelijkheid. We moeten verder gaan: we leven in een andere werkelijkheid, namelijk het leven met God. Onze theologische voorouders beleden in een veel bekritiseerde zondag 10 van de Heidelbergse Catechismus dat ziekte en gezondheid, rijkdom en armoede, leven en sterven ons toevallen uit de vaderlijke hand van God. Onverkort hebben wij dat in een hoogtechnologische cultuur opnieuw te leren, en te leven. Wij leven in een andere werkelijkheid, en staan daarom anders in deze wereld. Wij leven en sterven, genieten en lijden ‘voor God’. Dat maakt alles anders. Wij beschikken niet over ons leven, niet als we leven, en niet als we sterven. De technologie brengt ons veel en we kunnen er niet meer buiten. Ze verandert zelfs het karakter van onze eindigheid, ze omgeeft die met middelen, zelfs middelen tot de dood. Maar die laatste brengen ons niet thuis in de werkelijkheid van God. De levende, de levende zal u loven, zoals ik heden doe. Want bij deze dingen leeft men, en in al deze dingen is het leven van mijn geest.

 

 

Dr. H. de Leede is emeritus predikant van de PKN, en was tot 2015 als universitair docent praktische theologie betrokken bij opleiding en nascholing van predikanten. Hij maakt deel uit van de redactie van Wapenveld.