Vaderschap

Terwijl de gemeente zich opmaakt voor de slotzang, komen de kinderen de kerk binnen. Elke keer weer een bijzonder tafereel. Sommigen hollen doelbewust de grote ruimte in. Zij storen zich niet aan de gapende massa, maar rennen uitgelaten en trots op hun werkje direct naar de bank waar zij hun ouders weten. Enkele kleintjes lopen bedremmeld te zoeken. Om hun ouders te vinden moeten zij opkijken, maar eigenlijk durven zij dat niet goed. Het mooiste vind ik altijd weer het oudere zusje. Met een groot besef van verantwoordelijkheid neemt ze de jongste dreutel aan haar hand mee naar de ouders. Het voorkomt dat er gehold wordt. Dat mag niet in de kerk. Het voorkomt ook dat er gedwaald wordt.

Deze ochtend, vaderdag, had ik een mooi zicht op een jonge vader met een kind van zo’n jaar of drie. Het kind kwam moe en dromerig binnenstappen. Duim in de mond en de tekening zwaar verkreukeld, onder haar vrije arm. Zich nauwelijks bewust van haar omgeving schoof het rustig in de bank en liet zich erop tillen. De duim bleef bij al deze handelingen in haar mond, de tekening onder haar arm. De voeten met sandaaltjes kwamen net over de rand van de bank. Tijdens het zingen van het slotlied werd ze van de bank getild. Het was een lang lied. Ze draaide wat rond haar standbeen. Het uitzicht werd belemmerd. De verveling sloeg toe. De benen werden zwaar. Al duimend pakte ze het been van haar vader. Sloeg haar arm eromheen en vleide haar hoofd ertegenaan. Zo leunde zij wat tot het amen van de zegen uitgesproken was en de uittocht begon.

Gedurende dit tafereel deed de vader wat een goed gemeentelid hoort te doen. Hij zong zijn verzen, boog het hoofd onder de zegen en sprak het amen uit. Hij deed ook wat een goed vader hoort te doen. Hij tilde het kind op de bank, tilde het eraf en liet het tegen zich aan leunen. En dat alles op die rustige, vanzelfsprekende manier.

Het mooie van dit alles vond ik de intimiteit. De vanzelfsprekendheid waarmee deze dromende duimer de arm om het been van de vader sloeg en de wang tegen de vouw in de broek legde. Het opmerkelijke vond ik het volstrekt mannelijke in het gedrag van de man. Naar mijn indruk beantwoorden de meeste vrouwen de intimiteit van een kind. Een knipoog, een aai, een arm, terwijl zij ondertussen hun lied zingen en de zegen ontvangen. Vrouwen kunnen wel twee dingen tegelijk doen. Vrouwen vormen een twee-eenheid met hun kind. Maar deze man kon zich bezighouden met het enig heilige, terwijl hij de intimiteit van het kind toestond, onderging.

In de sociologische lectuur over mannen wordt veel aandacht besteed aan de zogenaamde mannelijkheidscoderingen. Mannen huilen niet, praten niet over hun gevoel, ontlenen status aan hun seksuele prestaties, zorgen voor het gezin door hun inkomen, willen het gezin beschermen, beleven intimiteit via seksualiteit en ontlenen status aan het hebben van kinderen.

Op het gebied van vaderschap ben ik een toeschouwer. Maar, al toeschouwend, bekruipt mij soms het gevoel dat vaders niet veel méér zijn. Hun kind, door hen verwekt en beschermd, het blijft een ander. Het is een persoon waar zij verwonderd over zijn. Het is geen deel van henzelf. Bij de geboorte staan zij erbij en dat zullen zij hun verdere leven blijven doen. Een vader- of een moederdagcadeau. Het geeft heel anders en het pakt ook heel anders uit.