De treden van de dagen

Wie stuurt wie in Nederland?
De tijdgeest is een begrip dat het in Wapenveld-kringen goed doet. Serieus als we - ondanks onze grappen - zijn en blijven, vleien we ons met onze cultuurkritiek vaak in het donzen dekbed van ons eigen wereldbeeld. Met parmantig gekrulde lippen spreken we als onze mening uit dat de samenleving de laatste decennia ingrijpend veranderd is. Dat zal waar zijn. De tekenen des tijds liegen er niet om.

We spreken in heel Nederland over waarden en normen. Ondertussen is de privatisering van de moraal zo diep doorgedrongen in bijvoorbeeld de media, dat de dagelijkse vloedgolf van hedonisme en vulgariteit onstuitbaar lijkt. Wat vindt de politiek hiervan? Ja laten we het deze keer eens over de politiek hebben. Laat ik me voor een keer overgeven aan een vorm van deftigheid. Ik wil wat gedachten kwijt over ‘de revolutie van het politieke bestel’. Voor mij is het niet helemaal duidelijk meer wie wie in dit land stuurt.

Intelligent meebewegen op maatschappelijke trends

Sinds enkele decennia neemt de overheid, feitelijk gezien, geen bovengeschikte of hiërarchische positie meer in ten opzichte van de samenleving. Binnen de samenleving is steeds minder sprake van één enkel herkenbaar sturingscentrum. De netwerksamenleving die zich met de horizontalisering van maatschappelijke verhoudingen ontwikkelt, blijkt in snel tempo de bepalende factor te worden in het denken over bestuurlijke verhoudingen. Het openbaar bestuur is door deze maatschappelijke omstandigheden en processen principieel van karakter veranderd. Het klassieke hiërarchische besturingsparadigma is gebrekkig gebleken.

Ook de relatie burger-overheid heeft zich de laatste decennia ingrijpend gewijzigd. Spraken we grofweg gezegd tot de Franse Revolutie over de burger als onderdaan, in de 19e eeuw werd deze een burger met rechten, nu is de burger een autonome hoofdpersoon die door de markt als soeverein consument begeerd en bediend wordt. Samen met de media wordt de markt en de mens met een hoofdletter geschreven. De klassieke legitimatiebronnen van de overheid (God en het maatschappelijk verdrag) zijn opgedroogd. De burger is een jurylid geworden die de overheid op hem welgevallige momenten (bij een subsidieaanvraag voor een tafeltennisvereniging of de aanvraag voor een dakkapel bijvoorbeeld) beoordeelt. Niet zelden wordt de overheid in deze beoordeling als hinderlijk of contraproductief ervaren. Aan de ene kant wordt de vanouds bemoeiallerige overheid teruggedrongen door de markt, schaalvergroting en technocratisering. Denk bijvoorbeeld aan de infrastructurele herinrichting van Nederland en aan het invoeren van de Euro. Wie besliste werkelijk over de aanleg van de HSL, een extra baan op Schiphol en de goedkeuring van het Verdrag van Maastricht? Daar kwam ook geen christen- of sociaal-democratische ideologie aan te pas. Trouwens daar kwam geen enkele ideologie aan te pas. Waaraan komt de overheid nog wel toe? Ook niet aan de toestand op de stranden zomers. Het is dan alsof een grote onzichtbare hand de beha’s afrukt. En de overheid staat erbij en kijkt ernaar.

Aan de andere kant – het zij toegegeven – moet de overheid toch nog overal en altijd weer ‘er wat aan doen’: de vandalen op het pleintje, de geleden schade, de lawaaierige straten, de tasjesrovers. In dergelijke praktijkgevallen lijkt de overheid een soort speciale bedrijfstak geworden te zijn, waar men tegen betaling, diensten wil en kan inkopen. Maar dan geldt hetzelfde als bij het kopen van een auto of een nieuwe keuken: de klant wil in al zijn wensen op maat bediend worden. In deze verwachting van de overheid komt de consument vaak bedrogen uit.

Politieke partijen

Een verhaal apart zijn de politieke partijen. Het bestaansrecht hiervan wordt momenteel behoorlijk betwist. Mijns inziens wordt hun afschaffing of afsterving vertraagd door gebrek aan een alternatief. De hedendaagse politieke partijen vinden hun pendant in het 17e en 18e-eeuwse politieke systeem. In die tijd sprak men van facties. Je had de onderliggende en bovenliggende factie. Maar per saldo maakt het voor de bevolking weinig uit welke factie er op het kussen zat.

Van alle functies die politieke partijen ooit hebben gehad lijkt alleen de rekrutering van politieke functionarissen te zijn overgebleven. De basis daarvoor is heel erg smal geworden. In Nederland zijn ongeveer 30.000 politieke functies en evenveel actieve partijleden. In de 19e en het eerste deel van de 20e eeuw is de strijd tussen de politieke partijen die zijn voortgekomen uit de geestelijke stromingen van rooms-katholicisme, humanisme en protestantisme gestreden. Niet alleen de PvdA heeft haar ideologische veren afgeschud, zoals Wim Kok in zijn befaamde Wiardi Beckmanrede betoogde. Ook van het liberalisme en de christen-democratie geldt dat ze niet meer gevoed worden vanuit hun klassiek geëxpliciteerde mens- en levensvisie. Toen Bolkestein enkele jaren geleden een debat op gang wilde brengen over de ideële grondslagen van het liberalisme kwam hij van een koude kermis thuis. De Woordopenbaring als de kenmerkende factor en het verbindende element van het christendom staat fundamenteel ter discussie. Wat overgebleven is, is om het met de titel van een in 1999 verschenenen boek van de oud-directeur van de Kuyperstichting, W.C.D. Hoogendijk, te zeggen: Onze verwarrende wereld en wij. Op weg naar een nieuw tijdperk in onze cultuur. Tsja, dat wisten we al.

De overheid wordt gestuurd

Kerk en christendom hebben niet meer te maken met een traditionele overheid die stuurt, maar met een overheid die veelal zelf gestuurd wordt. De burger is consument en participant van de overheid geworden. De vernieuwingen in het openbaar bestuur stellen nieuwe vragen aan de participatie van de kerk(mens) in de samenleving.

Het is belangrijk deze maatschappelijke ontwikkeling duidelijk te onderkennen. Wanneer het er christenen mede om gaat de samenleving naar onze overtuiging vorm te geven, dienen we ons te realiseren dat alle rumoer en onbehagen over het functioneren van het (politieke) bestel, niet alleen veroorzaakt wordt door beginselen, maar door een tekortschietend beheer van dat bestel. De elfde september 2001 betekent in zekere zin ook weer een terugkeer van de staat, die door de markt en de civil society verdrongen leek. De veel gekritiseerde verwaarlozing van het publieke domein veroorzaakt een kortstondige pendelbeweging: de overheid of het bestel wordt opgeroepen de dingen niet op hun beloop te laten. Naar mijn overtuiging komt de ideologie van de maakbare samenleving niet meer terug. Nog afgezien van de feitelijkheid dat maatschappelijke thema’s niet (meer) tot het primaat van de overheid behoren, is onze samenleving dermate gefragmenteerd, dat voldoende greep op de inrichting van de samenleving, een onbereikbaar ideaal zal blijken te zijn.

Als we al kunnen spreken van een revolutie van het politieke bestel, (daarvan is sprake wanneer er 50 zetels ‘zweven’, en de hype Pim Fortuyn kortstondig het bestel in de ban houdt), is deze revolutie vooral een kwestie van mentaliteit, van (bestuurs)stijl, niet van een werkelijke hervorming.

De locale netwerksamenleving

De ontwikkelingen in onze samenleving noodzaken het openbaar bestuur zich hierbij aan te passen. Wat de taakverdeling en structurering betreft zien we allerlei vormen van privatisering, decentralisatie en regionalisering. Behalve aanpassingen in taakverdeling, zien we ook veranderingen in processen. We gebruiken daarvoor verschillende termen: interactieve beleidsvorming, coproductie en netwerksturing. De maatschappelijke werkelijkheid heeft een netwerkkarakter met veel actoren en dito wederzijdse afhankelijkheden.

Het is allemaal parmantig uitgedrukt. Laten we ons eens oriënteren op de plaatselijke woongemeenschap om te zien wat dit nu in de praktijk betekent. Bij interactieve beleidsvorming gaat het om het besef dat het gemeentebestuur voor het uit te voeren beleid een breed draagvlak dient te krijgen. Nu is dat niet nieuw. Maar het besef dat de burger een slimmere, betere oplossing voor een probleem kan hebben dan het openbaar bestuur, is nog niet overal verbreid. Het mag wel eens een onsje minder om de politiek en een onsje meer om de inhoud gaan. Het gaat in onze samenleving meer om vraaggericht, dan om aanbodgericht werken. Door vormen van wijkgericht werken laat het gemeentebestuur onderdelen van taken over aan wijkteams. De betrokkenheid en verantwoordelijkheid voor de eigen leefomgeving neemt daardoor soms toe. De ICT-revolutie maakt andere vormen van communicatie mogelijk. Burgers kunnen niet alleen door middel van formele bezwaarschriftenprocedures en dergelijke hun invloed en belang doen gelden, maar vooral ook pro-actief. Hinderlijk gedrag van hangjongeren is in deze visie niet alleen een zorg voor de politie en de omwonenden. Iedereen die in het betreffende netwerk een rol speelt (burgers, de jongeren zelf, politie, hulpverleningsinstanties, het gezin/de ouders, de gemeente enz.) kan vooraf erbij betrokken worden.

De roeping van de kerk en individuele christenen

Er komt nog wel iets wezenlijks om de hoek kijken. We dienen ons ervan bewust te zijn, dat de overheid geen instelling van mensen is. Bijvoorbeeld in de vorm van een soort maatschappelijk contract. De Schrift is hier duidelijk over. Ondanks alle maatschappelijke ontwikkelingen heeft de overheid zich te realiseren dat er een eigenheid en zelfstandigheid blijft die onopgeefbaar is. Artikel 36 van de NGB verwoordt dit wel zeer pregnant. Dit is trouwens geen geloofsartikel van de overheid, maar van de kerk!

Ik heb niet zoveel op met een kerk die zich concentreert op synode-uitspraken en kerkelijke deputaatschappen, maar in de plaatselijke gemeente verstek laat gaan. Wel naar de minister toe gaan en niet naar de burgemeester, dat kan niet. In de plaatselijke gemeenschap ligt de taak van de kerk in het publieke domein. Hier dient het gesprek met de ander gezocht te worden. Daarbij is het de taak van de kerk niet alleen de eigen gesprekspunten in te brengen, maar ook de agendapunten van anderen over te nemen. De kerk dient plaatselijk te spreken over criminaliteit, veiligheid, vervreemding, jeugdbeleid, reclame-uitingen. Laat de kerk contact zoeken met alle politieke partijen, het wijkteam, de omwonenden. Niet om maatschappelijk werk te doen. Dat kunnen anderen veel beter. Maar waar moet de kerk(mens) anders een zoutend zout zijn?

Het ambtelijk getuigenis van de kerk mag niet uitgespeeld worden tegenover het getuigenis van individuele christenen. Een geëngageerd burgerschap in de plaatselijke gemeente wordt van iedere christen gevraagd. Op de markt van het moderne leven dienen we getuigenis te geven van onze (geloofs)belijdenis. Het komt er wel op aan hóe we als kerk of christen spreken. Als we duidelijk spreken zal het applaus niet losbarsten. Vanwege de waarheidsvraag komt het aan op een innerlijke zedelijke draagkracht. Soms zijn we te veel onder de indruk van de tijdgeest. In 1881 schreef de Ledeboeriaanse predikant Daniel Bakker: ‘Daar is nooit zulk een kwaden tijd geweest, of we kunnen er onze God in dienen. Het hapert niet aan den tijd, maar aan ons.’ Beter kan ik het niet zeggen.