Willem Otterspeer over de biografie en de kunst van het bewonderen

Willem Otterspeer kan de zon in het water zien schijnen. De AKO-prijs 1996 ging nipt aan zijn neus voorbij. Frits van Oostrum kreeg de prijs voor zijn boek over het leven van Jacob van Maerlant. Otterspeer noemt het een goede keuze. Al vindt hij zijn eigen boek over Bolland bepaald niet slecht. De Huizinga-lezing 1997 werd uitgesproken door de Engelse biograaf Richard Holmes en ging over de biografie en de dood (al is Holmes' conclusie dat de titel had moeten luiden: "Biografie versus dood"). Otterspeer beschouwt Holmes als een van de beste biografen die hij kent.

Otterspeer is van mening dat een wetenschapsopvatting die de distantie tot norm verheft, niet bevorderlijk is voor een biogra­fische cultuur. Biografieen die vanuit een dergelijke houding worden geschreven zijn zelden verrassend. Wil men tot de kern van een leven doordringen, dan is engagement vereist. En het vermogen om andere dan doorsnee-meetlatten te hanteren. Teveel wordt in zijn ogen echter uitgegaan van modale mensen en het gezonde verstand. Alsof ieders leven even gelijkmatig verloopt.

Voor het schrijven van een goede biografie dient men een vrije geest te zijn. Alleen dan kan men loskomen van de eigen vertrouw­de kaders en kan men - naar een woord van Hegel - erkennen wat groot is. Aldus Otterspeer in de NRC van 24 december 1996.

Hooykaas

Voor Otterspeer is de weten­schapshistoricus prof.dr. R. Hooykaas (o.a. bekend van zijn Religion and the Rise of modern science) een belangrijk leermeester geweest. Eens schreef hij een scriptie vol met termen als "episteme" en "paradigma". Hooykaas' reactie was scherp doch heilzaam: "Wat ik u nu ga zeggen, gaat u pijn doen. Maar u moet daarbij bedenken: de zoon huilt, maar de vader huilt nog harder. Meneer Otterspeer, ik heb hoofdpijn van u gekregen". "Zonder Hooykaas zou ik nu nog schrijven als een postmodernist en nooit een boek als Bolland aangedurfd hebben. Hooykaas was een fascinerend geleerde, een groot wetenschapper. Ook heel gelovig. Ik heb intens veel van hem geleerd. Hij was een koning in zijn instituut. Als hij op college binnenkwam, stond je op. Hij deelde de mensheid in in spinnen, mieren en bijen. Een aantal linkse studenten wilde een boek van Dormel lezen, een marxistische wetenschapshistoricus. Volgens Hooykaas was Dormel echter een spin, iemand die alleen maar webben maakte, daar had je niks aan. Voor Hooykaas telden alleen de bijen. Je sleept van alles bij elkaar en daar maak je de honing van. Mieren zijn alleen maar werkers.

In mijn tijd gaf hij college over de invloed van de Portugese zeevaar op de wetenschap. Dat deed hij zo toegankelijk en glashel­der. Hij was ook bezeten van zijn vak. Midden in de nacht kon je hem opbellen. Als je zijn lerling was, mocht je bij hem thuisko­men. Hij bewoonde een prachtig huis in Zeist, met een bibliotheek van twee grote zalen waar je dan doorneen gevoerd werd. Hij kon ook schitterend vertellen. Een voorbeeld.

Voor een groot boek moet je bezeten zijn. Je moet er mee opstaan en naar bed gaan. Altijd gespitst op relevante informatie. En je leefomstandigheden moeten er geschikt voor zijn. Zoals het hebben van een ideale echtgenote, die het niet erg vindt als je weer boven op je kamer zit. In dat opzicht heb ik het getroffen. Mijn echtge­note is cultureel-antropologe en zit vaak in Afrika. Verder moet je veel opgeven. Je kunt maar een paar dingen goed doen. Ik heb een zeer overzichtelijke vriendenkring. De kroeg heb ik al jaren niet meer gezien. Voetbal doet er niet meer toe. Een zeker ascetisme, kortom, is noodzakelijk. En je moet enthousiast zijn, gefasci­neerd. Lauwheid is uit den boze. Daarom is het motto in mijn Bolland-biografie met zorg gekozen." Dat motto is de bekende tekst uit de Openbaring aan Johannes over de gemeente te Laodicea: "zo dan, omdat gij lauw zijt, en noch koud noch heet. Ik zal u uit Mijn mond spuwen".

Met prof.dr. Willem Otterspeer spraken wij over het genre van de biografie dat zich ook in Nederland in een toenemende belangstel­ling mag verheugen. Otterspeer is bekend van zijn Bolland-biogra­fie. Bolland, die merk­waar­dige autodidact die het schopte tot hoogleraar in de wijsbe­geerte in Leiden (van 1896 tot 1922), zoon van een prostituee en in zijn jonge jaren als soldaat veroordeeld tot drie jaar kruiwagenstraf wegens het aftuigen van een meerdere. Voor zijn boek ontving Otterspeer de biografie-prijs van de stad Dordrecht en de Eureka-prijs, de prijs voor het beste Neder­lands­talige boek op het gebied van kennis, wetenschap en techniek. Otterspeer - geboren in 1951 - is conservator van het het Leidse Universiteitsmuseum en aan deze instelling tevens bijzonder hoogleraar universiteitsgeschiedenis. Zijn dissertatie De wiek­slagvan hun geest uit 1992 gaat over de geschiedenis van de Leidse universiteit in de negen­tiende eeuw. Stiekem hoopt hij nog eens een biografie over F.C. Gerretson ter schrijven.

Lezen

Sinds wanneer leest u biografieen?

"Al heel lang. Als lezer ben ik een omnivoor, ik lees alles wat rijp en groen is. Op dit moment zit ik in de jury van de Generale Bank prijs en moet ik voor half maart een hele doos boeken doorle­zen. Vind ik geen pro­bleem.

Op de middelbare school ben ik tot lezen bekeerd - zoals bij een methodistische bekering kan ik dag en uur van deze beke­ring noemen. Sinds die tijd is het gevoel van verveling, waar ik mijn jeugd in mijn jeugd in Ouderkerk aan de IJssel veel last van had, voorbij.

Ik kom uit een eenvoudig, beschermd milieu. Mijn moeder was van de Gereformeerde Bond, mijn vader was niet zoveel. Ouderkerk aan de IJssel was een klein dorpje met boeren en schippers. Op zondag mocht je niet zoveel. Dan was er echt helemaal niks te doen. Ik associeer een grote onvrede met die dag. Er heerste een intense verveling. Dat gevoel had ik ook op de lagere school.

Op een gegeven moment lag mijn moeder in het ziekenhuis en moest ik gaan logeren bij mijn zus. In de bus daarheen - nog ruik in de stinkende regenjassen - las ik een bloemlezing Nederlandse litera­tuur. Al lezend stuitte ik op een passage uit Ter Braaks Demasqué der Schoonheid, waar ik niets van begreep, maar die mij wel betoverde. Bij de leraar Nederlands ben ik vervolgens gaan zeuren om boeken van Ter Braak. Ter Braak heeft me tot lezen bekeerd. Een tijdje was ik Terbraakiaan. Tot W.F. Hermans hem afloste.

Na de middelbare school ben ik in Utrecht filosofie en geschiede­nis gaan studeren. Al snel begreep ik dat ik de creativiteit miste om in de filosofie vruchtbaar werk te verzetten, hoewel ik het prachtig vond om het passief tot mij te nemen. Ik kan niet denken, na twee stapjes loop ik vast. Vandaar dat ik verder wilde in de geschie­denis.

Dat het tot een biografie zou komen, was echter niet gepland. Mijn dissertatie over de Leidse universiteit in de negen­tiende eeuw - De wiekslag van de geest - heeft me echter op dit spoor gezet.

Na mijn afstuderen kreeg ik een baantje als historishc begeleider bij de voorbereiding van een tentoonstelling over de Unie van Utrecht in het Centraal Museum. Een aantal Leidse historici schreven de catalogus. Die wezen me op de vacature voor conserva­tor in het Leidse universiteitsmuseum. Dat leek wel wat. Voor mijn sollicitatie leende ik een driedelig pak - ik ging tenslotte naar Leiden. Ik werd aangenomen en belandde vervolgens in een volstrek sine regnum. Er was niets, alleen de conservator. Niemand maakte zich zorgen over wat ik deed. Ik heb toen eerst maar eens een essay-bundel geschreven. Daarnaast publiceerde ik veel in de NRC. Het was allemaal heel erg vrolijk, maar uiteindelijk begon ik me wel wat bezwaard te voelen. Op zoek naar een echte klus, vroeg ik me toen af waar de grote lacunes zaten in de geschiedschrijving van de Leidse universiteit. Dat bleek al snel de negentiende eeuw te zijn.

Sparring-partner

Bij geschiedschrijving heb je een sparring-partner nodig. Iemand die een groot voorbeeld kan zijn. Aan wie je je kunt optrekken en spiegelen. En omdat ik niet een klein beetje eigenwijs ben, heb ik Huizinga als voorbeeld genomen. Die had immers een hele mooie geschiedenis van de Groningse universi­teit in de negentiende eeuw geschre­ven. Wat me bij Huizinga trof was zijn superieure vermogen kleine portretten te maken. Zelfs de meest onbetekenende hoogle­raar kreeg een klein vignet van onverge­lijkelij­ke schoonheid. Een zekere Tinga, waar niemand meer van weet, karakteriseert hij bijvoorbeeld als volgt: "De tengere Tinga met de zilveren stem". Je ziet die man voor je oprijzen. Huizinga verzon dit niet, hij kon het met de stukken aantonen. "Dat wil ik ook kunnen", dacht ik bij lezing.

Mijn dissertatie is eigenlij­k een parelsnoer van portretten geworden. De methode van de biografie - het portretteren - bleek mij goped te liggen. Ik zal de geschiedenis altijd blijven beoefe­nen als een biograaf.

Na deze kleine portretjes wilde ik me ook wagen aan een groot portret. Lange tijd was ik een biograaf zonder onderwerp. De biografie kwam in die tijd in de belang­stel­ling, dus was ik een paar keer te laat omdat er al claims van anderen lagen en er al beurzen ver­strekt waren. Ik heb bijvoor­beeld gedacht aan Busken Huet, maar niet zolang daarvoor had Gerrit Komrij een grote zak met geld gekregen om een boek over hem te schrijven. Een boek dat er overigens nooit gekomen is.

Zodoende kwam ik op de gedachte iemand uit de Leidse universi­tietsgeschiedenis te nemen. Maar veel van de hoogleraren zijn interessante wetenschappers, maar zelden hun studeerkamer uit geweest. Dan krijg je op zijn hoogst een intellectuele biografie. maar de hoofdpersoon van een biografie moet de wereld overgegaan zijn, moet hoogten en diepten in het leven meegemaakt hebben. Dan krijg je een groot register van gevoel en intellect.

Toen heb ik ontzettend geluk gehad. Voor mijn dissertatie heb ik heel veel in archieven gezeten, ook buiten Leiden. Van heinde en ver heb ik het materiaal aangesleept. Tijden die tochten kiep ik ook vaak even een boekhandel binnen om te kijken of er iets van mijn gading te vinden was. Op een zeker moment kom ik dan in een boekhandel de biografie van Marinus van der Lubbe tegen met die sprekende foto van Van der Lubbe tussen zijn bewakers, zijn geknak­te hoofd en bolle wangen. Opeens wist ik het: Bolland.

Bolland

Over Bolland bleek een fantastisch geordend archief te bestaan. Niet alleen had Bolland - een ijdeltuit eerste klas, een god in het diepst van zijn gedachten - alles bewaard, maar er was tijdens zijn leven een en naar zijn dood nog een andere vereniging opge­richt, niet anders ten doel hebbend dan de nalatenschap van Bolland zo volledig mogelijk te maken ten behoeve van een biogra­fie. Tientallen mensen hadden dus goed werk voor me gedaan. De papieren over zijn veroordeling wegens mishandeling van een supe­rieur - waarvoor hij drie jaar kruiwagenstraf kreeg - zijn verlo­ren gegaan bij het bombardement in Rotterdam. Ze zaten wel netjes overgeschreven in Leiden. Dat maak je niet zo vaak mee.

Ik heb even lang geschreven als onderzoek gedaan. Twee jaar onder­zoek en twee jaar schrijven. Het boek heb ik geschreven in een roes van gelukzaligheid, het liep uit me als de woorden uit een dominee. Het was zo leuk om het boek te schrijven. Toen het af was, had ik een tijd een wat vervelend gevoel omdat ik niks om handen had".

Moet je voor het schrijven van een biografie congeniaal zijn?

Tijdens het schrijven ben ik op de voet gevolgd door een aantal devote Bolland-leerlingen, allemaal oude mensen. Zodra ze doorkre­gen wat ik zou gaan schrijven, deden ze hun best mij tot stoppen te bewegen. Volgens echte Bolland-fanaten moest je geen biografie schrijven maar "verder denken" in het spoor dat door de meester was uitgezet.

Haat maakt net zo'n goed portret als liefde. Vooringenomenheden moet je zien te vermijden. Ik ben begonnen met de geijkte vooroor­delen. Van de oude Marinus van de Goes van Naters - die nog college heeft gelopen bij Bolland - kreeg ik eens een brief waarin hij me stijf vloekte - hij kon goed vloeken - en mij bij zich ontbood om te vertellen hoe Bolland werkelijk in elkaar zat. Later is Van der Goes - net na de oorlog een tijdje voorzitter van de PvdA-fractie in de Tweede Kamer - een goede vriend geworden. Ik ben toen wel vanuit andere perspec­tieven naar Bolland gaan kijken. Al is Bolland nooit een echt sympathieke man voor me geworden, ondanks de dingen die hem voor me innamen, zoals zijn enorme enthousiasme, zijn trouw, zijn moed. Wie echter teveel licht van hem wegnam, kon hij ongenadig wan zich verwijderen. Veel leerlin­gen heeft hij zo diep gekwetst.

Nogal wat socialisten zijn - kortere of langere tijd - geinspi­reerd door Bolland. Net als bij Hegel had je links- en rechtsbol­landisten. Naast Van der Goes kan ik Wiardi Beckman noemen, de Leidse hoogleraar Telders, Clara Wichmann, de gebroeders Van den Berh van Eysingha. Die fascinatie werd veroorzaakt door de compro­misloze devotie aan het hogere, het vermogen alles te verklaren met zijn dialectiek - een mengsel van Plato en Hegel - en zijn leer van de perfectibiliteit - zijn gno­stische gedachte dat in elk mens een kern van licht zit die vervol­maakt kan worden".

Waarom is sinds de laatste tien, vijftien jaar de biografie populair in Nederland?

"Vergeleken met bijvoorbeeld Engeland hebben wij niet een echte biografie-cultuur. In Engeland zie je in de vorm van de tabloids trouwens ook de negatieve kant van de aandacht voor personen. Het intense volgen van het privé-leven van hoogwaardigheidsbekle­ders, hangt natuurlijk samen met die biografie-cultuur.

De heroship-gedachte is ons Nederlanders wat vreemd. Daarnaast waren in de jaren zestig en zeventig de sociale wetenschappen dominant in de humaniora. De nadruk lag op het kwantificeerbare, het biografi­sche element werd weggedrukt. Daar is men langzamer­hand gelukkig wel van terug gekomen. Van deze wending heeft de biofra­fie geprofiteerd.

Maar we moeten niet overdrijven. Zo verschrikkelijk veel biogra­fieen zijn er natuurlijk ook nog niet verschenen. De laatste jaren misschien een stuk of twintig. We hebben ook niet zoveel biogra­fen. Michel van der Plas is een echte biograaf, een van de weinige die we in Nederland hebben. De biografie is in mijn ogen toch een zorgelijk kindje dat met veel subsidie in leven moet worden gehouden".

Biografie

"De biografie zit tussen de literatuur en de wetenschap. De methode van de biograaf is verwant aan de literatuur. Natuurlijk moet je onderzoek volledig wetenschappelijk verantwoord zijn, je feiten moeten kloppen, daar heb je je ook te houden. Je mag ook niks verzinnen, maar dat is ook helemaal niet nodig. Soms is een leven zo bizar dat je het niet zou kunnen verzinnen.

Een biograaf moet zich eers helemaal laten vollopen met het materiaal - je moet voor een brief naar de andere kant van de wereld willen reizen. Je hoofdpersoon moet eigenlijk narei­zen. Zelf ben ik in Djarkarta geweest, helaas niet per boot zoals Bolland, maar per vliegtuig. Richard Holmes - de man van de Huizinga lezing - heef dat bij Shelley gedaan. Zijn Shelley-biografie vindt ik samen met die van Safranski ove Shopenhauer en die van ...Hermina Lee over Virinia Woolf de beste biografieen die ik ken. Zo creatief, zo empathisch, zo alle vragen gesteld die je kunt stellen. Lee begin met een beschrijving van alle huizen waar Woolf gewoond heeft. Dat is immens informatief.

Ik hoop dat we een echte biografische cultuur krijgen. Op dit moment kun je daar toch nog niet echt spreken, hoewel er de laatste vijftien jaar een flink aantal goede biografieen zijn verschenen. En dan niet alleen van die hele dikke. Een biografie moet niet het air hebben van het definitieve. Ik zie veel meer in de biogra­fische schets, het portret. Martin van Amerongen doet dat op een schitterende manier.

De biografie van Hans Goedkoop over Herman Heijermans vind ik erg goed. Verder zijn er degelijke biografieen verschenen over Fredrik van Eeden, Herman Gorter, Henriette Roland Holst, Alberding Thijm. Maar wees op je hoede. Maar het signaal dat Harry Prick met zijn biografie over Lodewijk van Deyssel afgeeft vind ik niet hoopge­vend. 1000 pagina's over 27 jaar van zijn leven. Waar moet dat heen? Waarom moet een biografie uit twee dikke delen bestaan? Dan krijg je naslagwerken, geen boeken die je wil lezen. Men gaat dan geschiedenis beoefenen en de voor­keur geven aan de volledigheid van de feiten, boven de vorm waarin het gegoten moet worden.

De biografie geeft het leven van de hoofdpersoon vorm. Er zijn bijvoorbeeld wel vier of vijf Bollanden neer te zetten. Uitein­de­lijk moet de biograaf echter een knop omzetten. Van verzamelaar wordt je dan interpreet en ga je duiden. Omwille van de eenheid van je boek en de spanning die je met je lezer opbouwt, moet je een samenhangend beeld geven en moet je dus kiezen. Je mag wel zeggen dat je het hier en daar niet begrijpt of dat je hoofdper­soon op sommige punten gespleten is, toch moet je er een verhaal van maken.

Er is niet één kern in een persoon, er zijn er meer, die door verschillende omstandigheden geactiveerd kunnen worden. Zeker in het begin van een leven zijn er duizende mogelijkheden en weet je niet welek kant het uit zal gaan. Veel daarvan blijft onbenut en uiteindelijk houd je er nog een paar over.

Een biografie maakt het geschiedbeeld heel complex. Het gemak waarmee historici periodiseren en schematiseren, vergruist als je inzoemt op een persoon. Dat is nuttig. De biografie is een horzel voor de geschiedschrijving. Het gaat in de geschiedschrijving om het evenwicht van com­plexiteit en simpliciteit. Holmes zei het tijdens de Huizinga-lezing zo: "Denk nooit dat je het laatste woord over enig mense­lijk hart gezegd hebt. Het menselijk hart is ingewikkeld, subtiel, ondoorgrondelijk soms, weerloos".

Wat missen we?

"Ik zou nog weleens een biografie van Gerretson willlen schrijven. Het verbaast me dat we nog steeds geen biografie over Busken Huet hebben. Ook geen goede biografie van Huizinga, Multatuli, Potgie­ter, Bakhuizen van den Brink, Groen van Prinsterer, Thorbecke, Koning Willem I, Stadhouder Willem III, Willem de Clerq uit de Reveil-kring, Bilderdijk. Ga zo maar door.

Een biograaf een beetje journalist durven zijn. Dat doe ik ook bij mijn geschiedenis van de Leidse universiteit. Ik schrijf dan over vakgebieden waar ik weinig van weet. Om die kennis op te vullen loop ik prive-college bij emeriti-hoogleraren. Ze doen dat graag. Met veel ijver, boerenverstand, Fingerspitzen­gefuhl en journalis­tieke flair kun je wetenschappelijk verantwoor­de weten­schapsge­schiedenis schrijven. Je moet je niet laten weerhouden door de benauwdheid van het specialisme.

Een goede historicus moet veel gezien, gehoorde ne gelezen hebben. Je moet de landsgrenzen over, je horizon verbreden".

De Redelijkheid

"Een Otterspeer is een speer waarmee men op otters jaagt. De naam komt met name in de Krimpenerwaard voor. Mijn vader was schipper. zijn vader ook weer".

In de inleiding van zijn Bolland-biografie verwijst Otterspeer naar zijn jeugd in Ouderkerk aan de IJssel. Daar zat hij 's zondags onder het gehoor van de heer De Redelijkheid.

"De Redelijkheid - man van de tale Kanaans - was geen dominee, maar godsdienstleraar. Religie is van mij afgegleden als water langs een veren pak. Ik ben een materialist. Mijn ouders nam ik echter kwalijk dat ze zo onder de indruk van die intens sombere De Redelijkheid waren. Mijn moeder is daar later gelukkig wel wat los van gekomen. Zo nu en dan preekte De Redelijkheid tegen het op zondag varen. Maar soms moesten de schippers wel, net zo als boeren op zondag melken. Ik zie ze nog als een roedel ganzen de kerk uitgaan. Waarop de Redelijkheid ze nariep: "Ik zie je wel op de doodsbed!" Dat waren stevige clashes".