Idioten

Bijbelschets bij Johannes 7:49

Had ik rond het jaar 30 als Joodse man in Judea geleefd, ik was waarschijnlijk een farizeeër geweest. Een open en verlichte farizeeër misschien, maar toch. Prima opgeleid, met een behoorlijke kennis van de Schrift, en vooral: het ook ernstig menend met die Schrift, gespitst op stevige gesprekken over de Schrift: ja, ik was vast een Schriftgeleerde farizeeër geweest. Ik herken mezelf in die mensen.

Zo vond ik mijzelf terug, verbolgen, en bezorgd, de hellingen van de fietsbruggen richting huis op trappend toen op 9 november jl. duidelijk werd dat de wereld het de komende jaren zal moeten doen met president Donald J. Trump. ‘De onnadenkende op zichzelf gerichte idioten die deze man in het zadel hebben geholpen,’  dacht ik, ‘…’ – ja wat? Vervloekt zijn zij?
De grote frustratie van de farizeeën was dat er mensen waren die beter konden weten, en die toch Gods geboden aan hun laars lapten of in ieder geval niet erg praktisch of belangrijk vonden. God had aan zijn volk zijn geboden gegeven, niet als ondraagbare lasten, maar als volbrengbare voorschriften, als wegwijzers. Hiermee kunnen de levens van gewone mensen aan God toegewijd blijven. En als die geboden bij tijden zwaar, lastig te volbrengen waren: had deze God daar geen recht toe? Mag bij Hem horen misschien ook wat kosten? Het is niet niks om uitverkoren te zijn! Zou het loon niet ruim opwegen tegen af en toe een klein offer? Dat er mensen zijn die weten van Gods genadige gebod, het gebod dat het leven goedmaakt en heiligt (Psalm 119:29), en er vervolgens schouderophalend aan voorbij leven – onbegrijpelijk.
Maar het gebeurde massaal. In Judea, en in het ‘Galilea der heidenen’ (Mattheüs 4:15) al helemaal, hadden hordes mensen wel wat anders aan hun hoofd dan geboden, dan de Schrift, dan God. Geloven doe je op de sabbat, verder zijn er een paar mores waar je je natuurlijk aan houdt, maar de hartstocht en de finesses, die liet men graag over aan de fine fleur, aan de fijnproevers onder wie de farizeeën een ernstige positie innamen. ‘Die schare die de wet niet kent’,  zo werden deze ‘mensen van het land’ in Johannes 7 door de farizeeën genoemd. En alle frustratie wordt samengebald in het vervolg: ‘vervloekt zijn zij!’ Als je zulke mensen, als je zulke wetsverachters, als je dit  ‘volk der aarde’ de dienst laat uitmaken, als zij de toekomst van het Godsvolk moeten bepalen, dan gaat het grandioos mis. Dan staat het er met de naam van God in deze wereld niet goed voor, en dan staat het er met de wereld ook armzalig voor. En daarom: vervloekt! In Gods naam mogen zij met hun oppervlakkigheid nooit gezichtsbepalend worden! Never, dat verhoede God! Fel zijn ze, die farizeeën – maar is het helemaal onbegrijpelijk?

Boze blanke man
Anno 2017 maken de trendwatchers en de opinieduiders de balans op: zij vertellen wat de gewone burger op dit moment beweegt, zij hebben het over de boze, blanke, ‘laag’ opgeleide man. En evenzeer als rond het jaar 30 staan de intellectuelen, de kosmopolieten, de liefhebbers van de nuance, de reeds geëmancipeerden, de sociaal bewogenen aan de kant te luisteren naar deze analyses; en ze voelen, denken, roepen: ‘Oei! Foei! Waar moet het heen met deze wereld?!’ En ik sta tussen hen in. De schare die de wet niet kent, die niet meedoet met het redelijke verhaal – ik begrijp niks van die mensen en eigenlijk wil ik ze ook niet begrijpen. Moet redelijkheid wijken voor onredelijkheid? Nooit!
Maar intussen is er zo natuurlijk een grote kloof ontstaan, met aan weerszijden mensen die elkaar niet begrijpen en soms ook niet willen begrijpen. Vervreemding grijpt om zich heen. De farizeeën, priesters, Schriftgeleerden, sadduceeën, en noem maar op: boos, vloekend zelfs over ‘de massa’. En de scharen, al decennia, of al eeuwen, snakkend naar ‘een leer met gezag’ (Markus 1:22,27). In Johannes 7 worden de farizeeën (en anderen) juist zo woedend op de ‘massa’ als er weer een groepje dienders helemaal flabbergasted bij Jezus vandaan komt: ‘Zoiets hebben we nog nooit gehoord!’ Maar met hun verontwaardiging bevestigen deze weldenkende leidslieden natuurlijk alleen maar dat er werkelijk iets is misgegaan in de onderlinge verhoudingen. Ze zijn machteloos tandenknarsend in een neerwaartse spiraal terechtgekomen, als ze niet uitkijken zó de afgrond in. En ik, bewijs ik met mijn regelmatig de kop opstekende verontwaardiging niet dat de maatschappelijke vervreemding niet alleen heeft te maken met ‘onnadenkende op zichzelf gerichte idioten’ – maar dat er werkelijk een probleem is, dat ook mijn probleem is? Ik ben liever kwaad dan verdrietig of bezorgd
Schelden op ‘idioten’ is een voor de hand liggende reactie op het onverantwoordelijke gedrag dat grote groepen (‘de gewone man, de gewone vrouw’) bij tijd en wijle vertonen. Het bestaan van deze groepen is van alle tijden. En de woorden waarmee deze mensen door een op het eerste gezicht redelijke klasse worden aangeduid, worden keer op keer tot scheldwoorden: zo ging het bijvoorbeeld met het woord ‘idioot’ (oorspronkelijk geen scheldwoord). De onmacht waarin groepen tegenover elkaar komen te staan, leidt tot woede.
Maar woede, zeggen de kenners van de menselijke ziel, gaat vaak als een deken over andere, minder gemakkelijke emoties heen. Het is naar om bijvoorbeeld verdrietig te zijn, of bezorgd. Ik ben liever kwaad.

Angst en zorgen
Maar mag de deken er ook af? Bij mij als eerste? Bij ons (Bijbelschetsen lezende christenen) als eerste? Woede en verontwaardiging zullen er altijd toe leiden dat ik op een ander neerkijk en steeds meer neer ga kijken. Ergernis stapelt zich op ergernis, aanstoot op aanstoot. De farizeeën staan tegenwoordig in een kwade reuk, omdat we weten dat zij hun vervreemding van grote groepen volksgenoten zonder meer vertaalden in een groot wantrouwen tegenover Jezus. Hun bitter grote gelijk leidde tot het grootst mogelijke ongelijk, en hun vervreemding van de scharen tot vervreemding van de weg die God zelf wilde gaan voor ‘die schare die de wet niet kent’. Maar wat nu als de bittere deken eraf gaat? Komt er dan alleen een gekrenkt ‘ik’ tevoorschijn? Of – hopelijk – ook bezorgdheid? Bezorgdheid roept een andere dynamiek op. Pijnlijker dan woede. Bezorgdheid leidt tot solidariteit, tot gelijkheid. Maar het zal moeten, want over de schare spreekt de Bijbel met liefde. Verhard uw hart niet!
Toen Jezus de scharen zag, zag Hij schapen zonder herder (Mattheüs 9:36) en zijn maag keerde zich in Hem om. ‘U bent in angst en zorgen en begeert niets anders dan dat U mij weer tot U brengt,’  zegt Luther in een gebed (in 2017 het citeren extra waard; Gebeden, Baarn 19963, 32). – Jezus in angst en zorgen. God in angst en zorgen. Dat is wel wat anders dan de grote woede van de kleine op hun tenen getrapte weldenkende mensen met hun grote gelijk. De farizeeër in mij heeft hier een forse les te leren.Een massa zien als aanspreekbare mensen
Dat zal een les zijn in anders kijken naar de mensen om me heen. Maar ook een les in het toelaten van pijnlijke emoties. Van angst en zorgen. Want komt het ooit goed met die scharen, en met de kloof, en met de vervreemding? Zijn we nog in staat, is wie dan ook in staat, nog een verhaal te vertellen dat samenbindt, een verhaal dat een gedeelde grond heeft en dat overtuigend genoeg is om ook de boze burger tot redelijkheid en een coöperatieve houding te brengen? Volgens vele analytici zijn we juist de tol aan het betalen voor het gegeven dat die grote verhalen er niet meer zijn. Failliet, allemaal. De bezorgdheid laat zich niet zomaar wegmasseren…

Het grote kleine verhaal
De farizeeën in Johannes 7 staan duidelijk nog pal voor het grote verhaal van de Schrift. ‘Blijf op de wegen die God ons gewezen heeft,’ roepen zij, ‘daar is de verbetering van de maatschappij, daar is het heil voor Israël en zo ook voor de volkeren te vinden!’ Daar zit hun grote gelijk. Maar dat grote gelijk blijkt zomaar hun grote ongelijk te kunnen worden. Het grote verhaal is hun grote verhaal geworden. Een profeet uit Galilea past niet in dat verhaal (Johannes 7:52); een Profeet met een grote ‘P’ al helemaal niet. De waarheid werd een systeem. En eigenlijk past het woord ‘verhaal’ daar niet goed meer in. Want dat woord suggereert de mogelijkheid van nieuwe, onverwachte wendingen.
‘De waarheid’, of ‘het verhaal’ dat de Bijbel vertelt, is (dat wordt in Johannes 7 duidelijk) geen groot algemeen verhaal dat in universele regels doorverteld kan worden (‘uit Galilea komt geen profeet’). Zo’n ‘groot verhaal’ is het niet. Het is het verhaal van een heel bepaalde geschiedenis, met onvoorziene wendingen als in het leven zelf, en in die zin een heel klein verhaal. Toen en daar: rond het jaar 30 in de krimpregio Galilea, en in de provinciestad Jeruzalem. Het is dus ook een verhaal dat je erg dicht (te dicht, vonden ze in Johannes 7) op de huid kan zitten. Een uitzonderlijk particulier verhaal. Het is het verhaal van grote bezorgdheid, van ‘angst en zorg’ – om scharen, om mensen met gezichten, toen en daar. En zó ook om scharen nu. Heel dicht op de huid. Confronterend. Reddend. Het is het verhaal van angst en zorg die God drijven tot voortdurend heel persoonlijk zoeken. Voortdurend contact maken, wat het ook kost. Een massa mensen niet als massa zien, al zouden ze het willen, niet als idioten, maar als aanspreekbare mensen. Als vervreemding en farizeïsme ergens doorbroken kunnen worden, zoek ik het, met angst en zorgen, daar. 

Edward van ’t Slot is Wapenveld-redacteur. Hij is seminariumdocent en onderzoeker aan de Protestantse Theologische Universiteit, en bijzonder hoogleraar vanwege de Confessionele Vereniging aan de Rijksuniversiteit Groningen.