“Cyberspace Odyssee”

Jos de Mul

In 1968 verscheen Stanley Kubricks film 2001: A Space Odyssey [1]. De film gaat over de reis die het ruimteschip Discovery maakt naar de planeet Jupiter, om daar op zoek te gaan naar buitenaards leven. De computer HAL controleert het hele ruimteschip, en draagt de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor het slagen van de missie. Op een gegeven moment gaat de computer mensen als een bedreiging zien. Vier van de vijf bemanningsleden worden gedood. De laatste slaagt er in de computer uit te schakelen en Jupiter te bereiken. Zo laat de film de wedijver zien tussen menselijke en kunstmatige intelligentie. Zij toont ook de (gepretendeerde) evolutie van de mens, en zijn odyssee door ruimte en tijd.

Aan deze film is de titel van het voorliggende boek, Cyberspace Odyssee, ontleend. Jos de Mul, hoogleraar wijsgerige antropologie aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam, gaat uit van de veronderstelling dat met de opkomst van ICT een nieuwe fase van de evolutie van de mensheid is ingegaan. Vanuit een antropologisch perspectief wil hij een antwoord geven op de volgende fundamentele vragen. Wat is cyberspace? Op welke wijze raakt deze ruimte ons begrip van de wereld en van onszelf? En in hoeverre zal de odyssee door cyberspace ons begrip van de wereld en van onszelf ook daadwerkelijk veranderen? Om deze vragen te beantwoorden kijkt de schrijver naar wat zich op dit moment op het gebied van nieuwe informatietechnologie afspeelt, en hoe die ontwikkelingen zich verhouden tot andere sociale en culturele ontwikkelingen. Uit deze samenhang extrapoleert hij vervolgens een aantal beelden van de toekomst. Zodoende komt hij op de laatste bladzijde van zijn verhaal tot de volgende conclusie: ‘Hoezeer ook de ontwikkeling en samenwerking van nieuwe disciplines als nanotechnologie, biotechnologie, kunstmatige intelligentie en kunstmatig leven nog omgeven zijn door een humaan discours (...) lijkt (...) de agenda ervan uiteindelijk, al dan niet bedoeld, gericht te zijn op de creatie van een posthumane levensvorm.’

Dit blijkens het voorwoord uit fascinatie geboren boek is de neerslag van een bijna tien jaar durende ontdekkingstocht door cyberspace. De meeste hoofdstukken zijn bewerkingen van artikelen die eerder elders werden gepubliceerd. Het boek telt vijf delen, die elk een thema aan de orde stellen dat in drie hoofdstukken wordt uitgewerkt. Een inleidend hoofdstuk gaat vooraf, een digitaal nawoord (dat alleen op de Internet-versie van het boek te lezen is) markeert het slot. Een verantwoording, literatuurlijst en registers completeren het geheel.

In april kreeg dit boek de Socrates-wisselbeker voor het meest prikkelende filosofieboek dat oorspronkelijk in het Nederlands is verschenen. De jury vond het een zeer actueel boek over een thema dat nog nauwelijks is doordacht. Hoewel dit werk als geheel onbevredigend is, is het oordeel van de jury niet onbegrijpelijk. De Mul bespreekt veel facetten van ICT. Zoals: screensavers, computergames, interactiviteit, informatisering, multimedialiteit, de (on)mogelijkheid van volledige beheersing van de samenleving door middel van informatietechnologie enzovoort. Daarbij hanteert hij meerdere perspectieven: historisch, cultureel, maatschappelijk, politiek, antropologisch, filosofisch. Dat levert een uniek caleidoscopisch exposé op van de met ICT verbonden filosofische thema’s. Als uitgebreide kennismaking met ICT-filosofie is het daarom zeer geschikt.

Slechts twee voorbeelden ter illustratie. Digitale fotografie maakt het volgens de auteur mogelijk een kopie te maken die bijna net zo goed is als het origineel. Op die manier verdwijnt het onderscheid origineel-kopie. Volgens De Mul wordt daarmee de klassieke filosofische tegenstelling van schijn en zijn geproblematiseerd. Een ander voorbeeld is het betalen van boodschappen met een pinpas. Op een volstrekt abstracte wijze vindt daarmee een transactie plaats, die echter zeer reële effecten heeft in het dagelijks leven. Daaraan is volgens de schrijver te zien dat het maatschappelijk handelen steeds meer verweven raakt met virtuele ruimten.

Maar, zoals gezegd, als geheel is dit boek onbevredigend. De Mul vertrekt vanuit een evolutionistische visie. Dat hoeft op zichzelf niet in mindering te komen op de kwaliteit van het gebodene. Maar helaas hanteert hij het evolutiegeloof op een nogal dogmatische en onkritische wijze. Tot overmaat van ramp worden de bereikte conclusies volledig door het evolutionistische uitgangspunt bepaald. Dat doet sterk afbreuk aan de overtuigingskracht van het betoog, zelfs voor mensen die het evolutionistische uitgangspunt van de schrijver delen.

Ik weet niet of het geloof in de evolutionaire oorsprong van de mensheid noodzakelijkerwijs moet leiden tot een plat mensbeeld. Bij de auteur is dat in elk geval wel het geval. Dat blijkt heel duidelijk als hij de invloed van persoonlijke webpagina’s op de menselijke identiteit ter sprake brengt. Persoonlijke webpagina’s zijn websites waarop iemand iets over zichzelf vertelt, wat artikeltjes plaatst die hij ooit geschreven heeft, reclame maakt voor zichzelf en wat foto’s van zichzelf opneemt. Volgens De Mul wordt het zelf daardoor ‘getransformeerd in een multimediaal kunstwerk’. Dat is natuurlijk een sterk overtrokken zienswijze. Hooguit kan worden gezegd dat iemand zich met zijn website op een bepaalde manier presenteert, van een transformatie van de identiteit is geen sprake. Of men zou ook het veranderen van kleding of het kammen van het haar als zodanig willen beschouwen. En misschien is dat inderdaad de bedoeling, want De Mul gaat er blijkbaar vanuit dat het zelf opgaat in de wijze waarop het zich presenteert.

Misschien wordt hij hier ook gewoon slachtoffer van zijn eigen retoriek. De sterke uitdrukking ‘transformatie’ gebruikt hij in elk geval veel te vaak. Dit woord suggereert een totale verandering, een herschepping, een metamorfose. Vaak blijkt het slechts om een beperkte verandering, ontwikkeling of beïnvloeding te gaan. In het hierboven genoemde voorbeeld gaat het alleen om het feit dat men zich nu ook kan presenteren op Internet. Dat voegt inderdaad iets toe aan de mogelijkheden die boek, krant, tijdschrift, foto, film, radio, tv, videoclip en reclame-uitingen boden. Maar waarschijnlijk veel minder dan wordt gesuggereerd.

En daarmee kom ik bij het zwakke punt van dit boek. Uiteindelijk worden alle kaarten gezet op een retorische strategie. De Mul maakt dankbaar gebruik van een groot aantal theorieën. Maar een deugdelijke theoretische verantwoording van zijn eigen positie ontbreekt geheel. Op de duur is dat irritant, wordt het een wat al te vrijblijvend vertoon van belezenheid. Het boek mist een theoretische kern waarmee de lezer zich kan confronteren. Het is teveel een verzameling gebleven van wat de auteur de afgelopen tien jaar over en naar aanleiding van digitale technologie heeft bedacht.

Eerlijkheidshalve moet worden gezegd dat De Mul zelf aangeeft dat hij niet alleen beschouwelijk bezig wil zijn, maar ook vanuit zijn verbeelding toekomstige mogelijkheden wil laten zien. Mijns inziens heeft de verbeelding daarbij de nuchtere en adequate analyse van de feiten in de schaduw gesteld. Zo dicht hij zijn eigen Cyberspace Odyssee.

  1. Uitgeverij Klement, Kampen, 2002, 352 blz., €22,50, ISBN 90 77070 12 5.