Biografie van de dominee

Gerben Heitink

Heitink (hoogleraar praktische theologie aan de Vrije Universiteit, zelfs eerst ook gemeentepredikant, nu reeds vele jaren betrokken bij de predikantsopleiding) schreef een mooi, gemakkelijk te lezen boek over de geschiedenis van de dominee in ons land sinds zijn verschijning op het kerkhistorisch toneel [1]. In 7 hoofdstukken schetst Heitink de ontwikkeling van het predikantschap in relatie tot het geheel van de kerkelijke en maatschappelijke ontwikkelingen. Dat maakt het tot een boeiend boek. De gestalte van het predikantschap is de eeuwen door zeer context-bepaald. Dat heeft een onthutsende kant, zo schreef ik in het vorige nummer van Wapenveld in de Column naar aanleiding van de lezing van het boek van Heitink. Wat is het moeilijk (geweest) om dominee te zijn ‘vrij ten opzichte van alle mensen en tegelijk aller dienaar vice versa’. Maar het heeft ook iets relativerends te beseffen dat het ‘hoge ambt’ ook een gewone beroepsgroep betrof die zijn weg ging door de tijd en ook bepaald werd door de tijdsomstandigheden en wat die vroegen van de kerkelijke structuren. Dat geeft ons de ruimte om ook nu heel nuchter te kijken naar wat goed is voor de predikant en voor de kerk bij de snel veranderde en nog steeds veranderende plaats van de predikant in kerk en samenleving. Uit de opbouw van het boek blijkt dat het Heitink daar mede om gaat: ‘de toekomst’ van de predikant in de Samen op Weg kerken in zijn/haar ‘overbodig beroep’ (titel hoofdstuk 8). De dominee van weleer is uit het straatbeeld van stad en dorp verdwenen. Hij is niet meer de bekleder van het openbare ambt in de publieke kerk (hoofdstuk 2, periode 1560-1795), waartoe de notabelen in die samenleving hoorden, die hem ook benoemden en die verantwoordelijk waren voor zijn traktement. Zij is niet meer ‘de volksopvoeder nr. 1’ (hoofdstuk 3, periode 1795-1848), medeverantwoordelijk voor de onderhouding van de goede zeden, de vaderlandsliefde, de liefde voor het koningshuis en de goede orde in de tijd van Jan Salie. Zijn studierichting is niet meer na de rechtenstudie de grootste aan ’s Rijks universiteiten, zoals tot ver in de 19e eeuw het geval was. Zij staat niet meer voor volle kerken waarin de cliëntèle van de eigen richting van zijn aanhankelijkheid blijk geeft, zoals in de tweede helft van de 19e eeuw (hoofdstuk 4) tot ver in de twintigste. De tijden dat hij, zijnde één van de notabelen van stad of dorp, qualitate qua in het bestuur van voorname maatschappelijke organisaties zitting had, die zijn voorbij. Nu de emancipatie van de ‘kleine luyden’ al een halve eeuw geleden voltooid werd, is de dominee van weleer, de vastberaden of parmantige mede-mannenbroeder of de pater familias voor of tussen de eensgezinde gemeente, een verschijning uit een ver verleden. En alleen grijze hervormden van vrijzinnige, ethische of midden-orthodoxe huize kunnen zich nog iets voorstellen bij de magie die uitging van de ‘grote mannen’, vaak begaafde redenaars, de voorlieden van ‘hun’ kleur, richting of dominante stroming. De ‘kleinere goden’, gewone wijk-predikanten, evenwel zagen in de jaren ’60 en ’70 hun diensten in snel tempo leger worden, hoe hard zij ook ploeterden in de steeds talrijker geworden werkterreinen van de gewone dominee. Ook deze predikant ‘tussen ontkerstening en verzuiling’ (hoofdstuk 5, periode 1892-1960) is voorgoed voorbij gegaan.

Waar staan wij nu, volgens Heitink, na de periode van ingrijpende veranderingen in kerk en samenleving sinds de jaren ’60? De ontwikkelingen in het predikantschap in deze laatste decennia vat Heitink samen in de titel van hoofdstuk 6: Professionalisering, personalisering en clericalisering van het beroep. Het beroep van predikant is nog veel meer dan in de 19e eeuw verkerkelijkt. Kunnen we van deze ontwikkeling, als van een nood ook een deugd maken? De ambtsdiscussie is sinds de jaren ’60 vele malen (heftig) gevoerd. De roep om professionalisering is steeds luider geworden. Met reden noteert Heitink dat er nog nooit zoveel in (praktische) scholing, begeleiding en nascholing van predikanten is geïnvesteerd als nu. Maar de roep erom is onverminderd groot. Hiervoor zijn vele oorzaken aan te wijzen. In elk geval wijs ik er een aan, die te maken heeft met de sterk toegenomen personalisering van het beroep. De druk op de persoon, zijn aanwezigheid, haar uitstraling, zijn deskundigheden, haar communicatieve competentie, etcetera wordt groter. Binnen-gemeentelijk is de dominee op een andere wijze dan voorheen, immers belangrijker geworden. Er is een onweerstaanbare trek bij predikanten en (ons) begeleiders om deze druk te weerstaan door ‘professioneler’ te (doen) worden.

Hoe zal het verder gaan met ‘de dominee’? De dominee van weleer is voor een groot deel voorbij gegaan (hoofdstuk 7). Heitink tekent de vernieuwingen in het ‘vak’, en de nieuwe specialisaties binnen het beroep. Hij tekent ook de talloze pogingen tot vernieuwing van de structuren van de kerk, om in te kunnen spelen op een vorm van kerk-zijn in een totaal andere samenleving, waartoe een ander predikantschap nodig is.

We zijn er nog niet. Wanneer het gaat ‘om de toekomst van een “overbodig” beroep’ (hoofdstuk 8), dan deel ik de ‘drive’ achter Heitinks boek, zoals ik die proef. Het boek nodigt de Samen op Weg-kerken uit tot een grondiger discussie over het predikantschap te midden van alle andere functies in en ten dienste van de kerk, tot gedurfder keuzen wat betreft de scholing (de noodzaak van de ‘predikant in opleiding’ is evident), het beleid in beroepingswerk, de nadere scholing, etcetera. Wat Heitink naar voren brengt is meer dan het overwegen waard. Hier en daar zou ik wel wat ‘hervormd erfgoed’ – maar dan wel ‘ge-updated’ – in het gesprek te berde brengen.

Het volgende klinkt akelig, maar het is niet anders. Wanneer een beroep in maatschappelijk aanzien keldert, dreigt de gemiddelde kwaliteit van degenen die dat beroep toch kiezen, te dalen, en datzelfde werkt weer door bij de opleidingen tot dat beroep. Heitinks boek heeft mij versterkt in de overtuiging dat de kerken en de opleidingen resoluut moeten kiezen voor kwaliteit. Waar het misschien in de toekomst om gaat, is: minder dominees, die minder dingen werkelijk goed kennen en kunnen (inderdaad: professioneel), die hun tijd, de traditie en de kerk verstaan (inderdaad: hermeneutisch competent) en die onafhankelijk durven zijn (inderdaad: persoonlijkheden). En die voor dit nog altijd ‘wondere ambt’ gaan. Die hebben zoveel te bieden in hun ‘overbodig beroep’ dat onze samenleving ze bij tijden niet graag zou missen. En dat niet alleen bij de uitvaart!

  1. Uitg. Ten Have, Kampen 2001, 320 blz., €22,50