De septuaginta

Brug tussen synagoge en kerk
Dr. W. Aalders

Bij de presentatie van zijn boek heeft de hoogbejaarde auteur verteld hoe hij vanaf zijn gymnasiumtijd in aanraking kwam met het leven van de joodse gemeenschap in ons land [1]. Vooral de figuur van Leo Seeligmann, deskundige op het terrein van het Septuaginta-onderzoek, is voor hem belangrijk geweest. En daarmee ook de Griekse vertaling van het Oude Testament, de bijbel voor de joden in de Diaspora en voor de jonge christelijke kerk in de eerste eeuwen. Niet toevallig vond de presentatie dan ook plaats in Amsterdam, de stad met zijn rijke joodse verleden, de stad van de Westerkerk, zo typerend voor het protestantisme.

Wie op de titel afgaat, verwacht misschien een filologische en literaire studie, voer voor specialisten. Wie de auteur kent uit zijn andere geschriften, verwacht iets anders. En terecht. Want ook al heeft dr. Aalders zich diepgaand op de hoogte gesteld van allerlei recente studies over de Septuaginta zijn boek is voor alles een theologisch werk met een duidelijke actuele spits. De historicus en theoloog Aalders blijkt opnieuw gefascineerd te zijn over het raadsel van de geschiedenis, haar zin en perspectief. Daarbij is hij tevens sterk geïnteresseerd in het fenomeen van het joodse volk en de relatie tot de kerk. Dat verklaart de passie waarmee dit boek geschreven is. Schrijven over een periode uit de geschiedenis is voor Aalders een existentiële zaak, waarmee hij kerk en samenleving wil dienen in het zoeken naar een antwoord op de nood van mens en wereld.

In dat licht ziet Aalders nu de grote betekenis van de Septuaginta, haar denk- en geloofswereld, een vertaling die naast een liturgische en apologetische functie voor de joden in de diaspora ook een versterking betekende van het joodse zelfbewustzijn in de hellenistische cultuur. Aalders spreekt van `een pinksterlente bij de totstandkoming van de Vertaling der Zeventig' (p. 41). Vertalen en vertolken liggen in elkaars verlengde. Elke vertaling geeft ook interpretatie en veronderstelt exegese. De weergave van de kernbegrippen van Israëls geloof in een Griekse vertaling brengt verschuivingen met zich mee. Toch kunnen we niet spreken van een hellenisering van Israëls geloofsbezit. Veeleer gaat het om een actualisering met het oog op de context en de tijd waarin men leefde. Uitvoerig schenkt hij aandacht aan de figuur van Philo, de Alexandrijnse theoloog wiens oeuvre doortrokken is van de theologie van de Septuaginta. Philo bleef jood, een mens in wiens leven de messiaanse hoop doorwerkte.

Op boeiende wijze leidt de auteur ons in in de joodse gedachtewereld van de eschatologie en de apocalyptiek. In de nood van ballingschap en diaspora, temidden van de wereldhistorische omwentelingen, de opkomst van het imperium Romanum, de verwarring en de onrust van de eeuwen rond onze jaartelling heeft de Septuaginta als de bijbel voor het volk in de verstrooiing een haast sacramentele betekenis gehad, aldus de auteur, zodat Israël kon stand houden in tijden van apocalyptische vertwijfeling. In dit verband wijst Aalders op de betekenis van het boek Daniël en de geschriften die we in de Hebreeuwse canon niet vinden. Maar niet alleen voor Israël is deze vertaling van betekenis. Het Nieuwe Testament is niet te begrijpen buiten de joods-apocalyptische context. De Septuaginta was de bijbel voor de eerste christenen, zoals de oudtestamentische citaten in het Nieuwe Testament laten zien. In de komst van Jezus Christus komt Gods plan met Israël en de volken tot vervulling. In dat verband brengt Aalders het evangelie van Mattheüs ter sprake en richt hij onze aandacht met name op de figuur van Petrus, in wiens leven duidelijk wordt wat de ontmoeting met Christus voor de jood betekent.

Ik heb het boek in één adem uitgelezen. Er zijn stellig vragen te stellen. Ik denk aan de kwestie van de verhouding tussen de overlevering van de Hebreeuwse tekst en de Septuaginta. Is er, zoals Van der Woude in zijn afscheidscollege heeft laten zien toch ook niet sprake van een uniforme proto-masoretische tekst van de Hebreeuwse bijbel die in bepaalde joodse kringen reeds vóór 70 na Christus in principe haar beslag gekregen had? Een andere vraag is die naar de inhoudelijke `vulling' van de Griekse woorden. Is er naast een zekere hellenisering toch ook geen sprake van een vulling van de Griekse woorden met een oudtestamentische inhoud? Ik denk bijvoorbeeld aan het begrip `vrede' dat zowel in de Septuaginta als in het N.T. toch een typisch oudtestamentische kleur behouden heeft. En kun je echt spreken van een brug tussen synagoge en kerk als het gaat om de Septuaginta? Vormt de Christusbelijdenis ook niet een kloof tussen synagoge en kerk? Ik ben het met Aalders eens dat reformatorische christenen vaak te weinig oog hadden voor het Oude Testament als boek van Israël. En toch: kan de christelijke gemeente er ooit van afzien het Oude Testament anders te lezen dan als een boek dat tot vervulling komt in Jezus Christus?

Een boek van Aalders lezen is altijd weer een boeiende bezigheid. Niet in het minst omdat zijn werk getuigt van een diepe bekommernis met onze cultuur en wegen wil wijzen die echt perspectief bieden. Theologen met een `Fingerspitzengefühl' voor wat er leeft in de brede bedding van de cultuur zijn niet zo dik gezaaid. En toch zijn zij broodnodig. Niet om een modieuze theologie te bedrijven. Integendeel, als er iemand is die tegen de modes van de dag in opkomt voor de stem van de traditie dan Aalders. In dat opzicht is hij een cultuurkritisch denker. Maar juist deze cultuurkritiek snijdt pas hout als zij voortkomt uit een groot inlevingsvermogen met wat mensen beweegt en waar het echt om gaat. Zo heb ik dit boek van de hoogbejaarde auteur gelezen: als een document dat tegen de tijdgeest in getuigt van de hoop in Christus. Ik schrijf deze bespreking enkele dagen voor het jaareinde. Me dunkt, Aalders boek is een boek dat ook voor een nieuw millennium een begaanbare weg wijst.

  1. Uitgeverij Groen, Heerenveen 1999, 141 blz., f 34,95.