De avondboot

Vonne van der Meer

Het ontdekken van eigen of andermans geheimen maakt dat het leven nooit meer is zoals voorheen [1]. Het ‘weten’ gaat in je bloed zitten, en je krijgt het er nooit meer uit, zelf als dat wat je denkt te weten uiteindelijk niet waar blijkt te zijn, maar, omdat het dan zo in je verankerd is, toch altijd in je blijft zitten, en het de dagen beheerst, in dit boek zelfs de vakantie van verschillende mensen overschaduwt. “For once a thing is known, it can never be unknown. It can only be forgotten.” Vrijwel niemand ontkomt eraan.

Net als in Eilandgasten is het vakantiehuis Duinroos de plaats van handeling. Bekende en nieuwe personages komen en gaan.

In het eerste verhaal zien we een man aan wie de twijfel knaagt: heeft zijn - overleden - vrouw nu van hem gehouden of niet? Om haar beter te leren kennen, en om beter te weten wat haar heeft beziggehouden, gaat hij naar Duinroos waar zij haar laatste vakantie had doorgebracht. Maar hij vindt haar niet. Hij probeert nóg dichterbij te komen. Hij doet haar kleren aan, haar lievelingskleren. Hij stelt zich voor dat hij haar is, en hij realiseert zich dan dat hij zich tijdens zijn leven nooit zo goed in haar verplaatst had als dat hij op dat moment deed. Maar hij krijgt er z’n vrouw niet door terug. “Ze was weg, met het paard mee.”

In het tweede verhaal beschrijft Van der Meer een moeder en een dochter, die allebei niet (helemaal) open tegenover elkaar zijn. De dochter heeft al maanden een relatie met Hans, een jood, en ze heeft er nog niets over tegen haar moeder gezegd. Als ze dan op het punt staat er toch mee voor de dag te komen, begint haar moeder over zichzelf te praten en hoort ze (voor het eerst) dat haar moeder getrouwd is geweest met een NSB-er die een moord op zijn geweten heeft. Nu Martine het verleden van haar moeder kent, heeft ze een probleem: hoe moet ze dit ooit aan Hans vertellen? Hans, die zijn joodse wortels koestert? De onrust is gekomen.

In het derde verhaal (dat een vervolg is op het tweede) zien we de joodse Hans zelf, maar hij worstelt met een heel ander probleem. Hij is op weg naar Duinroos, om bij Martine en haar moeder op bezoek te gaan, maar hij vraagt zich af of het wel zinvol is te gaan. Want hij is erachter gekomen dat het hoog tijd wordt om tegen Martine te zeggen dat er een andere vrouw in zijn leven is gekomen, die veel belangrijker voor hem is. Hij besluit dan onderweg dat hij dit bezoek zal gebruiken om Martine te vertellen dat hij de relatie met haar wil verbreken. Maar op het moment dat hij met z’n (beschamende) verhaal voor de dag komt, zit Martine zo verstrikt in haar eigen gedachten (hoe moet ze Hans over het verleden van haar moeder vertellen?), dat ze nauwelijks hoort wat Hans op dat moment aan het zeggen is. Zijn woorden gaan langs haar heen. Daarna dringt het pas heel langzaam tot haar door.

Een heel andere problematiek treffen we aan in het vierde verhaal waarin - wederom - de personages volstrekt in hun eigen gedachtespinsels verstrikt zitten, en daarover niet met de ander praten, wat uiteindelijk tot kleine conflicten leidt. Ben (15 jaar) ziet z’n broer met diens vriend dansen, en is dan helemaal van streek. Zijn moeder is juist helemaal verrukt van het vriendje van haar zoon, omdat hij zo aardig tegen haar doet. Ben begrijpt niets van zijn broer, noch van zijn moeder en trekt zich terug. Het weten maakt hem alleen. Maar dan begint ook de moeder iets te dagen: waarom legt het vriendje zijn hand op de knie van haar zoon? En dan raakt ook zij in paniek. De gedachte dat haar zoon homoseksueel zou zijn, maakt haar woedend. Ze laat zichzelf dan helemaal gaan, en ze gooit de hele kamer van de beide vrienden overhoop. Ben ziet dat, en ze moet nu wel met haar bange vrees voor de dag komen. Ze praten, en het besef dat ze niet meer alleen zijn in het weten, maakt beiden minder eenzaam. Maar ze zitten er ook beiden naast. Want nu de moeder goed op haar zoon is gaan letten, ziet ze dat niet hij, maar alleen diens vriendje homofiele gevoelens heeft, en dat haar zoon nauwelijks iets door heeft, en slechts in onschuld het gedrag van het vriendje accepteert. En dan wil ze het vriendje zo gauw mogelijk de deur uit hebben, voordat haar zoon de ogen open gaan. In dit verhaal veel misverstanden, en het besef dat het (schijnbaar) weten het aanzien van de dingen verandert, en het je niet meer loslaat, ook al blijkt het achteraf niet waar te zijn.

Ook in het vijfde en zesde verhaal veel misverstanden, en natuurlijk het daaruit voortkomend veelvuldig ongelukkig-zijn.

De avondboot laat de lezer enigszins droevig achter. Alleen de werkster lijkt een harmonieus leven te leiden, en alleen zij lijkt te ontkomen aan het onrustzaaiende weten. Zij is niet of nauwelijks prooi van welke vorm van menselijk falen ook. Ze vormt een verbindende factor, en ze is de zorgende figuur op de achtergrond. Het lijkt erop dat alleen de werkster het menselijk tekort heeft overwonnen. Je zou kunnen zeggen dat zij goddelijke trekken heeft (wat al eerder door Tjerk de Reus werd gesignaleerd in zijn bespreking van Eilandgasten in Liter 1999).

Het procédé van Vonne van der Meer in Eilandgasten en De avondboot is aantrekkelijk: veel menselijk falen, veel zorgen, ook veel onnodige zorgen. En al die (hoogstpersoonlijke) inzichten ‘sturen’ als het ware de gebeurtenissen. Feiten zijn moeilijk waar te nemen doordat veel personages gevangen zitten in zichzelf en hun eigen interpretatie van de werkelijkheid.

Een mens bedriegt in veel gevallen zichzelf. Hij is daar zelf debet aan, én de dupe van. Mooie, existentiële thematiek.

Er zijn ook nog heel andere thema’s in De avondboot te vinden. Marjoleine de Vos legde in haar recensie (NRC, 26-2-2001) de nadruk op het gekend-zijn en het gekend-worden. Dat het enige houvast je eigen naam is, omdat de rest van het leven onzeker is. En zij komt dan ook bij een van de belangrijkste kernen van het boek terecht: Wie ben je? En wat bepaalt wie je bent? De Vos: “Er zijn van iedereen eindeloos veel beelden in omloop in de hoofden van degenen die hem kennen, en geen van die beelden is ‘het echte’.”

Van der Meer zelf had het in een interview met Enny de Bruijn ( RD, feb. 2001) over de motieven ‘loslaten’ en ‘overgave’, en er zijn in De avondboot zeker gedachten te vinden die deze thematiek ondersteunen: “Bestaat er zoiets als eilandtijd, een dagindeling die bepaald werd door aankomst en vertrek (...) en hadden zij zich daar maar aan over te geven?” En de vrouw van de weduwnaar (eerste verhaal) had hem ooit gezegd toen ze het hadden over (zijn naderende) eenzaamheid: “Het is zoiets als pijn, iets waartegen je je niet moet verzetten. Je moet erin kruipen tot het schrijnende gevoel iets gloeiends wordt, waartegen je je kunt warmen. Alles is overgave, had ze gezegd.”

Nu is er met dit boek iets vreemds aan de hand: de thematiek is onbetwistbaar goed en mooi. Dat Van der Meer komend najaar de Spaanprijs 2001 in ontvangst mag nemen (de prijs voor een belangrijke bijdrage op het gebied van vernieuwing in godsdienst of levensbeschouwing) spreekt voor zich. Ze heeft het verdiend. Ze is goed in ideeën.

Maar ga je nauwkeurig lezen, op het niveau van de ‘gewone gebeurtenissen’, dan is haar (precieze) tekst toch iets minder overtuigend dan de onderliggende thematiek. Nemen we bijvoorbeeld de man uit het eerste verhaal. Dat hij herinneringen aan zijn overleden vrouw zoekt en koestert, is te begrijpen. Maar dat hij niet alleen haar kleren aantrekt, maar ook gaat lopen, zitten, zelfs praten zoals zij deed, is bizar en geforceerd, en doet afbreuk aan de beschreven emotie.

En in het geval van de moeder van de vermeend homofiele zoon: ze wordt bijna als krankzinnige beschreven als ze denkt haar zoon te hebben ‘betrapt’ en ze van de kamer van haar zoon een puinhoop maakt: ‘Ze groef maar door, een schuimbekkende hond op zoek naar een bot.’

Beide personages, de man en de moeder, die toch als heel gewone, herkenbare types worden neergezet, worden hier tot vreemde, onherkenbare mensen, en dat is jammer, want juist in het gewone, herkenbare ligt de kracht van Van der Meer. Ze heeft die buiten-gewone dingen niet nodig om overtuigend te zijn.

Maar er kleeft nog een ander bezwaar aan haar proza. Naast deze ietwat bizarre dingen, tref je in De avondboot soms triviaal geschreven passages aan, en hiermee komen we op het terrein van de vraag: Is dit nou wel literatuur? Of zit ik de Margriet te lezen? De vraag of iets literatuur is, is natuurlijk een tamelijk onmogelijke vraag. Maar dat de vraag gesteld wordt, zegt wat. Geeft Van der Meer daar aanleiding toe? Een citaat: “Waar moeten de bloemen, op de eettafel? Of toch maar op de lage tafel (...). Leg ik de stroopwafels die ik voor de gasten heb gekocht in de trommel, of op het aanrecht? (...)” En: “Langzaam rekte ze zich uit, vouwde haar armen onder haar hoofd. Zo, uitgestrekt op bed, leken haar benen precies even lang. Ze bekeek ze goedkeurend. Gisteren had Babette haar een crème gegeven, een duister muskusachtig geurtje, om zich mee in te smeren (...) en meteen ook aangeboden haar teennagels te lakken.”

Onmiskenbaar Margriet? Of een literaire beschrijving van een ‘Margriet-achtige’ vrouw? In het laatste geval verwacht je dan toch dat die crème en die teennagels een rol gaan spelen in het verhaal. Maar dat is niet zo. Het is (slechts) decoratie, maar die eigenlijk net niet boeiend genoeg is om (karakteristieke) personages mee te ‘kleuren’. Het zou wat mij betreft allemaal iets pregnanter mogen. Het lijkt dan ook wel alsof De avondboot minder compact en geserreerd geschreven is dan Eilandgasten. Met meer woorden wordt minder gezegd.

Ook stilistisch valt er meer op aan te merken: “Ze wierp hem een stralende kushand toe” (een stralende kushand?); “Een moedervlek niet groter dan een speldenprik” (is die voor het gewone oog nog zichtbaar?). En lelijke zinnen als: “Marleen kennende had zij zich daar beslist aan geërgerd.” Heeft Van der Meer zich weinig tijd gegund? Of de uitgever?

Sommige verhalen bevatten (psychologische) onzorgvuldigheden. Twee voorbeelden. De man uit het laatste verhaal bekijkt z’n vrouw met aandacht: “Ze had haar trui, de donkerrode Noorse met de witte herten - of waren het elanden? - uitgetrokken (...)”, maar een enkele bladzijde verder lezen we dat “niets hem meer interesseerde”. Of er nu herten of elanden op de trui van zijn vrouw stonden, dat moet hem toch helemaal niet boeien dan?

Dezelfde man krijgt een genotsvolle ervaring als in de bus een onbekende vrouw zijn bloedende vinger in haar mond steekt, eraan zuigt, en zo het bloeden stelpt. Hij “kon geen kant meer op, hij kon zich alleen maar overgeven”. In de hoop dat de vrouw doorgaat met zuigen, wenst hij dat de brug opengaat, zodat het alleen nog maar langer duurt, “om een eindeloze stoet schepen door te laten - vrachtschepen, binnenvaartschepen, kotters, tjalken, klippers, klipperaken, botters, pluten, hoogaarsen, gordijnkruisers, plezierjachten...”. Je moet toch wel heel helder zijn om in een staat van bewustzijnsvernauwing al deze soorten scheepstypen paraat te hebben. Het lijkt wel alsof de schrijfster even vergeten is in wat voor toestand de man zich bevindt.

Het is natuurlijk erg moeilijk om twee vergelijkbare boeken te schrijven. Zoekend naar nieuwe figuren heeft Van der Meer zich mogelijk te krampachtig aan het succesvolle procédé van Eilandgasten gehouden, en staan de personages allemaal iets zwakker op hun benen.

Dit alles neemt niet weg dat ook De avondboot - ondanks bovenstaand kleine feilen - een mooi boek is, met uitstekende thematiek, zichtbaar gemaakt in allerlei vormen van menselijk tekort, op zeer toegankelijke wijze beschreven. Meenemen op vakantie dus.

  1. Uitgeverij Contact, Amsterdam 2001, 203 pag., f32,90.