Orgelluiken

Traditie en iconografie
Mieke van Zanten

Al lees je het doorgaans aan het aantal bezoekers niet af, ons land kent een rijke orgelcultuur en beschikt over een groot aantal fraaie en in historisch opzicht interessante kerkorgels [1].

De historie van een orgel blijkt een boeiend terrein te zijn niet alleen uit architectonisch en muzikaal opzicht, maar ook met betrekking tot de iconografie en de geschiedenis van de liturgie. Wie daarvan overtuigd wil worden leze de fraai uitgegeven dissertatie van Mieke van Zanten over de orgelluiken. Zij heeft een dertiental orgelluiken uitvoerig beschreven en geïnventariseerd. Haar speurtocht bracht haar op de terreinen van de kerk- en de cultuurgeschiedenis, de exegese, de liturgiek en de kunstgeschiedenis.

Ik heb ooit een vermaard kerkhistoricus eens horen zeggen dat echte wetenschap geen populaire en vlotte toon verdraagt. Of het waar is, daar valt over te discussiëren. Een feit is wel, dat er heel wat wetenschappelijke werken zijn waar grondigheid en saaiheid met elkaar wedijveren en die voor de gewone lezer niet te verteren zijn. Mevrouw Van Zanten is er in geslaagd een boek te schrijven dat de hand van de deskundige verraadt en toch zo geschreven is dat elke liefhebber van cultuurgeschiedenis er in meer dan één opzicht van genieten kan.

Het is overigens met de orgelluiken een merkwaardige geschiedenis. Wat betreft de beschreven orgels zijn ze meestal vervaardigd in de zeventiende eeuw. Al gaat de traditie van deze luiken terug tot de Middeleeuwen. De luiken dienden als bescherming voor het kostbare pijpwerk om ze te vrijwaren voor nestmateriaal en uitwerpselen van ratten, muizen en vogels. De stadsbestuurders in de zeventiende eeuw hadden dan ook een zakelijk belang bij het aanbrengen van luiken. Maar er is meer dan de kwestie van het praktische nut. Uitvoerig beschrijft dr. Van Zanten hoe in de Middeleeuwen de luiken gedecoreerd werden met de afbeeldingen van de patroonheiligen en vooral de voorstelling van de Annunciatie. In historisch perspectief blijkt deze voorstelling verbonden te zijn met de liturgie van de mis: de presentie van Christus in woord, beeld en klank. ‘Het thema wijdde het orgel tot middelaar tussen hemel en aarde en begeleider van Christus bij zijn komst in de gemeenschap der gelovigen. (...) Het horen, zien en ervaren van Gods aanwezigheid werd door het beeldthema op de verschillende kerkelijke paramenten tijdens de eucharistieviering ingeleid’ (p. 228).

Het behoeft geen betoog dat de reformatie met dit gedachtegoed brak. Maar alle beeldenstorm ten spijt, de gedecoreerde orgelluiken verdwenen in ons calvinistische Nederland van de zeventiende eeuw niet. De uitbeelding van de hemelse lofzang maakte plaats voor de aardse lofzang waarbij in een kerkelijke context van het zingen van de psalmen, de musicerende engelen het veld moesten ruimen voor de spelende David. Hem komen we dan ook op de overgeleverde Nederlandse orgelluiken tegen als strijder en overwinnaar, koning en psalmist. De figuur van koning David bood onze vaderen vele mogelijkheden tot identificatie. Muziek, moraal en politiek konden via de beschilderde luiken gelijkelijk worden bevorderd.

Een interessant aspect laten de luiken van het orgel in de Nieuwe Kerk in Den Haag zien. Daar zien we naast de voorstelling van de bestraffing van koning David ook beelden van de sprakeloze Zacharias, de ontmoeting tussen Maria en Elizabeth en de zingende Simeon. Te samen laten de vier luiken zien hoe het zingen van de lof van God een zaak van geloof is, een typerende trek van de calvinistische vroomheid.

Op een gegeven moment gaan de orgelluiken tot het verleden behoren. Dr. Van Zanten verklaart dit vooral uit het feit dat de bemoeienis van de stedelijke overheden in de loop van de tijd afnam en dat gaf de kerkelijke bestuurders de gelegenheid om een praktijk die volgens hen teveel herinnerde aan het ‘Paepschen Kerck-tuygh’ (C. Huygens) af te schaffen en hun ideaal van een sober kerkinterieur vorm te geven. Zoiets geeft te denken. De Nederlandse calvinisten hebben doorgaans niet zoveel met liturgie en kerkmuziek. Is dat een legitieme en bijbels bezien noodzakelijke uitwerking van het gedachtegoed van Calvijn? Of heeft hun soberheidsideaal ook het nare gevolg gehad dat de band tussen kerk en kunst nagenoeg werd doorgesneden. De geschiedenis van de orgelluiken laat zien dat het ook anders kan.

Vandaag staan we weer voor andere problemen. De kerkverlating in de grote steden met als gevolg afstoting van vaak monumentale gebouwen, het functieverlies van de kerk in de samenleving, het regiem van de markt, de geringe interesse bij vele muziekstudenten voor de liturgische functie van het orgel in de eredienst, de opkomst van de elektronica en de combo’s in de kerk geven nu niet zo’n gunstig beeld voor de toekomst. Toegegeven: de plaats van het orgel in ons kerkelijk leven is stellig ook cultuurbepaald. Maar men kan niet straffeloos zijn culturele wortels afsnijden en loslaten. De studie van Mieke van Zanten heeft me daar nog weer eens van overtuigd. Het is een terrein waar nog heel veel te onderzoeken valt. En een dergelijk onderzoek heeft ook relevantie voor de praktijk. Want het toont aan hoe belangrijk het is voor kerk en samenleving het rijke orgelbezit zorgvuldig te beheren.

  1. Walburg Pers, Zutphen 1999, 254 blz., f79,50.