Wat voor iemand is deze, dat ook de wind en de zee Hem gehoorzamen?’

Meditatie over Mattheüs 8:27
Ik kan me nog goed de verrassing herinneren, waarmee ik als student H. Berkhof, De mens onderweg, las. Daarin komen enkele bladzijden voor, waarin hij aandacht vraagt voor de relatie van Jezus met de natuur. Het Evangelie vertelt bijvoorbeeld, dat Jezus bij de wilde dieren was, zoals Marcus aantekent bij de verzoeking in de woestijn (1:13). 'De wilde dieren zijn het teken van het redeloze, chaotische en bedreigende dat de natuur voor de mens heeft' . Zó is het ook met het water. In Jezus' optreden 'geschiedt ook dit ongehoorde, dat de weerbarstige en dreigende natuur zich door de mens laat bevelen en zich in dienst stelt van Gods heilsplan voor zijn mensen' .

Het verrassende van Berkhofs visie voor mij was, dat hij Jezus’ majesteit, zoals die daarin tot uitdrukking komt dat Hij de zee volkomen stil maakt en er zelfs op wandelt, niet enkel toeschrijft aan het ‘goddelijk geheim’ van Jezus, maar meent dat we juist vanuit het mens-zijn van Jezus toegang tot deze bijbelgedeelten hebben te zoeken. Zal in het eschaton een zuigeling niet spelen bij het hol van een adder? Berkhof liet zijn overwegingen uitlopen op de conclusie, ‘dat juist wat wij in engere zin de wonderen van Jezus noemen, een openbaring is van zijn mens-zijn en daarmee van het ware mens-zijn zoals God dat voor ons allen heeft bedoeld. Wie dat eenmaal duidelijk beseft, zal er geen behoefte aan hebben te beweren, dat Jezus’ wonderen een volstrekt uniek karakter dragen. Juist in het licht daarvan kunnen wij allerlei vormen van natuurbeheersing, de techniek zowel als bepaalde telepathische en occulte verschijnselen, zien als bewijzen van een bijzondere mogelijkheid en roeping van de mens ten opzichte der natuur; een mogelijkheid en een roeping, die in de ons bekende wereld nergens hebben geleid tot het doel waarvoor ze gegeven zijn, behalve in de éne ware mens Jezus Christus, in wie ze als een herinnering en een aanklacht, maar ook als een belofte en een oproep vóór ons staan’ [3].

Als ik het nu lees is de verrassing van toen er niet meer. Ik denk nu meteen: o ja, zo past het in het klimaat van die tijd, waarin de secularisatie als vrucht van het scheppingsgeloof van Israël gezien werd. Psalm 8 zou de afrekening zijn van de idee dat ‘de godheid aan de zijde van de natuur staat tegenover de mens; en [er wordt] gepredikt dat de God van Israël achter de mens staat in zijn strijd om de natuur te beheersen’ [4]. Die boodschap moet onvoorstelbaar revolutionair en bevrijdend hebben geklonken. De doorwerking van de verhouding van God, mens en natuur, zoals die in de prediking van het Evangelie besloten ligt, heeft geleid tot een ontgoddelijking en verzakelijking van de natuur, die zijn weerga niet heeft. En zonder welke de moderne techniek ondenkbaar is. Let wel: die nieuwe verhouding van God, mens en natuur ligt weliswaar in het Evangelie besloten, maar heeft ook zelfstandig doorgewerkt, en dat is in principe goed. Zó zag men het toen graag, en men ervoer het als zeer bevrijdend.

Inmiddels worden de schaduwkanten van deze houding ten opzichte van de natuur – die Berkhof óók al zag – veel meer onderstreept. Is natuurbeheersing niet vaak de facto vooral onderwerping en uitbuiting? Maar het basisschema, helemaal los gekomen van de bijbel en het christelijk geloof, beheerst, als ik het goed zie, nog altijd het terrein. Wat is er mis mee? Die vraag zal ik niet beantwoorden, maar alleen naar dit ene vragen: hoe zit het in Mattheüs 8 – de storm op het meer – met de macht van Jezus?

Majesteit en plaatsbekleding

In het hart van Mattheüs 8 horen we ineens – geheel onverhoeds – van die naamloze Knecht uit Jesaja 53. De Knecht, die aan Gods kant staat, maar zo’n diep contrast vormt met de manier waarop de Here Zich vanaf Jesaja 40 bekendmaakt. Hij spreekt, en Hij volvoert het ook. Hij schept nieuwe dingen, een morgen van heil houwt Hij uit de nacht van reddeloze verlorenheid.

In dat verband lezen we ook van een knecht – waarmee zonder twijfel Israël is bedoeld – die niet in het duister blijft, maar met deze God mee mag komen. Dat past erbij: Gods majesteit zet zijn verbannen en uitgebluste volk weer op de been en doet hen opnieuw aan hun roeping beantwoorden. Maar dan gaat de weg van de knecht in het vierde lied, dat aan hem gewijd is, ineens scherp de diepte in. Niet fier rechtop, maar gebukt onder alles wat van Godswege op hem gelegd wordt. Het maakt de vraag klemmend: ‘Wie is deze?’

Datzelfde contrast tussen de majesteit en de zwakheid van God speelt door Mattheüs 8 heen. Jezus geneest een melaatse – een ziekte die als vrijwel ongeneeslijk gold – door hem aan te raken, met zijn woord heelt Hij de knecht van een Romeinse hoofdman, en Hij ziet ook de schoon­moeder van Petrus met koorts op bed liggen – en geneest haar. En dan lezen we ineens: ‘Hij heeft onze zwakheden op Zich genomen en onze ziekten heeft Hij gedragen.’ We hadden die woorden uit Jesaja 53 hier niet verwacht, en de uitleggers breken zich er dan ook het hoofd over. Wat doen deze woorden, over de lijdende Knecht des Heren, in een hoofdstuk dat de majesteit en macht van Jezus doet uitkomen?! Ja, want wat er daarna volgt – dat is óók weer een en al blijk van Jezus’ macht en majesteit. Jezus, die de storm stilt, en de bezetenen bevrijdt. Het is dezelfde vraag als velen gesteld hebben bij Jesaja 53: ‘Wie is toch deze?’, maar de achtergrond van de vraag is diametraal verschillend. De ene vraag kijkt in de diepte, naar de verachte knecht, de andere naar de man, aan Wie de wind en de zee gehoorzamen.

Navolging

Om maar met de deur in huis te vallen: het gaat in Mattheüs 8:23-27 om de navolging van Christus. De verzen over de storm op het meer volgen op vers 18 tot 22, waar het gaat over de navolging van deze Jezus, die onze zwakheden op Zich genomen heeft en onze ziekten gedragen. Mattheüs laat dat verband even helder als subtiel uitkomen in vers 23: Jezus gaat in het schip, en zijn discipelen volgen Hem. Dat is heel bewust zó geformuleerd. Wat nu volgt is een hoofdstuk uit de navolging van Christus.

Het gaat er niet zachtzinnig aan toe op die weg. Jezus heeft het vreemde van wat dat is – Hem volgen – eerst duidelijk gemaakt aan een buitenstaander. Vervolgens had Hij in een gesprek met een discipel, één die al achter Hem ging dus, de dingen op scherp gezet. Maar wat nu gebeurt slaat alles. Het gaat er in de werkelijkheid van de navolging wel erg hard aan toe.

Als ooit ergens in het Evangelie duidelijk is, dat wat Jezus doet een betekenis en zeggingskracht heeft die het gebeuren van toen en daar overstijgt, dan geldt dat wel van dit gedeelte over de storm op het meer. Wat hier gebeurt, op het meer van Galilea, moeten we in alle concreetheid laten staan, maar tegelijk voortdurend bedenken dat het een dieptedimensie heeft, die het heel direct transparant maakt tot op de weg van de kerk.

In ’t schip

Ze zitten goed in ’t schip – de leerlingen van Jezus, leerlingen in de praktijk van de navolging.

Denk je goed te zitten, in het scheepje onder Jezus’ hoede, met Vaders Zoon aan boord – gebeurt er dit. Een ‘onstuimigheid’. ‘Seismos’ staat er in het Grieks, en dat duidt op een aardbeving. Aardbevingen komen bij Mattheüs nog al eens voor, als er dingen plaatsgrijpen van apocalyptische afmetingen: het sterven van Jezus, zijn opstanding uit de doden. Mattheüs ziet die verbanden en laat ze uitkomen.

Hier vindt dus ook zoiets plaats: niet maar een wind – dat óók –, maar vooral een diepe zeebeving. De aarde staat op zijn grondvesten te trillen. En dàt terwijl je op zee bent!

Mattheüs vertelt erbij dat de golven over het dek heen slaan. Maar dat is eigenlijk nog te onschuldig ­weergegeven: de golven bedekken het schip compleet. Het is overal water. Zo’n beschrijving moet je eigenlijk horen met het eerste hoofdstuk van Genesis in je achterhoofd. Overal water. De oervloed keert terug. Daar kan een mens niet leven! Daar heerst het doodsgeweld!

Dàt zit er dus allemaal achter als hier dat scheepje ineens door oerkrachten bedreigd en compleet bedolven wordt onder het water. Wie Jezus navolgt, loopt een gerede kans in zwaar weer terecht te komen. ‘We moeten door vele verdrukkingen het Koninkrijk van God binnengaan’, zegt Paulus (Handelingen 14:22). Dat zijn geen teksten waar we graag naar grijpen, maar we kunnen er niet omheen ze ter harte te nemen.

Wat hier gebeurt op dat meer van Galilea is een spiegel van wat de kerk van Jezus Christus kan overkomen. Dat er zo’n apocalyptisch geweld losbarst, dat de diepten van het aardrijk beven en de aarde op zijn grondvesten schudt, dat de doodsmacht van de zee alles en iedereen bedekt en doet ondergaan.

Jezus slaapt

Jezus slaapt, als een mens, die rust nodig heeft. Niets menselijks is Hem vreemd. Hij heeft – net als wij allemaal – behoefte aan slaap. Als je Jezus hier ziet, zie je een man van smarten, vertrouwd met ellende, die vermoeid is van zijn werk aan alle nood der wereld, en slaapt.

Het moet voor de discipelen veel gehad hebben van hoe wij vandaag de dingen ervaren. Dat Jezus sliep heeft immers als keerzijde, dat er discipelen waren die een oogje in het zeil hielden, en dat een ander het roer in handen had. Dit is een moderne ervaring van Gods aanwezigheid. De slapende Jezus is een dode God geworden. Die er niet toe doet.

Alles ligt in onze handen. En we hebben ons weten te redden. We zijn niet bij de pakken gaan neerzitten, maar zijn echt een heel stuk opgeschoten in het uitzoeken van hoe alles werkt. Je moet toch wat, als het kwaad de kop op­steekt?! Navolging dat is toch in zulke omstandigheden niet meer aan de orde?! Jezus slaapt!

Het is weer hetzelfde contrast, dat heel dit hoofdstuk doortrekt. Macht en majesteit staan tegenover zwakheid en vernedering. ‘Voorwaar, Gij zijt een God, die Zich verborgen houdt, de God van Israël, een Verlosser’ (Jesaja 45:15). Hier verborgen onder het kwetsbaar-menselijke van de slaap.

Maar als Jezus slaapt, als Hij er alleen maar menselijk, kwetsbaar en machteloos uitziet, is Hij er nog wel bij. Maar wat moet je als je alleen de ‘harde feiten’ ziet, en er Niemand lijkt te zijn om na te volgen, en we er als mensen helemaal alléén voor staan?

Wie U aanroept in de nood...

De discipelen maken Jezus wakker, en roepen tot Hem: ‘Heer, help ons, wij vergaan!’ Ze erkennen Hem als Degene, die bij God hoort, Zelf God is, alle macht heeft in hemel en op aarde, óók over de grondzeeën. Deze slapende Jezus staat voor hen aan de kant van God, die ooit – in Genesis 1 – de wateren van elkaar gescheiden heeft. ‘Heer, help ons, wij vergaan!’

Ze bidden in de nood, en vinden Jezus’ gunst oneindig groot. Die gunst is vooral groot doordat Hij die ene vraag stelt, die de vinger bij de zere plek legt: ‘Waarom zijn jullie bevreesd, kleingelovigen?’ ‘Kleingelovigen’. Geloof is bij Mattheüs altijd geloof-in-actie. Als wij zeggen: ‘Ja, ik geloof natuurlijk wel...’, dan zegt Mattheüs: ‘O, je gelooft dus niet.’ Het woord ‘geloof’ reserveert Mattheüs voor dat je je aan Jezus vasthoudt, dat je weet dat je bij Hem moet blijven, en dat wat er ook gebeurt, Hij de dingen in zijn handen heeft. ‘Geloof’ houdt dus in, dat je in de zwakheid, de onaanzienlijkheid van Gods presentie in deze wereld vasthoudt aan de belofte dat de kracht zich pas ten volle in zwakheid openbaart. ‘Kleingeloof’ is dat het precies daaraan ontbreekt.

Volkomen stil

‘En Hij stond op en bestrafte de winden en de zee.’ Bestrafte. Jezus sprak ze dus toe. Zoals Hij door zijn woord genezen had, zó legt Hij nu de machten die het hoofd opsteken het zwijgen op. ‘Stil jullie. Blijf van mijn leerlingen af. Ze zijn van Mij. Niemand zal ze rukken uit mijn hand.’

‘En het werd volkomen stil.’ Volkomen. Stellen we ons dat voor. De aarde is opgehouden zich te bewegen, staat vàst nu (Psalm 93). Geen zuchtje wind meer. Vrede. In de navolging, op die weg die je zelf niet kunt kiezen, waar Christus geen plek heeft om het hoofd neer te leggen, en daarom slaapt op de boot, in de vliegende storm – daar heeft Hij alles in handen.

In de navolging, waar je soms radicale beslissingen moet nemen, op onbegrip stuit, alles opzij moet zetten – en dan ook nog eens alle kwaad van de wereld over je heen krijgt, daar heeft een slapende Christus alles in handen.

De omstanders

En de mensen verwonderden zich en zeiden: ‘Wat voor iemand is deze, dat ook de wind en de zee Hem gehoorzamen?’ Dat zijn niet de leerlingen van Jezus, maar de omstanders. Het is een goede vraag. Ze zijn – terecht – onder de indruk van Jezus’ macht en majesteit. Wat is dit voor een mens?

Ze komen niet verder dan de vraag. Als dan in het vervolg Jezus opnieuw zijn macht over de chaosmachten doet blijken – de genezing van de bezetenen en de kudde zwijnen die zich in hetzelfde meer stort – vragen andere toeschouwers Jezus beleefd, doch dringend hun gebied te verlaten.

De vraag alleen brengt dus niet verder. Of beter: als Jezus ons de spiegel voorhoudt van de chaos in ons, dan komt het àl te dichtbij. Dan kun je om de vraag van geloof of ongeloof niet meer heen.

Het gaat hier dus niet om een stukje antropologie, dat zich laat verzelfstandigen. Het gaat om Hem, die in zijn unieke eenheid van goddelijke majesteit en menselijke, afschuw en verachting oproepende zwakheid voorop gaat. In het Koninkrijk der hemelen worden we geen kleine zelfstandigen. We zijn en blijven geroepen Jezus Christus na te volgen en in alle vragen, uitdagingen en – soms apocalyptische – gevaren van deze tijd te denken en dus ook te onderzoeken met een nederig en ootmoedig verstand. De secularisatie-theologie van de jaren ’60 had ongelijk: echte vrijheid is niet los – als ‘doorwerking’ van Genesis 1 en Psalm 8 – verkrijgbaar.

  1. H. Berkhof, De mens onderweg. Een christelijke mensbeschouwing, (Kerk en wereldreeks nr. 5), ’s-Gravenhage 1969, 24
  2. H. Berkhof, De mens onderweg, 25
  3. H. Berkhof, De mens onderweg, 25
  4. H. Berkhof, De mens onderweg, 40