Aan het werk met Franciscus

Eschatologisch perspectief ontbreekt in encycliek

De encycliek Laudato si’ van paus Franciscus is een indrukwekkend geschrift1. Misschien zijn rooms-katholieken het wel gewend, maar als protestant ben ik verbaasd iets te lezen wat diep is geworteld in de theologie en tegelijk ver de wereld in kijkt en met een eigen stem meepraat over de grote vraagstukken van onze tijd. De paus zelf zegt dat hij voor deze encycliek geïnspireerd werd door Franciscus van Assisi. In diens ‘Zonnelied’ zie je inderdaad dezelfde tweezijdigheid. God wordt aangeroepen en tegelijk wordt de hand gereikt aan heel de schepping, tot ‘zuster dood’ aan toe. Ik wil de vraag bespreken die Laudato si’ bij mij opriep, de vraag naar ons eigen aandeel in de verlossing van de wereld.

Paus Franciscus beschrijft in zijn encycliek zijn grote zorgen over ‘ons gemeenschappelijk huis’, zoals hij de aarde veelbetekenend noemt. Deze zorgen betreffen niet enkel het milieu of de klimaatverandering, al besteedt hij daar veel aandacht aan, en ook niet alleen de kolonisering van onze samenleving door de economie of het consumentisme. Al die onderwerpen komen in Laudato si’ aan bod – maar waar het Franciscus om gaat, is de samenhang ertussen. Alle stuk voor stuk complexe en dreigende wereldproblemen komen voort uit een gebrek aan liefde voor de schepping. ‘Als we zonder [een] open houding van verbazing en verwondering de natuur en het milieu benaderen, als we niet langer de taal van broederlijkheid en van schoonheid gebruiken in onze relatie met de wereld, dan gaan we handelen als een overheerser, verbruiker of pure uitbuiter van middelen, niet meer in staat om grenzen te stellen aan onze onmiddellijke belangen.’ (12) De grote problemen van deze tijd hebben een spirituele oorsprong.
  Na dit te hebben vastgesteld, wijst Franciscus twee uitwegen uit deze spirituele crisis. De ene is een meer politieke en beleidsmatige, de andere een meer kerkelijke en praktische. De politieke uitweg voert op internationaal niveau over het traject van klimaatconferenties, vredesbesprekingen en  topontmoetingen. Franciscus doet aan de deelnemers de oproep om de grote wereldproblemen in hun samenhang te bestrijden. Ook verwacht de paus veel van wetenschappelijke en technische vooruitgang. Op nationaal niveau bepleit Franciscus onder meer een grotere moed bij politici om impopulaire maatregelen te nemen en de kritische inbreng van mensen op het grondvlak: consumenten, participanten, burgers.
 

Ecologische bekering
De kerkelijke en meer praktische uitweg bespreekt Franciscus in zijn laatste hoofdstuk, getiteld ‘Ecologische opvoeding en spiritualiteit’. Hier gaat het over ‘milieuopvoeding’ in de gezinnen en de taak van overheid, verenigingen en kerk om mensen ‘nieuwe denkmodellen’ en esthetische gevoeligheid bij te brengen (140). Exclusief op het terrein van de kerk ligt wat Franciscus de ‘ecologische bekering’ noemt. Die vindt plaats als gelovigen ontdekken dat Christus ontmoeten gevolgen heeft voor de omgang met het milieu en met de armen. Het vertrekpunt is hier een soort uitwaaiering van het eucharistische besef dat God in onze wereld is gekomen. Gods komst, aldus Franciscus, beperkt zich niet tot de eucharistie op zichzelf en tot het gelovige innerlijk dat de eucharistie tot zich neemt. God is ingetreden in de gehele werkelijkheid. ‘Het heelal ontwikkelt zich in God, die het geheel vervult. Er is dus een mysterie te aanschouwen in een blad, een pad, de dauw, het gelaat van een arme.
Het ideaal is niet alleen van uiterlijkheid naar innerlijkheid te gaan om het handelen van God in de ziel te ontdekken, maar er ook toe te komen Hem te ontmoeten in alle dingen, zoals de heilige Bonaventura leerde.’ (149v) Praktisch leidt dit tot een ‘profetische en contemplatieve’ levensstijl (soberheid, nederigheid, vrede hebben met jezelf, je niet laten opjagen) en wat Theresa van Lisieux ‘de kleine weg van de liefde’ heeft genoemd (vriendelijk zijn, glimlachen, kleine gebaren maken van vriendschap en vrede). Gebed, kerkgang, het ontvangen van de sacramenten en het gemeenschapsleven blijven bij Franciscus in de schaduw. Hij wil ‘heel de menselijke familie samenbrengen’ (13) rond een ‘beschaving van de liefde’ en een ‘cultuur van de zorg’ (148). Teveel aandacht voor devotie, liturgie en kerkelijke traditie zou, zo interpreteer ik de paus, de aandacht afleiden van wat op dit moment echt belangrijk is. We zijn rentmeester en misschien zelfs wel huiseigenaar

Als je het bovenstaande tot je door laat dringen, kan het je niet ontgaan: er is voor ons werk aan de winkel. Dat kan ook haast niet anders als de aarde ‘ons gemeenschappelijk huis’ is. Wij hebben dat huis weliswaar niet gebouwd, maar God heeft zoveel van zichzelf in de schepping gelegd, dat de taak bij ons ligt om ‘ons gemeenschappelijk huis te beschermen’ (13). We zijn rentmeester en misschien zelfs wel huiseigenaar. Met deze taakstelling stelt de paus ons in een merkwaardig licht. Enerzijds toont hij overtuigend dat we op talloze terreinen falen in onze zorg voor mens en natuur. Anderzijds geeft hij hoog op van de menselijke vermogens om het goede te doen.  
Franciscus’ nadruk op menselijke activiteit ten behoeve van het behoud van de planeet is geen activistische slip of the pen in reactie op ten hemel schreiende armoede en milieuvernietiging. In Franciscus’ visie is Gods schepping nog niet voltooid. Ze moet zich nog ontwikkelen en in die ontwikkeling is de mens van wezenlijk belang (54). Hij is een ‘medewerker van God’ die ‘helpt om de mogelijkheden die God in de dingen heeft gelegd aan het licht te brengen.’ (84) God is aanwezig in de wereld zoals, volgens beeldhouwers, een beeld aanwezig is in een onbewerkt stuk steen. Gods aanwezigheid is geen vreemd element. Hij is zelf de essentie van de schepping en zijn aanwezigheid ‘tast de autonomie van de schepping niet aan’. (54.66) Wel is zijn aanwezigheid verborgen. De nog-niet volmaaktheid van de schepping onttrekt haar aan het zicht en de blindheid van de mens voegt daar nog het hare aan toe. Menselijke arbeid – lichamelijke, wetenschappelijke, ethische en religieuze – kan Hem echter aan het licht brengen. Bijgevolg staat de arbeid bij Franciscus hoog aangeschreven. Arbeid is een gave van God die hem dicht bij zijn Schepper brengt.
Opvallend is de passage waarin Franciscus Jezus beschrijft als een arbeider. ‘Jezus werkte met zijn handen, was dagelijks in direct contact met de door God geschapen materie om haar vorm te geven als een ervaren ambachtsman. Het is opvallend dat het grootste deel van zijn leven gewijd was aan deze taak, in een eenvoudig bestaan dat geen bewondering opriep: “Dat is toch de timmerman, de zoon van Maria?” (Mc 6:3) Zo heiligde Hij de arbeid en verleende er een speciale waarde aan voor onze menselijke groei.’ (65) Uit het feit dat Franciscus Jezus’ tijd als arbeider beperkt tot de periode in Nazareth, zou je kunnen afleiden dat ethische en religieuze arbeid – kenmerkend voor Jezus na zijn tijd in Nazareth – voor hem van minder belang zijn. Dat klopt niet voor de ethische arbeid, die door de encycliek sterk wordt aangemoedigd, maar wel voor zaken als het gebed, de liturgie en de deelname aan de sacramenten. Die blijven, zoals ik al zei, in Laudato si’ in de schaduw. Verrassend is dat niet, omdat religieuze arbeid de eigenlijke activiteit van God verwacht en al arbeidend zichzelf, om zo te zeggen, tegenwerkt.

Veel te schraal?
De encycliek laat mij achter met de vraag naar de rol van de mens in het bestrijden van de complexe en verstrekkende problemen van onze planeet. Ik bewonder Franciscus’ voorstel om als mensheid verantwoordelijkheid te nemen voor de vele misstanden die de aarde teisteren, maar weet niet goed of ik zijn vertrouwen in de mens als een blijk van geloof of als een gebrek aan geloof moet interpreteren.
  In de ogen van Franciscus is de mens perfect toegerust voor het goede en zal God de menselijke goede wil ook niet frustreren. God is in de hele natuur en in alle mensen aanwezig en streeft door de natuur en de mensen heen naar zelfverwerkelijking. Dat we er ondertussen een rommeltje van maken moet helemaal op het conto worden geschreven van het eigen tempo van Gods zelfopenbaring – milieuvernietiging etc. zijn ‘de barensweeën die ons stimuleren om met de Schepper samen te werken’ (54) – en van het feit dat de mensen zichzelf nog niet ten diepste kennen. Nuchter beschouwd kun je ook zeggen dat Franciscus kennelijk nauwelijks mogelijkheden voor verandering ziet behalve in het stimuleren van reeds bestaande internationale politieke processen en in het aansporen tot morele bewustwording en ‘ecologische bekering’. Maar is dat niet veel te schraal gelet op het veelvormige onheil dat Laudato si’ beschrijft?
Wat opvallend ontbreekt in Laudato si’ is een eschatologisch perspectief. De mens, God en de aarde zijn, met alle onderlinge verschillen die Franciscus niet vergeet te vermelden, zozeer met elkaar verbonden, dat er weinig ruimte is om de crisis van de planeet nog eens van een andere kant te bekijken. Door de aardse werkelijkheid te beschouwen als eucharistisch en doortrokken van God, maakt Franciscus de Schepper tot onderdeel van de crisis van zijn schepping en vernauwt hij de ontsnappingsweg tot de verlichte, eucharistische mens die nog eens zijn beste beentje voor zet om denkend en handelend een holistisch paradigma te verwezenlijken. Er is geen einde aan de menselijke invloedssfeer en er is geen buiten ten opzichte van de schepping in barensweeën.2Aan religieuze arbeid is alle andere arbeid ondergeschikt

Theologisch gesproken wordt de incarnatie hier naar mijn inschatting te veel in het stoffelijke getrokken. Het paradoxale ervan is verdampt. We geloven inderdaad dat God zich in Christus tussen de zondaren begeeft, maar ook dat Hij de rechter blijft die de zondaar oordeelt en, in Christus, rechtvaardigt. Hoe je deze woorden ook uitlegt, ze maken duidelijk dat incarnatie de transcendentie niet opheft, maar eerder poneert en uitbreidt. Mensen (de zondaars), levensterreinen (het onreine) en volkeren (de heidenen) die tevoren van God verstoken waren, ontvangen door Christus’ komst een Vader in de hemel. Ze ontdekken dat ze niet in een eigenhandig gemaakt huis wonen, maar in een gemeenschappelijk huis. Niet ‘ons gemeenschappelijk huis’, zoals de encycliek het noemt, maar Gods huis, waarin zij een gemeenschap moeten vormen. Christus’ komst verschaft de mens als hoofdtaak het aanroepen van God en het luisteren naar God – religieuze arbeid dus. Alle andere arbeid is daaraan ondergeschikt. Franciscus’ gedachte dat mijn belang ten diepste ook Gods belang is, is niet helemaal onwaar, maar ze is een geloofswaarheid. Als je haar, zoals Franciscus doet, gebruikt als uitgangspunt in de ethiek en de politiek, dan sluit ze God in bij de val van de mens, die immers altijd al dacht dat zijn belang en dat van God in elkaars verlengde lagen. 

Medewerkers van God
Waar brengen deze overwegingen ons? Het aansprekende van Laudato si’ is dat de paus een visie verwoordt op de grote problemen van onze tijd in hun samenhang. Aansprekend is ook dat hij de crisis benoemt als een crisis van de schepping of een spirituele crisis en dat hij een positief beroep doet op de mensen om aan het werk te gaan als medewerkers van God. Bij het samen optrekken van God en mens beginnen mijn aarzelingen. De mens opereert al enige tijd als medewerker van God en Franciscus laat zien dat hij daar niet veel van terecht brengt. Moet dat geen aanleiding zijn om het concept van ‘medewerker van God’ te herijken? Pas als we in de gaten krijgen dat het wonderlijk is om Gods medewerker genoemd te worden en pas als de incarnatie zorgvuldig is gescheiden van pantheïsme en panentheïsme krijgt een spiritualiteit de kans die de schepping bejegent als schepping. Maar om zover te komen is nodig dat je als mens weer deel uit gaat maken van het drama van Gods verwijdering en zijn toekeer, van het Hem aanroepen en het door Hem gehoord worden.
  Deelnemen aan dat drama is de religieuze arbeid die Jezus van ons vraagt: het bidden, het luisteren naar de Schrift, de deelname aan de liturgie enzovoort. Hoe begrijpelijk het ook is dat deze paus als erfgenaam van een besmet kerkelijk instituut de kerkelijke praktijk even tussen haakjes wil plaatsen, we kunnen toch niet zonder. Er is meer dan voorheen in de wereld te doen, zei de oude Thorbecke, maar met onze eerste daad moeten we buiten de wereld treden. En daarvoor hebben we priesters, predikanten, kerken en gemeenten nodig.

 

Dr. U.G.M. Doedens is predikant in de Protestantse kerk in Gouda. Hij promoveerde op een studie naar Kierkegaard.