Utopie en erfzonde

In gesprek met Hans Achterhuis
Prof.dr. H.J. Achterhuis (1942-) is een zachtaardig en vriendelijk mens, maar met een eigenzinnige geest. Hij houdt van scherpe discussies waarin het er stevig toe gaat. Al dient wel de bal gespeeld te worden, niet de man. Deze houding gaat terug tot zijn studententijd, toen in het theologische gezelschap waarvan hij lid was op het scherp van de snede werd gediscussieerd. Om voldoende afstand te scheppen spraken de studenten elkaar in debat met de achternaam aan. Als er een beledigende opmerking werd gemaakt riep altijd wel iemand: "Personaliteit!" Daarop stond een boete van een gulden.

Toen hij Een leefbare wereld van de vermaarde Jan Tinbergen kritiseerde, kreeg hij van hem te horen dat hij met zijn kritiek "rechts in de kaart speelde". Achterhuis vond dat echter geen reden om de waarheid in te slikken.[2]

In zijn opzienbarende boek De markt van welzijn en geluk uit 1980 ging hij lijnrecht in tegen de tijdgeest. Het was de tijd van geloof in de maakbaarheid van de samenleving. De welzijns­werkers waren de wegbereiders naar een gelukkig leven. Achterhuis liet echter zien welzijns­werk vaak behoeften schept en mensen afhanke­lijk maakt. Goed bedoeld, maar toch. In dat boek - het beleefde vele drukken - ging hij in debat met erkende autoriteiten. "Als onze meest vermaarde sociaal-geneeskun­dige dr. A. Querido bij de invoe­ring van de WAO zegt dat deze de volksgezondheid zal bevor­de­ren, dan wijst Achterhuis op de explosieve toename van de WAO-ers en concludeert hij dat ook deze medische voorziening zieken kweekt in plaats van ze te genezen. Als de econoom Pen oppert dat de welzijnszorg zal afnemen als de welvaart sterk toeneemt, dan zegt Achterhuis dat het precies andersom is: "De factor economi­sche groei blijkt juist (..) de belangrijkste verklaring te leveren voor de groei van de welzijnszorg". Als de psycholoog Van Dantzig meent dat de psychothera­pie afgeschaft moet worden als zou blijken dat die methode veel geld kost en geen effecten heeft, dan brengt Achterhuis daartegen in dat alles wat bekend is over ­derge­lijke professies erop wijst dat dit zeker niet zal gebeu­ren".[3]

Wapenveld sprak met Hans Achterhuis naar aanleiding van de ver­schijning van zijn grote boek De erfenis van de Utopie.[4] Een meeslepend en vlot geschreven boek. Achterhuis is geen filosoof uit de ivoren toren maar participeert graag in maatschap­pe­lijke discussies. Om dat goed te kunnen doen, moet je de krant bijhouden. Achterhuis doet dat als geen ander. Achterhuis is onder de nederlandse filosofen vermoedelijk degene die het beste knipselar­chief heeft. Verder moet je natuurlijk ook veel lezen. ook dat doet Achterhuis als geen ander. Het gevolg is dan ook dat zijn boeken meer dan gemid­deld een vertoog vormen waarin tal van auteurs aan het woord te komen. Dat is in zijn laatste boek niet anders. Veel auteurs passeren de revue, hun werk wordt uitstekend samengevat, hun opvat­tingen worden verworpen, genua­nceerd, overge­nomen etc. Op deze manier komt men veel aan de weet. En omdat Achterhuis een journalistieke stijl van schrijven hanteert, blijft er vaart in het boek. Toch hap je soms naar adem. Wie zelf niet alles gelezen heeft - en dat geldt natuurlijk vrijwel iedereen - gaat het op den duur wat duizelen. Iets meer selec­tie zou de compositie van het boek ten goede gekomen zijn. Dan zou het zeker - zoals de uitgever suggereert - een klassieker geworden zijn.

Achtergrond

Achterhuis woont in Enschede waar hij sinds 1990 als hoogleraar techniek­filo­sofie verbonden is aan de Technische Universiteit Twente. Hij zich erg thuis in het Twentse landschap. Het is het landschap van zijn jeugd. Hij groeide op in Hengelo, toen je nog met de autoped de straat kon oversteken.

Achterhuis studeerde theologie in Utrecht van 1960 tot 1965. Hoogleraren die indruk op hem maakten waren Hannes de Graaf, Quispel en Van Ruler. "Voor de persoon van Hannes de Graaf had ik grote bewondering, al leerde je op college niet zoveel bij hem. Bij Quispel wel, daar hoorde je nieuwe dingen. Over de Qamram-rollen, het Thomas-evangelie, noem maar op. Van Ruler gaf fantas­tisch college. Officieel gaf hij dogmatiek, maar in de praktijk ging het alle kanten op."

In zijn studententijd was Achterhuis actief in de NCSV, de Neder­lands Christelijke Studentenvereniging. De afdeling in Utrecht telde tussen de 300 en 400 leden. De befaamde zomerkampen heeft Achterhuis nog meegemaakt en zelf ook wel geleid. "Elke dinsdag was er een koffietafel tussen de middag. Tijdens het eten was er dan altijd een spreker en werd er gediscussieerd. Verder waren er bijbelkringen. Vier jaar ben ik bijbelkringleider geweest. Op Woudschoten werden de confe­renties gehou­den. Daar kwamen meestal goede sprekers. Mensen als Dippel, Buskes, Kraemer waren altijd weer bereid om te komen."

Na vijf jaar Utrecht gaat Achterhuis naar Straatsburg om de studie voort te zetten. Hoewel nog studerend aan een theologische facul­teit is het zwaartepunt van de interesse verschoven naar de filosofie. In Straatsburg promoveert Achterhuis ook en wel op Albert Camus.[5] "Via een studieweekend op Woudschoten was ik met Camus in aanraking gekomen. Daar sprak Ted van Gennep die ook op Camus gepromo­veerd was. De volstrekt open discussie die Camus voerde met het christendom, trok mij aan. Nu kijk ik veel meer naar de sociaal-politieke en filosofische aspecten van zijn werk, maar toen ging het me dus om zijn gesprek met het christendom. Camus had veel respect voor het christendom. Tijdens de oorlog heeft hij een tijd in een Dominicaner klooster gezeten en veel gediscussieerd. Hij is zelfs op Augustinus gepromoveerd."

Na zijn studie heeft Achterhuis een aantal jaren voor het Wereld­diaconaat gewerkt. In deze periode leidt het proces van vervreem­ding van kerk en geloof tot een definitief afscheid. "Het ging heel langzaam. Voor het Werelddiaconaat moest ik een keer ergens een dienst leiden - ik had preekbevoegdheid - en daarbij liet ik een werker uit Afrika het grootste deel van de preek doen. Daar was men heel boos over. Niet dat dit voor mij beslissend was, maar gevoelens die ik al jaren had, werden hierdoor versterkt. Zo zijn er meer gebeurtenissen geweest die mij van de kerk en het geloof vervreemd hebben. Al kan ik mijzelf niet voorstellen zonder het christen­dom. Het is een traditie die onze cultuur gevormd heeft. Daar voel ik me hevig mee verbonden. Maar dat is wat anders dan geloof. Ik ben geen kerkbezoeker.

Ik heb veel te danken aan Hebe Kohlbrugge die ook bij het Wereld­diaconaat werkte. Zij was mijn baas. We waren met z'n drieën: Hebe, Bert Kisjes en ik. Dat was het Werelddiaconaat van de Hervormde kerk. Hebe en Bert deden vooral Oost-Europa. Hebe had zoveel ervaring en mensenkennis, dat heeft mij - ook politiek - voor een aantal zaken behoed. Mijn politieke analyse was behoor­lijk marxistisch. Door de verhalen van Hebe - de samen met Bert de dominees in Oost-Europa langsging en van literatuur voorzag - wist ik wel dat de werkelijkheid daar minder fraai was dan de officiële instanties wilden doen geloven. Het was duidelijke dat de heil­staat nog niet gerealiseerd was. Maar misschien elders wel dacht ik. De filosofie van Mao sprak mij erg aan. Uit deze interesse is mijn boekje over filosofen van de derde wereld ontstaan, met onder andere een hoofdstuk over Mao. De uitgever wilde het boekje "Filosofen van de daad" noemen. Dat wilde ik niet, want ik wist niet of ik wel voor hun daden wilde instaan. Mijn politiek sympath­ieën lagen links, PSP, PvdA. CPN niet. Dat kwam met name door Hebe. Een Tsjechische vriend vond mijn gedweep met Mao naïef. Achteraf moet ik hem gelijk geven."

Utopie

Hiermee zijn we terug bij De erfenis van de utopie. Dat boek is namelijk een poging te begrijpen waarom de socialistische idealen zoveel bloedvergieten hebben veroor­zaakt. Achterhuis is van mening dat het openbare debat hierover nog geen bevredi­gende conclusies heeft opgeleverd. Waarom doet de linkse intelligentsia zo weinig aan zelfonderzoek? Waarom waren zoveel linkse bezoekers van Oost-Europa met blindheid geslagen. Achterhuis noemt zelf - in een bespreking van Onverwerkt Verleden - een bundel opstellen van Frits Bolkestein - Doris Lessing, degene die in de jaren zestig en zeventig - ook voor hemzelf - voor velen de weg wees naar sexuele en politieke emancipatie met haar The Golden Notebook. "Lessing beschrijft hoe zij tijdens een rondreis door de Sovjet-Unie een modelboerderij bezoekt. Na het voorspelbare loflied op de zegenin­gen van de collectivisatie stapt onverwachts een boer naar voren die de leugens van het officiële verhaal aan de kaak stelt. "Jullie moeten niet geloven wat jullie te horen krijgen. Bezoe­kers uit het buitenland krijgen leugens te horen. Ons leven is verschrikke­lijk. Jullie moeten terug gaan naar Engeland en ieder­een vertellen wat ik zeg. Het communisme is vreselijk."

Lessing en haar collegabezoekers beseffen dat deze boer zijn optreden met de dood moeten bekopen. En hoewel zij achteraf suggereert dat zij er toen al van overtuigd was dat hij de waar­heid sprak, blijkt nergens dat zij naar terugkeer in Engeland geprobeerd heeft zijn boodschap door te geven. Integendeel, zij bleef lid van de communistische partij en bleef in haar boeken de communistische heilsleer omhel­zen".[6]

Om een antwoord op deze vragen te vinden heeft Achterhuis dit boek van 455 pagina's geschreven. Het begrip utopie heeft een positieve betekenis in ons spraak­gebruik. Het geeft een ideaal aan, waarvan iedereen echter weet dat het niet te realiseren is. Wat Achterhuis nu doet in dit boek is het analyseren van utopische geschriften. Hij laat de utopische traditie beginnen met Utopia van Thomas More dat verscheen in 1517. In dit boek geeft More - kanselier van Engeland - aan hoe het leven er in Utopia uitziet. Natuurlijk levert dat een scherp contrast op met More's eigen werkelijkheid.

Met Utopia begint een traditie die doorloopt tot onze tijd. Bekend zijn o.a. Nova Atlantis van Francis Bacon, De Zonnestad van Campanella in de zeventien­de eeuw, In het jaar 2000 van Bellamy (1888), de feministische utopie Woman on the Edge of Time van Mary Piercy (1976) en de ecologische utopie Ecotopia (1982) van Ernest Callen­bach. De utopie heeft ook een tegenhanger opgeleverd, de dystopie. Daarvan zijn 1984 van Orwell en Brave New World van Huxley het meest bekend.

Achterhuis heeft zich de voor de hand liggende maar zelden werke­lijk opgekomen vraag gesteld, namelijk of hij in een van de geschetste ideale samenlevingen zou willen leven. Zijn conclusie luidt ontkennend. Nauwkeurige lezing van het genre van de utopie brengt namelijk een aantal kenmerken aan het licht die er niet om liegen. Belangrijkste is wel dat in een utopische samenleving het leven dermate gecontroleerd wordt, dat er van persoonlijke vrijheid niet veel overblijft. Het individu is ondergeschikt aan de gemeenschap.

Maakbaarheid

Een ander belangrijk kenmerk geeft aan waarom de utopie mensen toch gefascineerd heeft. In een utopie wordt er immers vanuit gegaan dat de gouden toekomst te realiseren valt. De utopie is maakbaar. Aan de misère van dit bestaan is te ontko­men. Achterhuis is van mening dat "het utopisch denken voor het eerst in de geschiedenis een kader biedt om existentiële menselijke ervaringen op een niet-religieuze wijze te begrijpen" (p. 106). "Alles wat de religie altijd beloofde en verklaarde als afkomstig van een sfeer die de menselijke macht oversteeg, wordt door het utopisch denken tot de het machtsdomein van de mens zelf gerekend" (p. 107). Het is dan ook volgens Achterhuis niet voor niets dat in de drie oer-utopieën - die van More, Bacon en Campanella - afscheid wordt genomen van de erfzonde. Men wil terug naar het paradijs. Het nieuwe Jeruzalem ligt binnen het bereik van de mens.

Voor het onbehagen met de eigen tijd was volgens Achterhuis ook wel reden toe. Zijn stelling is dat "het utopisch denken als een antwoord gezien kan worden op het herfsttij der Middeleeuwen en het begin van de moderne tijd die door rampen, plagen, conflicten en onzekerheden gekenmerkt werden" (p. 98). Door pest-epidemie­,natuurrampen en godsdienstoorlogen was Europa aan het eind van zijn Latijn. Een belangrijke kroonge­tuige voor Achterhuis is de Franse historicus Jean Delumeau die heeft laten zien hoe aan het einde van de Middeleeuwen de angst een belangrijke rol speelde.

Maar als het menselijke tekort in principe oplosbaar is, wordt het des te ondraaglij­ker indien ze nog niet opgelost zijn. "Wat niet verholpen kan worden, wordt aanvaard, wat in principe bestreden en overwonnen kan worden, is veel moeilijker te verduren." (p. 104). Aldus ontstaat volgens Ivan Illich - een van de belangrijkste leermeesters van Achterhuis - een gevoel van angustia, benauwd­heid. Dit gevoel wordt nog versterkt doordat de menselijke behoef­ten - in tegenstelling tot de traditie - als grenzeloos beschouwd. Er komt een nieuw menstype op met een nieuwe 0persoonlijkheidstruc­tuur, een individu dat zich niet meer begrensd acht door de traditionele religieuze bindingen van zijn samenleving.

Kern van het utopische antwoord is de maakbaarheid. "Mensen kunnen de samenle­ving zo inrichten dat harmonie in plaats van conflict hun verhoudingen kenmerkt, ze kunnen de natuur onderwerpen en beheersen zodat deze hun een overvloed aan producten verschaft, en ze kunnen hun medische kennis zo vergroten dat er een lang, gezond leven met een durende jeugd in het verschiet ligt (p. 104)."

In deze omschrijving zijn de twee kanten die Achterhuis aan de utopie onderscheidt terug te vinden. Volgens hem kan namelijk zowel van een sociale als van een technische utopie gesproken worden. In de technische utopie gaat het om de realisering van het land van melk en honing via wetenschap en techniek. Model hiervoor staat bij Achterhuis de schets die Francis Bacon daarvan heeft gegeven in zijn Nieuwe Atlantis. De sociale utopie is meer de maatschappelijk-politieke realisering van de ideale samenleving die in de utopie geschetst wordt.

Achterhuis is van mening dat de sociale utopie voor heel wat meer ellende heeft gezorgd dan de technische. Een aantal kenmerken van de sociale utopie blijken namelijk in de praktijk desastreus uit te pakken. De sociale utopie laat een idyllische eensgezindheid zijn, die echter slechts gerealiseerd kan worden door enerzijds iedereen in de gaten te houden en anderzijds elke vorm van opposi­tie zo snel mogelijk de kop in te drukken. Daarachter schuilt een logica. Als het beloofde land te realiseren is, dan dient alles wat daaraan in de weg staat, uit de weg geruimd te worden. Het doel heiligt de middelen.

Probleem is echter hoe de marsroute naar het beloofde land uit te stippelen. Het is Jean Jaques Rouseau die via een duizelingwek­kende redenering heeft aangegeven hoe dat moet. Hij maakt onder­scheid tussen een algemene wil en de wil van allen. Het gaat om de algemene wil, die is bepalend, en kan soms afwijken van de wil van de meerderheid. De algemene wil is namelijk per definitie altijd uit en altijd gericht op het algemene nut. Omdat het volk, de meerderheid dit niet altijd door heeft en dus iets anders wil, zijn er verlichte leiders nodig die het volk leren wat het eigen­lijk wil. Daarmee is het hek van de dam. De zekeringen die door Locke en Montesquieu tegen machtsmisbruik waren aangebracht, worden door Rousseau onschadelijk gemaakt. De vrijheidsrechten van het individu leggen het af tegen de macht van de staat. De staat weet immers wat goed voor het volk is. De scheiding der machten wordt uit naam van de noodzakelijke eenheid van de algemene wil over­boord gezet.

Morele superioriteit

Om de verleidelijkheid van Rousseau's staatstheorie te doorzien, moeten we volgens Achterhuis beseffen dat hij als eerste het medelijden als politieke deugd introdu­ceert. Het waren de leiders van de Franse Revolutie - Robespierre en Saint Just - die het medelijden met de malheureux, de ongelukkigen, tot uitgangspunt van hun politiek maakten. Onzelfzuchtigheid en medelijden kregen het aureool van het absoluut goede. Op deze manier kunnen de verlichte leiders al snel het gevoel hebben dat wij zij willen het absoluut beste is en dat ieder die iets anders wil, moreel ver­keerd keuzen maakt. Het is deze morele lading die de algemene wil tot zo'n gevaarlijk begrip maakt.

Rousseau worstelt met de vraag hoe van afzonderlijke willen die het privé-belang nastreven een algemene wil en een algemeen belang kan maken. Dat doet hij volgens Achterhuis volgens beproefd recept: "De overeenstemming van twee particuliere belangen wordt gevormd door de tegenstelling met dat van een derde". Anders gezegd, alleen een gezamenlijke vijand kan een volk pas echt verenigen. Rousseau introduceert dit principe ook voor de binne­nlandse politiek. "De overeen­stemming van alle belangen wordt gevormd door de tegenstelling met het belang van eenieder. Als er geen uiteenlopende belangen waren, zou men zich nauwelijks bewust zijn van het algemeen belang". Volgens Achterhuis betekent dit dat de algemene wil als het ware steeds geconstrueerd moet worden door afwijkende privé-belangen aan het licht te brengen en te bestrij­den. Daarmee komt een niet meer eindigend proces op gang. DE uitspraak van Saint Just "Een patriot is hij, die de republiek volledig steunt, wie haar in detail kritiseert of bestrijdt is een verrader", is dan naar zijn mening de politieke uitwerking van deze utopische logica van de eenheid.

Kan Rousseau gelukkig zijn gedachten niet in praktijk brengen, tijdens de Franse Revolutie gebeurde dat wel. met alle bekende gevolgen. En de communistische revoluties her en der in de wereld hanteerden dezelfde uitgangspunten. Wie het niet eens was met de partij, stond al snel de gang van de revolutie in de weg en diende dus van het toneel te verdwijnen. Marx had immers onomstotelijk de wet der geschiedenis opgespoord. De partij had dus het monopolie op het inzicht hoe de geschiedenis een handje te helpen. Wie haar tegenstond, blokkeerde de historische ontwikkeling. Zoiets als oppositie tegen de door de partij vastgestelde grootte van onderzeeboten - om maar eens een aan Arthur Koestlers Nacht in de middag.[7] ontleend voorbeeld te noemen - kon dan wereldhistorische konsekwenties hebben. Liquidatie was dan de enige oplossing. Politieke meningsverschillen werden per kogel opgelost

De laatste keer dat we een op Rousseau gebaseerde samenleving hebben kunnen zien, was in Cambodja. De leiders van de Rode Khmer hadden allen hun opleiding in Parijs genoten. Pol Pot ging oor­spronkelijk door voor een vriendelijke en zachtaar­di­ge jongeling, maar werd een van de grootste massamoordenaars van deze eeuw. "Zijn absurde zuivering van het nieuwe Kampuchea van all verderfe­lijke elementen moet eerder met door menslievendheid geïnspireerde dolgedraaide utopische logica dan met verfoeilijk karakter in verband worden gebracht", aldus Achterhuis.

Erfzonde

Deze utopische logica pakt zo desastreus uit omdat een aantal belangrijke waarhe­den veronachtzaamd worden, vindt Achterhuis. Niet in het minst de ontkenning van het menselijk tekort. Religieus gesproken de erfzonde. Die notie kan blijkbaar niet gemis­t worden. "Vroeger vond ik de uitspraak van Arnoni dat ieder mens in de spiegel met een potentiele Eichmann wordt geconfronteerd, belachelijk. Nu denk ik daar anders over. Als mensen dat niet in zichzelf als mogelijkheid herken­nen, dit grote gevaar, dan bezwijk je eraan. Met al je goede bedoelingen. Je moet erkennen dat je beperkt bent, door anderen gecorrigeerd moet worden enz. Deze erkenning vind je nog steeds weinig. Nog steeds denken velen dat we het steeds beter gaan doen. Het geloof in blauwdrukken is groot." Achterhuis citeert zelfs met instemming Machiavelli: "Zoals betoogd wordt door al degenen die schrijven over de politiek, en zoals in elk geschiedboek uit talloze voorbeelden blijkt, dient iemand die een staat sticht en van wetten voorziet, ervan uit te gaan dat alle mensen een neiging tot het kwade hebben en altijd hun kwade instincten zulle ngebruiken, zodra ze daartoe gelegenheid krijgen."

Gezien dit tekort, dient niemand over absolute macht te beschikken. "Correctie is nodig door menselijke ervaring en maatschappelijke instituties. Die zijn heel belangrijk. Macht moet gecorrigeerd worden door tegenmacht. De grote ellende met de Rode Khmers was dat Cambodja geen sociale structuur meer had. Natuurlijk hadden de Rode Khmers een aantal gekke opvattingen. Dat hebben dat soort bewegin­gen meestal. In het democra­tisch spel gaat dat er meestal wel af. In Cam­bodja niet omdat ze geen tegenspel kregen. Volstrekt onvoorbereid hadden ze ineens alle macht in handen. Dat was natuurlijk een ramp."

Techniek

Over de technische utopie is Achterhuis, zoals gezegd, veel positiever. het program voor de technische utopie is met name door Francis Bacon verwoord, o.a. in zijn Nieuwe Atlantis. De wetenschap moet bijdragen aan de verlenging van het leven, de vertraging van de ouderdom, de genezing van ziekten die voor ongeneeslijk doorgaan en de verzachting van pijn.

Achterhuis is niet altijd zo positief geweest over wetenschap en techniek. Ook hij behoorde tot het koor van de cultuurcritici die Bacon beschouwde als degene bij wie de natuur als louter object voor het rekenende en beheersende denken verschijnt. Tot hij erachter kwam dat de ontwikke­ling van de techniek niet zo lineair naar de Big Brother samenleving blijkt te leiden als cultuurcri­tici vaak doen voorkomen. "De verandering werd o.a. veroorzaakt door lezing van de dikke boeken van Van der Pot over de geschiedenis van de techniek.[8] Ik schrok toen ik ontdekte dat sinds de achttiende eeuw voortdu­rend dezelfde uitspraken zijn gedaan over ontwikkelingen in de techniek. Het is worste­ling geweest om los te komen van steeds het verleden te verheerlijken. Ik raakte ook geïrriteerd door het gemakkelijk vervallen in sjablo­nen van allerlei mensen om mij heen. Ik ben niet iemand die Auschwitz verklaart vanuit de techniek. In Joegoslavië had men geen moderne techniek nodig om elkaar uit te moorden.

Heidegger bijvoorbeeld schetst naar mijn mening ten onrechte een te romantisch beeld van vroegere techniek. Hannah Arendt vind ik dan realistischer. In het maak-proces zit volgens haar altijd geweld. Mijn grote droom is trouwens om nog eens een boek over haar te schrijven.[9] Ze is bijzonder door Heideg­ger beinvloed, maar neemt toch afstand van hem.

Toch blijft Achterhuis ambivalent. Ook hij ziet dat de samensmelting van weten­schap en economie leidt tot een ongekende versnelling. De gedachte dat wetenschap en techniek het menselijk tekort zullen opheffen, doet hij af als utopisch. "Veel pijngevoel komt voort uit gedachten dat pijn uitge­bannen kan worden. Daar­door wordt pijn ondraaglijk. Het is een utopische droom om te denken dat je dat tech­nisch kunt beheersen.

Ik weet nog steeds niet of er ergens halt gehouden moet worden, of je kunt onder­scheiden tussen wat wezenlijk bij de mens hoort en wat niet. In het verleden is dat steeds gezegd. Ik heb een aio die onderzoek doet naar versnel­ling en tijd. Daarin komen alle vragen over onthaasting en 24-uurs economie aan de orde. Zij probeert uit te zoeken of de huidige discussies alleen maar een herneming zijn van romanti­sche discus­sies die al bij Rousseau beginnen, of is echt een grens bereikt in de versnelling die in de informatietechnologie zit. Ik weet dat niet."

  1. Deze anekdote is ontleend aan een portret van Achterhuis in de NRC, 12 november 1990. Achterhuis was toen net benoemd als hoogleraar aan de Technische Universiteit Twente.
  2. Ontleend aan een NRC-interview met Achterhuis - 19 maart 1989 - naar aanleiding van de verschijning van Het rijk van de schaa­rste.
  3. Warna Oosterbaan over De markt van Welzijn en geluk in de serie De oogst van onze eeuw, NRC-handelsblad, 6 juni 1997.
  4. De Erfenis van de Utopie, Ambo, 1998, 444 pagina's.
  5. Hans Achterhuis, Camus: De moed om mens te zijn, Ambo, 1969, 210 pagina's.
  6. Trouw, 17 januari 1998.
  7. Dit boek wordt door Achterhuis uitgebreid besproken. Koestler was zelf een tijd lang een overtuigd communist. Het boek verscheen in 1941 in Engeland en leidde tot heftige discussies. Annie Romein-Verschoor wilde ht boek niet "slecht" noemen, maar vond dat het boek schandalig misbruikt zou kunnen worden door het rechtse kamp, De erfenis van de utopie, p. 140.
  8. J.H.J. van der Pot, Die Bewertung des technischen Fortschritts, Van Gorcum, Assen/Maas­tricht, 1985. Dit werk van Van der Pot word algemeen gezien als het standaardwerk over de geschiedenis van de techniek.
  9. Naast Albert Camus en Ivan Illich, kan Hannah Arendt gelden als Achterhuis belangrijkste intellectuele wegwijzer. Met name uit haar hoofdwerk The Human Condition - in het nederlands Vita Activa, Boom, Amsterdam, 1994 - citeert hij veelvuldig.