Ter herinnering aan Hanneke Dubbeldam

Op 12 december 1999 overleed, 61 jaar oud, amica J.K. Dubbeldam. Hanneke, zoals zij bij bijna iedereen in haar vrienden- en kennissenkring bekend stond, is gedurende haar studie nederlandse taal en letterkunde in Amsterdam lid geweest van het C.S.F.R.-dispuut Am.St.E.Lo.D.A.M.E.N.S.E. Na de afronding van haar studie in 1968 is zij jarenlang aan het Comenius-college in Hilversum verbonden geweest als docente nederlands. Hanneke was een markant en actief RRQR-lid en meer dan 15 jaar lid van onze aan de RRQR verbonden literatuurkring [1].

We herinneren ons Hanneke als iemand met een grote passie voor kunst in het algemeen en literatuur in het bijzonder. Nog geen drie weken voor haar sterven, en al ernstig ziek, wilde ze de kringavond nog meemaken. Het tekent haar wilskracht en persoonlijkheid, die ook tot uitdrukking kwamen in een sterke mening die ze niet onder stoelen of banken stak. Maar in haar laatste jaar, met toenemende ziekte en pijn, hebben we haar worsteling om het geloof ook meer en meer door haar zelfverzekerdheid heen zien komen. Passend bij wie ze zo zelf aangaf te zijn, willen we haar eerst op die manier herdenken: met een lied over de huiver voor het sterven èn over het perspectief dat God geeft (lied 290 uit het Liedboek voor de Kerken).

Er is een land van louter licht,
waar heilgen heersers zijn.
Nooit gaat de gouden dag daar dicht
in duisternis of pijn.

Daar is het altijd lentetijd,
in bloei staat elke plant.
Alleen de smalle doodszee scheidt
ons van dat zalig land.

Men ziet het veld aan d’overkant
in groene luister staan,
Als Israël 't beloofde land
zag over de Jordaan.

Maar ach de stervelingen staan
hier huiverend terzij
en durven niet op weg te gaan,
het duister niet voorbij.

Hing niet het wolkendek zo zwart
van twijfel om ons heen,
wij zouden 't land zien van ons hart,
dat 't hemels licht bescheen.

God, laat ons staan als Mozes hier,
hoog in uw zonneschijn,
en geen Jordaan, geen doodsrivier
zal scheiding voor ons zijn.

Treffend is in dit lied niet alleen háár worsteling verwoord, maar ieder van ons zal hierin iets herkennen van die laatste vijand en van de twijfel die het uitzicht zo kan benemen. Maar voorop staat het getuigenis dat het licht dáár, bij God, voorgoed niet meer ondergaat!

In de jaren '70 was Hanneke lid van een literatuurkring van het ICS (Internationaal Christelijk Studiecentrum); begin jaren '80 werd zij lid van de RRQR-literatuurkring. Zij was zeer actief betrokken bij beide kringen en, trouw als zij was, miste ze bijna nooit een bijeenkomst. Van haar betrokkenheid gaf zij blijk met onomwonden, uitgesproken meningen en uitspraken, waarbij zij de confrontatie niet uit de weg ging; helder, scherp van geest, kritisch en humoristisch.

In 1980 schreef de ICS-kring een artikel over poëzie onder de naam `Papier is geduldig; een onderzoek naar de poëzie van Nel en Co', waarin Hanneke een stuk over Nel Benschop voor haar rekening nam. Opvallend in haar bijdrage is dat haar kritiek niet de inhoud betreft maar de vorm: `Als ik me zet tot het schrijven over enkele bundels van mijn collega-neerlandica Nel Benschop bekruipt me een zekere schroom. Wie ben ik dat ik kritiek zou moeten geven op iemand die veel meer geloof heeft dan ik en dat, ter bemoediging en vertroosting van vele anderen, herkenbaar en duidelijk, vaak ontroerend, in dichtvorm weet weer te geven? De inhoud, die persoonlijke neerslag van wat iemand ervaart, die als Christen wil leven, de persoonlijke verwerking van heilsbeloften, spreekt een groot publiek aan.' Dit citaat laat zien dat voor Hanneke het Woord en het geloofsgetuigenis van onaantastbare waarde waren.

Hanneke was zich zeer bewust dat we in een gebroken wereld leven. Ze had momenten van bezinning nodig. Mooie literaire en religieuze teksten en gedichten konden haar troost geven.

Eén van ons leerde Hanneke kennen op een gesprekskring van de christelijk-gereformeerde Pniëlkerk in Hilversum. Omdat zij een passie voor lezen deelden, vroeg Hanneke haar om mee te gaan naar de RRQR-kring. Zo reden ze samen dertien jaar lang naar de kringbijeenkomsten. In de auto werd het gelezen boek al op voorhand besproken, werden zorg en plezier gedeeld, en met name Hanneke verheugde zich op het samen eten en discussiëren met de andere kringleden. Over veel had Hanneke een uitgesproken mening. Maar achter al die stelligheid kon je een vrouw ontdekken met oog en oor voor mensen met problemen. Waar zij nood ontdekte, kon ze geven wat in haar vermogen lag.

Haar ziekte bracht ook een andere liefhebberij tot een eind. Op een zonnige novembermorgen wandelde Hannie met Hanneke in het Over-Gooi. Dezelfde wandeling in het bos, die zij met haar familie en vrienden een jaar geleden liep ter gelegenheid van haar zestigste verjaardag. De natuur liet zich zien als in een gedicht van Willem Kloos dat tot de lievelingsregels van Hanneke hoorde: `De bomen dorren in het laat seizoen en wachten roerloos op nabije winter'. Toch was er een verschil met een jaar geleden. Hanneke was gewend wel twintig kilometer per dag te lopen. Nu haalde zij met moeite 500 meter, maar haar genieten was er niet minder om. Bij het naar huis gaan beseften zij beiden onuitgesproken, dat dit de laatste wandeling was, die zij samen hadden gemaakt.

In 1996 leverde Hanneke een bijdrage aan ICS-Cahier nummer 26, een bundel over leeservaringen. In haar artikel, `De literatuur - en wat daaraan voorafging - en ik', vertelde zij over haar liefde voor poëzie en schreef: `Onze leraar Duits ben ik nog altijd dankbaar dat hij ons kennis liet maken met de liederen van Schubert. Wat is er nou ontroerender dan "Wanderers Nachtlied"?':

Über allen Gipfeln ist Ruh'
in allen Wipfeln spürest Du
kaum einen Hauch.
Die Vögelein schweigen im Walde.
Warte nur, warte nur, balde
ruhest Du auch.

Uit het stuk wordt duidelijk dat Hanneke van romantische gedichten hield: ze haalt natuurimpressies van Boutens, Kloos en Goethe aan. Gedichten die ongetwijfeld aansloten bij haar liefde voor de natuur en de stemmingen die daarbij horen.

De afgelopen jaren streed Hanneke moedig tegen de ziekte die haar uiteindelijk velde. In dit proces hebben het Woord en haar geliefde gedichten haar vergezeld. Wij willen afsluiten met het gedicht waarmee zijzelf het artikel afsloot, het mooie gedicht van Ida Gerhardt:

Genesis

Oud worden is het eindelijk vermogen
ver af te zijn van woorden en getallen;
een eindelijke verheldering van ogen
voordat het donker van de nacht gaat vallen.

Het is een opengaan van vergezichten,
een bijna van gehavendheid genezen;
een aan de rand der tijdeloosheid wezen.
Of in de avond gij de zee ziet lichten.

Het is, allengs, een onomstotelijk weten
dat gij vernieuwd zult wezen en herschapen
wanneer men van u schrijven zal: `ontslapen'.
wanneer uw naam op aarde is vergeten.

  1. Mede-auteurs: Lia Korving, Marjolein van Kranenburg, Hannie Spreij, Boudewijn Struijk, Rick en Ria Visser, Jantien van Wageningen.