Vrienden voor het leven

Brief aan mijn kleinkind (11)

Als ik naar de foto kijk, die twee jaar geleden gemaakt is bij ons zestigjarig huwelijksjubileum, zie ik een aantal jonge en jongere mensen in verschillende stadia van het leven voor me: vijf afgestudeerden, van wie twee getrouwd, vijf studenten, twee middelbarescholieren en een bij het basisonderwijs. Vorig jaar is dit dertiental verrijkt met een baby, een achterkleinkind. Het zal ongetwijfeld een verrassing zijn om deze brief te ontvangen, zeker in deze tijd van snelle communicatie en korte berichtenWaarom deze brief? De wijsheden die ik onderweg in mijn leven heb opgedaan wil ik hiermee doorgeven in de hoop dat je daar je voordeel mee kan doen.

 

Het begint in Den Haag in het jaar 1929. Het jaar van de enorme koersval op de effectenbeurs in New York, waarmee de crisis van de dertiger jaren werd ingeluid. Mijn ouders waren twee jaar eerder vanuit de Betuwe naar Den Haag vertrokken om een nieuw bestaan op te bouwen. Een hele stap voor mensen van begin twintig. Mijn vader zocht het in het grossieren, aanvankelijk in eieren, later is het een groothandel in aardappelen geworden. Mijn jeugd was getekend door soberheid. Niet zozeer gevoed door geldgebrek, maar vooral door het bewust zijn van de risico’s die gepaard gaan met het opbouwen en runnen van een eigen bedrijf. In mijn jeugd heb ik heel veel gelopen. Naar de Gereformeerde Gemeente (‘gergem’) was het drie kwartier lopen en dat twee keer op een zondag. Ook de ‘gergem-school’  was op ongeveer dezelfde afstand. Wellicht heb ik aan het vele lopen in mijn jeugd wel te danken dat ik nu nog goed ter been ben.
Maar het lopen heeft nog iets anders opgeleverd. Al lopend heb ik je oma leren kennen, zij liep voor een goed deel dezelfde route. Het lopen naar de kerk was in die tijd een vanzelfsprekendheid, een must eigenlijk. Ik herinner me nog dat op een zondag de dominee de gemeente vermanend toesprak vanwege het feit dat er steeds meer leden met de fiets naar de kerk kwamen en dat vond de kerkenraad een verontrustende zaak. Als ik daaraan terugdenk vraag ik mij af hoe het kerkelijk landschap eruit zou zien als de vanzelfsprekendheid van lopen naar de kerk nog steeds zou gelden. Dan waren in ieder geval bij de bouw van nieuwe kerken geen parkeerterreinen nodig geweest. 

Ongeschikt
In het normale programma van de gergem-school was geen voorziening voor het opleiden van leerlingen voor het toelatingsexamen voor de middelbare school. De hoofdonderwijzer had hiervoor een speciaal klasje, een soort privéonderwijs. Mijn vader meldde mij aan voor dit klasje, maar kreeg van de hoofdonderwijzer een briefje met de mededeling dat hij aan het verzoek geen gevolg kon geven omdat hij mij ongeschikt vond voor het middelbaar onderwijs. Hetzelfde lot was een klasgenoot beschoren, een zoon van de dominee. Een andere klasgenoot werd wel toegelaten.

Wat was er aan de hand? Rond een voormalige ouderling had zich in de gergem in Den Haag een oppositiegroep gevormd, die zich keerde tegen de kerkenraad en vooral tegen de dominee. Het geval wilde dat de hoofdonderwijzer bij de oppositie hoorde en mijn vader bij het andere kamp. Tot welke absurditeiten kan een conflict in een gemeente leiden, vraag je je achteraf af. Hoe zou het verder gegaan zijn met mij als mijn vader het briefje serieus genomen had? Maar dat deed hij niet, want ik ging, samen met de domineeszoon, naar de hoogste klas van een hervormde school. Een moedige beslissing, zeker voor een dominee van de Gereformeerde Gemeenten. De volgende stap was de 1e Christelijke Hogere Burgerschool  (HBS), vlakbij, tegenover ons huis. Dus geen geloop meer.
Mijn HBS-tijd is sterk gestempeld door de intussen aangebroken oorlog. Vanaf de derde klas werd er steeds onregelmatiger lesgegeven. In die tijd heb ik Dolle Dinsdag meegemaakt en natuurlijk de bevrijding. Toen de bezetting voorbij was, werd het schoolprogramma zo snel mogelijk weer opgepakt. Er was intussen een behoorlijke achterstand ontstaan. De hoogste klassen kregen in 1945 hun diploma gratis, de jaren daarna gold een verlicht examen. In 1947, het laatste jaar met een verlichting, ontving ik mijn diploma. Tramlijn 15 zat vol met studenten

Hoe verder? Ik besloot economie te gaan studeren aan de Nederlandse Economische Hoogeschool (NEH) in Rotterdam, de latere Erasmus Universiteit. Het was een hele stap, ook voor mijn ouders. Universitair onderwijs was immers onder ons een nieuwigheid waar geen of nauwelijks zicht op was. Ik werd treinstudent, met de fiets naar het station en vervolgens met de trein en de tram naar de hogeschool. Ik was niet de enige; lijn 15 zat vol met studenten. In die tijd was het wonen op een kamer veel minder bekend dan tegenwoordig. In de eerste jaren heb ik me met de studie beziggehouden en me niet aangemeld bij een studentenvereniging. Als treinstudent had je daar ook minder behoefte aan. Na twee jaar heb ik mij aangemeld bij de Societas Studiosorum Reformatorum (SSR). Ik voelde mij goed thuis bij de SSR. De studenten waren voornamelijk van gereformeerden huize, nogal zelfverzekerd wat hun standpunten betreft. Een heel aangelegen onderwerp in die tijd, vooral wat de landelijke SSR betreft, was de theologie van Karl Barth, een naam die ik nooit eerder gehoord had. Ik heb overigens veel geleerd van de SSR en ik bezoek nog trouw de reünistenbijeenkomsten. SSR zelf is sterk veranderd, van het Reformatorum is niet veel overgebleven.

Binnen de SSR ontmoette ik Kees van Dijk, die al eerder lid was geworden. Hij wees mij op de bijeenkomst van studenten in Delft, voornamelijk uit de Gereformeerde Gemeenten, en motiveerde mij om me daarbij aan te sluiten. Dat heb ik gedaan en daar vond ik precies wat ik nodig had. De vragen die aan de orde kwamen, leefden ook bij mij. Geen wonder want we behoorden allen tot de eerste generatie die ging studeren aan een universitaire instelling.
Daarna is het snel gegaan. Ik werd  betrokken bij het bestuur en met Kees van Dijk vormden wij de redactie van Wapenveld. Vervolgens werd samen met een vergelijkbare groep studenten in Utrecht in 1951 de Civitas Studiosorum Fundamento Reformato (CSFR) opgericht, tijdens een zomerkamp in Hoenderloo. We waren met 16 man. De bijeenkomsten in Delft en Utrecht werden disputen van de CSFR resp. onder de naam van Johannes Calvijn en Sola Scriptura. Over de naam Johannes Calvijn is nog wel wat te doen geweest. Het alternatieve voorstel was om het dispuut naar ds. Zandt te noemen, leider van de SGP. Toch heeft Calvijn het gewonnen, gelukkig maar.

 

Kerkscheuring

Naar buiten toe was de CSFR het meest kenbaar in het blad Wapenveld, toen nog een eenvoudig gestencild blad. Vooral de leiding van de Gereformeerde Gemeenten begon zich meer en meer ongerust te maken over wat binnen de CSFR gaande was. Kritische artikelen over dit kerkverband en dan met name over het synodebesluit over het aanbod van genade leidden tot min of meer officiële protesten. De spanningen werden aanzienlijk versterkt na de lezing van dr. Steenblok voor het dispuut Johannes Calvijn over de Heilige Doop. Ik was op dat moment zelf voorzitter van het dispuut. Bij de discussie liepen de gemoederen hoog op en de toon werd steeds scherper.
Korte tijd later bleek dat dr. Steenblok een klacht had ingediend bij de kerkenraden van de thuisgemeenten van drie dispuutleden met het verzoek om een hartig woordje met hen te spreken. Verder kreeg het dispuut bericht van de kerkenraad van de Gereformeerde Gemeente  in Delft dat we niet meer mochten vergaderen in de consistorie van deze kerk. We zijn toen uitgeweken naar het gebouw van de Sociale Dienst. Hiermee was de kous nog niet af, want  op de agenda van de Generale Synode in 1953 prijkte het agendapunt: CSFR. Als toenmalige preses ben ik samen met de abactis Cor de Jong naar de synodevergadering getogen. We zaten achter in de kerk te wachten tot het punt aan de orde kwam. Maar zover is het niet gekomen, wat er onstond een conflict over het docentschap van dr. Steenblok, uiteindelijk resulterend in een kerkscheuring. De emoties waren zo hoog opgelopen dat ons agendapunt niet meer aan de orde kwam. Na deze vergadering zijn overigens de verhoudingen wel wat meer genormaliseerd.
Toen de CSFR werd opgericht waren velen van ons al halverwege hun studie. Dus het afstuderen kwam een jaar of drie later. Maar afscheid nemen was er nog niet bij. Trouwens, de druk van buiten die we ondervonden hadden, had de onderlinge band versterkt. We bleven de CSFR-vergaderingen bezoeken en verder was de redactie van Wapenveld in handen van de oudere generatie. Vooral binnen de redactie was de vraag aan de orde: Hoe verder?

Er werd besloten een reünistenvereniging op te richten, niet alleen om de contacten tussen oud-leden te onderhouden, maar vooral om een bijdrage te geven aan de vernieuwing van het reformatorisch erfgoed. Zulks bleek uit al uit de naam: Reunitas Reformatorum Quia Reformanda ( RRQR). Dus geen Fundamento van de CSFR, maar Reformanda. Gereformeerd zijn door het steeds weer te worden. Dat was de boodschap die we wilden overbrengen. We vonden het gereformeerd protestantisme in ons land een nogal verstarde zaak; dat zat hier duidelijk achter.
Hoe zou die boodschap worden overgebracht? In de eerste plaats via Wapenveld, intussen overgenomen van de CSFR. De ondertitel werd: een bijdrage aan een reformatorisch reveil. Voor geen misverstand vatbaar. Verder werden er weekenden belegd voor de lezers van Wapenveld. De opzet was om de ‘reformanda-boodschap’ dichter bij de lezers te brengen. Ik weet niet meer hoeveel weekenden er geweest zijn, maar wel dat ze aansloegen en tot nieuwe contacten hebben geleid. Een heel andere activiteit was het starten van een reeks bijbelstudies. Het is niet verder gekomen dan de publicatie van een bundel over Handelingen.
Maar ook persoonlijk ging deze missiedrang een rol spelen. Sommigen gingen twijfelen of ze wel de juiste studiekeus hadden gemaakt. Was theologie geen betere optie geweest? Dan kon je tenminste een boodschap uitdragen. Anderen dachten meer richting de derde wereld, dus geen comfortabele baan, maar een uitdrukkelijke keus voor de inzet voor minder bedeelde mensen. Maar een inzet voor de kerk of de politiek werd toch ook wel als een adequaat antwoord gezien

 

Andries Hilkemeijer

Hoe heb ik zelf dit proces ondergaan? Natuurlijk hield mij ook de vraag bezig of ik met de goede baan, die ik intussen bij Esso had, mijn idealen had begraven. Het werd zoeken naar mogelijkheden, waarvan ik er twee wil noemen. Met een bevriende predikant van de Gereformeerde Gemeenten had ik een persoonlijk gesprek over mijn zoektocht. Hij raadde mij aan om predikant te worden. Toen ik antwoordde dat ik nooit door het curatorium zou worden aangenomen, gaf hij een paar tips inzake dat wat ik wel en niet moest zeggen. Een heel ander punt was een mogelijke uitzending naar Nigeria. Vele boeken over dit land gelezen, zelfs een gesprek gehad met prof. Berkhof, die betrokken was bij Dienst Overzee. Tot een daad is het toen niet gekomen.
Wie de roep naar het dienstbaar zijn voor de medemens heel serieus genomen heeft, was Andries Hilkemeijer. Hij gaf zijn baan bij Rijkswaterstaat op, ruilde het meubilair in voor een opvouwbare versie en vertrok met zijn vrouw Corrie en twee kinderen naar Nieuw-Guinea om daar bestuursambtenaar te worden. Wij bleven in nauw contact met hen door het uitwisselen van ingesproken bandjes. Soms merkte ik wel dat Andries teleurgesteld was dat ik niet een vergelijkbare stap had gezet. Kees van Dijk was intussen ook naar hetzelfde gebied vertrokken. Met hem en zijn gezin correspondeerden we per brief. Evident is dat vertegenwoordigers van de oudste generatie van de CSFR met elkaar in contact bleven, ook als ze ver weg waren. De NCRV wilde mij dringend spreken

Op zondagmiddag 16 november 1961, ging de telefoon. Een familielid van Andries deelde mij mede dat het ontstellende bericht uit Nieuw-Guinea was gekomen dat Andries was overleden. Een moment dat in je geheugen gegrift is. Met enige moeite heb ik Corrie aan de lijn gekregen en haar elke hulp aangeboden die ze nodig had. De maandag erop stonden er grote koppen  in de kranten over het overlijden van Andries. Intussen was namelijk duidelijk geworden dat hij was omgebracht door de lokale bevolking. Gevreesd werd dat er sprake kon zijn van politiek geweld. Toen ik de die dag op kantoor arriveerde was er al bericht dat de NCRV mij dringend wilde spreken. Het ging om een persoonlijk woord voor de radio. Dezelfde morgen is het uitgezonden.
Uiteraard was het overlijden van Andries een enorme schok voor degenen die hem gekend hebben, maar vooral voor zijn studiegenoten met wie hij geworsteld heeft om meer zicht te krijgen op de vraag wat van een christenacademicus in deze wereld verwacht mag worden. De terugkomst van Corrie met de twee kinderen was een triest gebeuren. Ze vond aanvankelijk onderdak in haar ouderlijk tehuis. Het werd al snel duidelijk dat het wenselijk was een eigen onderkomen voor haar te vinden, waar ze meer zichzelf kon zijn. Ede leek een goede keus, mede in verband met het feit dat ik daar enkele predikanten kende die bereid waren een oogje op haar te houden. Ze is daar de rest van haar leven daar blijven wonen. Corrie werd in feite een deel van onze familie, ze was in ons gezin ‘tante Corrie’. 

New York en Londen
Wie voor een internationaal bedrijf werkt moet met de mogelijkheid rekening houden om uitgezonden te worden naar het buitenland. In mijn geval is het een jaar New York en vijf jaar Londen geworden. In beide plaatsen woonden we drie kwartier reizen van de stad vandaan. In de VS hebben we ervaren dat het leven in dat land nogal verschilt van het onze. Wij zijn geneigd om nieuwkomers vriendelijk maar terughoudend tegemoet te treden. Als er na enige tijd sprake is van voldoende affiniteit kan er een vriendschap ontstaan. In de VS is het zo dat nieuwkomers spontaan en met alle beschikbare hulp welkom worden geheten. Zulks heeft niets met vriendschap te maken, deze spontane houding hoort bij een immigrantenland. Nieuwkomers moeten zoveel mogelijk geholpen worden. Meer zit er niet achter of bij.
Verder is het een opvallende ervaring welke rol de school speelt in het bewust maken van het Amerikaan-zijn. Op een feest van de school waar de twee oudste jongens op zaten, ontdekten we bij de opening dat ze beiden met hand op het hart de Amerikaanse vlag begroetten o.a. met ‘…one nation under God.’ Geen bijzonderheid voor ze, want ze deden dat elke morgen.

Kerkelijk waren we aangesloten bij de Reformed Church of America (RCA), de oudste kerk van Nederlandse oorsprong. Vooral de namen van enkele dominees herinneren aan die afkomst. Verder is deze kerk volledig veramerikaanst. Wat bedoel ik daarmee? De VS is een enorm groot land. Je woont, ook als familie, veelal ver van elkaar weg. Verjaardagen vieren zoals bij ons is er niet of nauwelijks bij. Zulks betekent dat je in je woonplaats aangewezen bent op kennissen. En wat is een goede manier om die te vinden? Door bij een kerk aan te sluiten, vooral een die nice is. Het bewustzijn te behoren tot een bepaalde denominatie speelt veel minder een rol dan bij ons.

 

Engelse ziekte
Met een tussenpoos van een jaar volgde het vertrek naar Engeland. In ieder geval naar een meer bekend gebied. Verschillende vakanties hadden we in dat land  doorgebracht en niet te vergeten onze huwelijksreis. We hadden, kortom, al een beetje de Engelse ziekte. En je weet natuurlijk dat mijn zus, tante Truus, daar al heel lang woont.
Kerkelijk hebben we ons aanvankelijk georiënteerd op dr. Lloyd Jones in Londen, door insiders the doctor genoemd. We zijn enkele weken met z’n allen op zondag naar Londen afgereisd, naar de Westminster Chapel, maar al spoedig bleek dat dat voor een jong gezin geen optie was. Dan maar een lokale oplossing gezocht. Het werd een Baptistengemeente, maar na enige tijd vonden we die toch te ‘happy clappy’. Toen er zich een gelegenheid voordeed om the doctor te spreken te krijgen heb ik hem gevraagd of hij soms een gemeente in onze buurt wist die in zijn lijn lag. Hij verwees mij prompt naar ds Paul Bassett in East Horsley, tien kilometer van ons huis vandaan. Het klikte meteen met de gemeente en vooral met de Bassetts . We praten over meer dan veertig jaar geleden maar zijn nog steeds vrienden en ontmoetten elkaar regelmatig.
Ds Bassett is ongetwijfeld behoudend te noemen. In die tijd was de charismatische beweging in opgang met de nadruk op de gaven van de Geest. In de diensten was deze beweging vooral herkenbaar door wat genoemd wordt ‘worship’ en ‘team ministry’. De worship leader begint met een half uur zingen, begeleid door een band, gevolgd door gebeden met een gebedsleider en de preek door de predikant. Overigens een patroon dat je nu veel tegenkomt bij evangelische gemeenten in ons land. Lloyd Jones en zijn achterban van gelijkgezinde predikanten, die elkaar onder zijn leiding maandelijks ontmoetten in een ‘fraternal’, schuwden deze nieuwigheid. Paul Bassett was er een van. Alle activiteiten van de gemeente hadden een missionaire spits

Zijn gemeente was een  goed  geestelijk tehuis voor ons. Vooral de sterk missionaire drang was een nieuwe ervaring. Alle activiteiten van de gemeente hadden in feite een missionaire spits. Meer moeite had ik met de anti-Anglicaanse opstelling. In Londen had ik regelmatig contact  met  All Souls, de gemeente van John Stott. Ons kantoor lag vlak bij deze kerk, waar regelmatig lunchbijeenkomsten werden gehouden, die ik regelmatig bezocht. Kerkelijk gezien voelde ik mij meer verwant met de Anglicaanse Evangelicals dan met de Independent Evangelicals. Natuurlijk wist Paul Bassett dat, maar we zijn even goede vrienden gebleven. De Engelse tijd heeft diepe sporen achtergelaten. Je vader of moeder en je ooms of tantes hebben vijf jaar uitsluitend Engels onderwijs genoten. Alleen thuis werd Nederlands gesproken, hoewel de kinderen  op de duur in het Engels gingen antwoorden. De kennis van de Engelse taal is ze goed bij gebleven. Het Nederlands is intussen bijgespijkerd.

Apartheid
Weer terug in Nederland gingen we wonen in Wassenaar. Daar hebben we ons aangesloten bij de hervormde kerk. Waarom eigenlijk? We waren door ons buitenlands verblijf wel wat vervreemd van de Gereformeerde Gemeenten, maar de diepste drijfveer was toch wel dat we geen toekomst zagen in het afgescheiden bestaan van kerken. Al betrekkelijk snel werd ik ouderling, verder werd ik lid van de commissie Overheid en Samenleving van de kerkprovincie Zuid Holland en deed ik ook mee aan het modaliteitengesprek in deze provincie onder leiding van prof. Graafland. Boeiende tijden. Maar het meest spannende was toch wel mijn betrokkenheid bij de Raad voor Overheid en Samenleving (ROS). Op een bepaald moment werd ik gebeld door ds. Spilt, de toenmalige praeses van de Generale Synode, met het verzoek om lid te worden van deze raad. Hij vond het wenselijk dat meer leden uit orthodoxe hoek bij de ROS betrokken werden. De ROS had namelijk de reputatie van een links georiënteerd orgaan. Dat gold met name voor de sterke veroordeling van de apartheid in Zuid- Afrika. Ik werd lid, en later voorzitter. Een interessant orgaan. Oud-ministers als Jan Pronk en Ien Dales waren lid, maar ook SGP-senator Gerrit Holdijk.
Welke onderwerpen waren aan de orde behalve apartheid? Kernbewapening, vooral de plaatsing van kruisraketten in ons land, multiculturele samenleving en het christen-zijn in een mondiale samenleving. Mijn betrokkenheid bij de ROS heeft een aanzienlijke verschuiving in mijn opvatting over apartheid teweeggebracht. Traditioneel had ik wel vragen bij wat zich in Zuid-Afrika afspeelde, maar begrip en sympathie voor de Boeren hadden de overhand. Als wij in hun plaats waren geweest hadden we waarschijnlijk hetzelfde gedaan. Maar in de discussies in de ROS en in het bijzonder de ontmoeting met apartheidsbestrijders en slachtoffers hebben mij op een ander been gezet. Vooral dr. Beijers Naudé heeft mij ervan overtuigd dat apartheid in ieder geval op bijbelse gronden niet valt te verdedigen. De GZB moest wennen aan mijn zakelijke en kritische instelling

Hoe kunnen ontwikkelingen in je leven samenlopen? Toen ik ruim dertig jaar bij de Esso gewerkt had, stond er een grote reorganisatie op stapel... Vanwege deze verandering werd op individuele basis de mogelijkheid van vervroegd pensioen geopend. Tegelijkertijd was ik op de hoogte van het feit dat de Gereformeerde Zendingsbond (GZB) moeite had om in de vacature van secretaris Afrika te voorzien. En wat gebeurt er? Met enige moeite liet Esso mij voortijdig gaan en ik werd inderdaad secretaris Afrika van de GZB, later is Midden-Oosten daaraan toegevoegd.
Waar begon ik aan? Wellicht speelde mee het oude RRQR-ideaal van het je dienstbaar stellen voor je medemens. Het heeft wel even geduurd, maar het is er toch van gekomen. Wel een hele verandering, niet alleen verhuizen, maar ook een heel andere werkomgeving.

De GZB moest wennen aan mijn zakelijke en kritische instelling en ik moest wennen aan een domineesbedrijf dat veel tijd nodig heeft om een beslissing te nemen. Maar het is toch gelukt. Afrika was toen bij de GZB vooral Kenia. Toen het werk in Indonesië door politieke ontwikkelingen voor een goed deel wegviel, werd in Kenia een nieuw werkterrein gevonden. Een heel merkwaardige kerk overigens, want de Reformed Church of East Africa (RCEA) was niet ontstaan uit zendingsactiviteiten, maar was in feite een voorziening voor de arbeiders van de Zuid-Afrikaanse boeren die zich rond Eldoret op de vruchtbare hoogvlakte gevestigd hadden. De boeren hadden zelf een kerk ‘in town’. Nu kan je een slechtere personeelsvoorziening voorstellen, maar het is duidelijk dat het een kerk was die qua leiding en financiën zeer afhankelijk was van de werkgevers. In feite nam de GZB die rol van de boeren over door de RCEA ruim te voorzien van zendingsarbeiders en financiën. Toen ik op het toneel verscheen was er al veel goede arbeid verricht door betrokkenen en werd de RCEA geregeerd door een synode, hoewel de feitelijke beslissingen vielen in een zgn. joint meeting met de GZB.

Hardnekkig
Ik heb mij vooral ingezet om de onafhankelijkheid van de RCEA te bevorderen en de verhouding met de GZB te ontwikkelen tot een volwassen partnerrelatie. Al gauw bleek dat de vele financiële verplichtingen die de GZB jegens de RCEA aangegaan was, een sta-in-de-weg zijn. In de joint meetings ging het veelal alleen maar over geld. Ik heb toen een plan bedacht om de bestaande financiële verplichtingen van de GZB in één keer uit te betalen, een soort afkoop dus. Een moeilijke exercitie voor beide partijen, maar uiteindelijk is er overeenstemming bereikt. Intussen keek ik uit naar andere contacten, vooral in Zuidelijk Afrika. Er was contact geweest tussen de Reformed Church in Zimbabwe (RCZ) en de GZB, maar daar was weinig of geen inhoud aan gegeven. Het verdere contact met deze kerk, voortgekomen uit de zending van de Nederduitse Gereformeerde Kerk (NG Kerk)  in Zuid-Afrika, verliep zeer voorspoedig, mede  dankzij het feit dat de RCZ niet alleen veel groter was dan de RCEA, maar was ook veel meer volwassen. Het was echt een zoeken naar en vinden van wegen om elkaar van dienst te zijn in wederzijds vertrouwen.
Voor het verder ontwikkelen van contacten in de regio heb ik dankbaar gebruik gemaakt van de betrokkenheid van de RCZ bij vele oecumenische organen, vooral bij de Southern Afica Alliance of Reformed Churches (SARC).  Door te participeren in de SARC kwam ik in contact  met de kerken in de regio die uit het zendingswerk van de NG kerk waren voortgekomen. Dat was een flink aantal, daar moet je de NG kerk wel voor prijzen.
Het patroon was overal gelijk. Naast de blanke kerk, veelal  te vinden in de steden, werd een zwarte kerk gesticht. Het is duidelijk dat deze opzet stoelde op de apartheidsgedachte. Door mijn contacten met de SARC breidde het werk zich uit over Zuidelijk Afrika. Naast Zimbabwe en Malawi ontstond een zeer vruchtbare relatie met een theologische opleiding in Namibië. Maar overal kwam ik de apartheid tegen.
Ik heb geprobeerd om met name de RCZ te stimuleren zich te ontworstelen uit het apartheidsverleden door een gemeente in de grotere steden te stichten. Reden om dat te doen was het feit dat de jongere generatie in de stad ging studeren en daar de eigen kerk niet terug vond. Bij de blanke kerk liep je kans niet welkom te zijn en bovendien werd er in de taal van de Zuid-Afrikanen gepreekt. In mijn tijd is het er niet van gekomen; structuren kunnen hardnekkig zijn.

 

Lastige klus
Na mijn echte pensionering ben ik nog vijf keer uitgezonden door de werkgeversorganisatie VNO-NCW in het kader van het Programma Uitzending Managers( PUM) naar resp. Albanië, Mongolië, Botswana en twee keer naar Namibië, variërend van een periode van drie weken tot drie maanden. Toen ik de leeftijd van 70 bereikt had en niet meer kon worden uitgezonden, dacht ik mij aan mijn hobby’s te kunnen wijden. Totdat ik gebeld werd door de scriba van de SOW-kerken, Bas Plaisier, met de vraag of ik zitting wilde nemen in de commissie die was ingesteld om de kerken te redden van een financieel fiasco. Als commissievoorzitter was Kees van Dijk gevraagd en die had het verzoek gedaan om mij uit te nodigen. Met drie anderen zaten de twee CSFR-vrienden bij elkaar voor een lastige klus.
Drukke weken volgden met als  resultaat een rapport dat zeer kritisch was over het functioneren van het moderamen en een voorstel om de dienstenorganisatie een eigen bestuur te geven. Dit voorstel werd door de synode overgenomen. Prompt daarna werden Kees en ik gevraagd om in het bestuur plaats te nemen. Dat heeft Kees nog vier jaar gedaan en ikzelf zes jaar. Trouw vereist offers en begrip voor elkaar

 

Het is een heel verhaal geworden. Er is onderweg veel gebeurd.
Heb ik ook wat geleerd waar je wat aan kan hebben? Ik denk van wel. Om te beginnen mag ik constateren dat mijn leven geleid is. Het was Gods hand die mij leidde en mij de juiste mensen op het juiste moment liet ontmoeten zodat mijn leven dienstbaar kon zijn binnen zijn heilsplan en voor onze medemensen.
Verder is het een zegen om een partner te vinden en te hebben die mijn avonturen van begin tot eind van harte heeft meegemaakt. Ik heb het natuurlijk over je oma. Ze heeft het niet altijd even gemakkelijk gehad, maar we zijn elkaar trouw gebleven. Trouw vereist offers en begrip voor elkaar. Wij komen uit een vergelijkbaar milieu en dat helpt natuurlijk wel. In onze tijd worden zulke verbintenissen minder vanzelfsprekend, vandaar des te meer de noodzaak om trouw te beoefenen. Ook heb ik ervaren de grote waarde van vriendschap voor het leven. De eerste generatie van de CSFR heeft nauw onderling contact gehouden. De laatste jaren doen we dat elk jaar in de vorm van een reünie samen met de dames en enkele leden die zich kort na de oprichting bij de CSFR gevoegd hebben. De groep wordt kleiner. Van de zestien oprichters in 1951 zijn er nog zes over. Hoe maak je vrienden voor het leven? Vooral door  je samen in te zetten voor een gemeenschappelijke zaak.

Tenslotte nog dit. Je vraagt je wellicht af of ik altijd zo standvastig in het geloof geweest ben. Nou, ik heb niet zozeer getwijfeld, maar wel geleerd hoe je je geloof kan verliezen. In de tijd van de zgn. oliecrisis in de zeventiger jaren heb ik zeer hard moeten werken, zelfs op zondag. Ik ging zo in mijn werk op dat er nauwelijks ruimte was voor iets anders. Je bent dan zo met jezelf bezig dat je het zicht op God en zijn dienst dreigt te verliezen. Het geloof is geen bezit, maar een vertrouwen dat je vastgehouden wordt. Door dit vertrouwen te laten voeden en eruit te leven geeft de vastigheid om in onze snel veranderende wereld overeind te blijven.

 

Drs G. Verweij (1929) is gepensioneerd bedrijfseconoom en registeraccountant. Hij was werkzaam bij Esso/Exxon en de GZB (Afrika en Midden-Oosten), en heeft de NHK/PKN op diverse niveaus gediend. Hij  is medeoprichter van CSFR en RRQR en voormalig redactielid van Wapenveld.