Werken met spiritualiteit

Kitty Bouwman, Kick Bras

Om met de deur in huis te vallen: er ligt een prachtig boek voor me, waarbij ik al lezende steeds meer het gevoel kreeg voortdurend links ingehaald te worden [1]. Laat ik een en ander toelichten.

In de eerste plaats ziet het boek er aan de buitenkant prachtig uit. De prijs is niet laag, maar voor zo’n mooi uitgegeven boek zeker niet te hoog. Uit de titel kunnen we al afleiden, dat het ook een werkboek is. Voor een werkboek is het belangrijk, dat het er niet na een seizoen gebruikt te zijn, beduimeld en verfomfaaid uitziet. Dat zal met dit prachtig gebonden boek zeker niet het geval zijn. Het is ook inhoudelijk een prachtig boek. Na een inleiding over wat spiritualiteit is en waarom dit thema in onze tijd zulke hoge ogen gooit, komt in een volgend deel uitgebreid de spiritualiteit van de pastor aan bod. Dit betekent overigens wel, dat potentiële kopers, die het boek even vluchtig inkijken zouden kunnen denken, dat het in hoofdzaak een boek voor pastores is. Dat is echter maar ten dele waar. Het boek is ook bestemd voor ieder, die meer dan oppervlakkig geïnteresseerd is in spiritualiteit. Met name het derde deel, dat gaat over grote gestalten en bewegingen van de christelijke spiritualiteit, waarin onder andere de woestijnvaders, Calvijn en Hammerskjöld de revue passeren naast nog vijftien anderen, is voor iedere lezer interessant. Zelfs het tweede deel, dat handelt over de spiritualiteit van de pastor, is echter niet alleen voor pastores interessant. Dat blijkt bijvoorbeeld overduidelijk in het door Mariet Stikkers geschreven hoofdstuk over geestelijke begeleiding in de praktijk. Iedereen, die zelf een eindje gevorderd is op de weg van de spiritualiteit, kan voor een ander mentor en gids worden. Samen optrekkend met de ander groeit men aan elkaar en drinkt men ook zelf steeds opnieuw uit de bron.

Overigens is de uitvoerige aandacht voor de spiritualiteit van de pastor in het Nederlands taalgebied tamelijk nieuw. Kick Bras is docent spiritualiteit aan de Theologische Universiteit te Kampen. Met zijn benoeming was Kampen een aantal jaren geleden de andere protestantse theologische faculteiten ver vooruit, want die kenden spiritualiteit niet als apart vak. Voor zover ik weet, is daar nog steeds geen verandering in gekomen, terwijl er onder de studenten theologie, zeker onder hen, die voorganger van een gemeente willen worden, zo’n sterkte behoefte is aan geestelijke begeleiding en vorming.

Het vierde en laatste deel van het boek, dat honderdvijftig bladzijden beslaat, maakt vooral de suggestie van de titel waar, dat het hier ook gaat om een werkboek. Wanneer we vinden, dat er een grote behoefte aan spiritualiteit is in onze samenleving en wanneer we ook van mening zijn, dat de kerken juist op dit terrein heel veel te bieden hebben, dan is het belangrijk goed na te denken over werkvormen, waarin deze spiritualiteit dichterbij gebracht kan worden. Dat gebeurt in dit deel op veertien manieren. Van bibliodrama, dans en meditatief schilderen tot en met meer klassieke werkvormen als het lezen van mystieke teksten of gedichten. Tot zover iets over het feit, dat het een prachtig boek is, echt een schatkamer voor ieder, die op dit terrein verder wil komen.

Nu iets over mijn verlegenheid en ook mijn dubbele gevoel: enerzijds jaloers, dat al deze belangrijke dingen gezegd worden door mensen, van wie er nauwelijks één uit de gereformeerde gezindte komt: alleen in het historische deel schrijven enkele onder ons bekende figuren zoals Van Oort over Augustinus, Graafland over Calvijn en Op ’t Hof over de Nadere Reformatie. Wanneer het echter gaat om de praktische uitwerking voor vandaag, neemt niemand onder ons het voortouw. Anderzijds heb ik bij dit boek ook een zeker ‘unheimisch’ gevoel: wordt hier werkelijk wel de goede weg gewezen? Ik word voortdurend links ingehaald, maar moet ik daar ook steeds om treuren of is het gevaar reëel, dat we tijdens deze spirituele tocht ook in de berm kunnen belanden?

Mijn angst heeft dan niet in de eerste plaats te maken met werkvormen. Er zijn verschillende werkvormen, waar ik vroeger huiverig tegenaan keek, zoals bibliodrama, liturgische dans en dergelijke, waar ik intussen de waarde van ben gaan zien. Ik ben er gaandeweg steeds meer achter gekomen, dat wij juist in de gereformeerde gezindte met al onze nadruk op bevinding toch in feite heel cognitief ingesteld zijn. Dit gaat ten dele terug op een mensbeeld, waarin lichamelijkheid en gevoelens meer gewantrouwd worden dan het verstand, ten dele hebben we ook een flinke tik van het westerse rationalisme meegekregen. Het zou daarom goed zijn, wanneer wij juist in onze kerken, die vanuit hun traditie zoveel te bieden hebben op het punt van bevinding, eigentijdse wegen zouden vinden om deze bevinding toegankelijk te maken voor onze eigen jongeren en voor de vele zoekers, die in de traditionele kerken nauwelijks iets vinden, wat hen raakt.

Nu laat ik echter intussen steeds het woord ‘bevinding’ vallen. En dat is voor mij toch een ander begrip dan spiritualiteit. Daar zit voor mij het probleem bij dit boek. Met name de inleidende hoofdstukken over wat spiritualiteit nu feitelijk is, stelden me teleur. Spiritualiteit in algemene zin, namelijk de zoektocht van mensen naar transcendente zingeving in een tijd, waarin het modernisme op zijn grenzen is gestuit èn bijbelse spiritualiteit: de weg van de bekering en de navolging met De Heilige Geest als gids, deze twee worden voortdurend zo dichtbij elkaar gehouden, dat het onderscheid soms nauwelijks meer zichtbaar is. Ook ik wil graag elk verlangen van mensen naar iets meer dan brood alleen in verband brengen met het feit dat ieder mens een oorsprongsrelatie met zijn Schepper heeft en dat hij in feite naar deze relatie op zoek blijft: het adagium van Augustinus, dat herhaalde malen wordt geciteerd, over het onrustige hart, dat slechts rust vindt in God. Tegelijk ben ik diep overtuigd van de breuk tussen al ons menselijk verlangen, juist ook het religieuze menselijke verlangen en wat God ons werkelijk te bieden heeft.

Ik zou dus graag met dit boek aan het werk willen, maar dan zo, dat eigentijdse bevinding in onze gemeenten een kans gaat krijgen, zodat voor buitenstaanders ook duidelijk wordt, dat er in het christelijk geloof werkelijk iets te beleven valt. Er is onder ons veel te veel gestolde bevinding. De taal is ontoegankelijk en de werkvormen zijn veel te eenzijdig. Aan de spiritualiteit van de pastor kan ook nog heel veel gedaan worden en dan vooral in die zin, dat hij leert de bijbel zo te lezen, dat deze te maken heeft met de diepten van zijn eigen ziel en de bestaanservaring van mensen in de een-en-twintigste eeuw. Daar ontbreekt nog heel veel aan.

Maar laten we intussen kritisch blijven in de richting van de algemene religiositeit, want die heeft ook al de eeuwen door zoveel kwaad gesticht. De religiekritiek van de twintigste eeuw is er toch niet voor niets geweest. Wie daar niet van geleerd heeft, zal waarschijnlijk over een aantal jaren zichzelf nog eens flink tegenkomen.

  1. Ten Have, Baarn 2001, 463 blz., €33,90